Voor zover ik kan nagaan is dit de eerste vertaling van John Luteijs, bij Schokland verantwoordelijk voor de reeks Kritische Klassieken. In de Standaard der Letteren noemt Peter Jacobs Schokland een ‘moedige kleine uitgeverij’. Er is zeker moed voor nodig om een reeks te starten die behalve werk van Arthur Koestler en Albert Helman de memoires van de Russische anarchist Kropotkin en andere revolutionairen uit de twintigste eeuw omvat, niet alleen in nieuwe of bewerkte vertalingen, maar ook met kundige en betrokken inleidingen of nawoorden erbij. Zo ook van Ernst Toller (1893–1939), wiens jeugdherinneringen Eine Jugend in Deutschland in 1933 in het Duits bij Querido verschenen – am Tag der Verbrennung meiner Bücher in Deutschland – en meteen het jaar daarop uitkwamen onder de intrigerende titel Ik was een Duitscher in de geautoriseerde vertaling van Nico Rost,1 de onvermoeibare pleitbezorger van antifascistische of anderszins vervolgde Duitse auteurs.
Wat een boek! Het bevat niet alleen een van de meest ijzingwekkende beschrijvingen van het dagelijkse leven aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog, het is ook een prachtig geschreven autobiografie vol humor, zelfspot en ironie, een tijdsbeeld, een zelfreflectie van een man met een scherpe, kritische geest, die zijn omgeving, de politieke leiders, de Pruisische hiërarchie bekritiseert, maar vooral ook kritisch reflecteert over de oorlog, de sociale misstanden in Duitsland, en die bovendien kritisch naar zichzelf kijkt. Indringend proza waarin korte, krachtige zinnen worden afgewisseld met langere observaties en beschrijvingen van situaties, waarin gevoelens worden opgeroepen zonder dat er storend commentaar bij wordt geleverd. De schrijver die Toller in zijn expressionistische toneelstukken is, is hij ook in de terugblik op zijn eigen leven: onsentimenteel, scherp, af en toe hilarisch en zelfs ook poëtisch.
Anders dan bij andere Duitse auteurs die door Rost zijn vertaald, zoals Hans Fallada en Anna Seghers, wordt de vertaling van John Luteijs niet gepresenteerd als hervertaling of volledig herziene vertaling, maar als een geheel nieuwe vertaling. In de verantwoording bij deze uitgave wordt de ‘oorspronkelijke vertaling van Nico Rost uit 1934’ wel genoemd, echter voornamelijk om te melden dat Rost ‘flink wat tekst uit het origineel onvertaald’ liet, ‘waaronder het hele hoofdstuk 5’. Ook zou de vertaling van Rost ‘nogal vrij’ zijn. En in de nieuwe vertaling zou zijn geprobeerd ‘de karakteristieke stijl van de expressionist Toller meer recht te doen’ (230). Deze uitspraken prikkelen ogenblikkelijk mijn nieuwsgierigheid en ik lees hoofdstuk 5.
Het blijkt een hoofdstuk van tweeënhalve bladzijde – het kortste van de zestien hoofdstukken – met de titel: ‘Ik wil de oorlog vergeten’. Het is een mooi hoofdstuk over de soldaat Toller die, na een tijd in een lazaret in Straatsburg te zijn verpleegd, wordt afgekeurd en naar München terugkeert, alwaar hij zijn studie voortzet. Waarom Rost dit hoofdstuk heeft weggelaten, kan ik niet bedenken. Er staat niets in wat om welke reden dan ook niet geschikt zou zijn geweest voor een Nederlands publiek. Of zou Rost zich geërgerd hebben aan het feit dat Toller bij Thomas Mann over de vloer kwam, of dat hij Rilke in een boekhandel tegenkwam? Misschien was de vertaling, zoals meer vertalingen van hem, een haastklus en dacht hij dat het niemand zou opvallen als zo’n kort hoofdstuk ontbrak? Dat is niet ondenkbaar, want andere weglatingen wijzen in dezelfde richting: hier een paar woorden, de kleuren ‘rood en groen en zwart’ in de beschrijving van een huis dat in brand staat aan het marktplein van Samotschin (hoofdstuk 1), daar een alinea van tien regels over ‘de Dodenstraat’ waarvan Rost misschien vond dat die niets toevoegde aan de mijmeringen die eraan voorafgaan? We zullen het nooit weten. Vanuit onze huidige opvattingen is weglaten geen optie, tenzij het verantwoord wordt. En hoofdstuk 5 bestaat dus wel degelijk, en de vertaler heeft zijn best gedaan er een goed leesbare tekst in de ‘karakteristieke stijl’ van Toller van te maken. Over het algemeen is hem dat redelijk gelukt, je blijft geboeid lezen. Maar wat is de ‘karakteristieke stijl’ van Toller? Hier als voorbeeld het begin van hoofdstuk 5:
Ich studiere an der Universität München. Maßlos ist mein Eifer, schweifende Neugierde treibt mich von Kolleg zu Kolleg. Vorlesungen über Staatsrecht höre ich mit der gleichen ernsten Erwartung, wie die Vorträge Wölfflins über Dürer und Holbein. Immer ist mein Ohr gespannt, Paragraphen und Pandekten, Formen und Stile müssen ein Geheimnis bergen, ein Gesetz, einen Sinn. Das Besondere reizt meinen Hunger nach Wissen, das Allgemeine, das ich suche, bleibt mir verborgen.
De eerste staccato-zin vind ik mooi weergegeven: ‘Mateloos is mijn ijver, tomeloze nieuwsgierigheid drijft me van college naar college.’ Even verderop wordt duidelijk dat de vertaler cliché-uitdrukkingen als ‘de oren spitsen’ en dergelijke probeert te omzeilen wanneer hij vertaalt: ‘Altijd is mijn gehoor gespannen’ – terwijl er eerder iets bedoeld wordt als ‘Gretig luister ik’. Maar dan staat er: ‘... vormen en stijlen moeten een geheim verbergen [...] het algemene dat ik zoek blijft voor me verborgen’. Ineens gaat de betekenis van de zin verloren; waar het om gaat is juist dat de jonge Toller voelt dat overal een geheim in schuilt, dat echter voor hem verborgen blijft (64).
Er zitten meer foutjes in deze alinea, misschien niet cruciaal maar toch ergerlijk: ‘Pandekten’ vertaalt Luteijs met ‘verzamelwerken’, een blik in het zeer informatieve notenapparaat van de Duitse Reclamuitgave van Toller was voldoende geweest om door toevoeging van het bijvoeglijk naamwoord ‘juridische’ te verduidelijken waar het om gaat.
Wat betreft het door de vertaler bezorgde notenapparaat – iets wat bij Nico Rost totaal ontbreekt – kun je zeggen dat het prettig kort gehouden is, al had ik persoonlijk wat meer overgenomen uit het commentaar bij de Duitse uitgave. Maar de informatie die er staat, moet dan wel kloppen: voor de volledigheid checkte ik alleen even wat er in de noot over Wölfflin wordt gezegd, en verbaasde me erover dat een hoogleraar klassieke talen college zou geven over de schilders Dürer en Holbein! Wikipedia geeft uitsluitsel: de Zwitserse kunsthistoricus Heinrich Wölfflin had een vader die hoogleraar klassieke talen was. Over haastwerk gesproken!
Een tweede voorbeeld van Tollers eigenzinnige stijl vind ik op de volgende bladzijde. De ex-soldaat en student doet zijn best om te vergeten wat achter hem ligt, loopt college, maakt met zijn vriendin uitstapjes naar de Beierse meren en bezoekt met haar musea en concerten. ‘Door me in de muziek te storten vergeet ik het menselijke gejammer dat hulpeloos tussen de graven wegsterft,’ vertaalt Luteijs op p. 65. Dat kan, dacht ik, maar een beetje raar vond ik het wel. Hoezo tussen de graven?
Hier komt Toller: ‘Im Sturz der Musik vergesse ich die Klage des Menschen, der hilflos zwischen den Gräben verging.’ Ik geef toe: ‘Im Sturz der Musik’ is niet alleen ongewoon, je struikelt erover, het kan eigenlijk niet. Er staat letterlijk dat de muziek naar beneden stort, of over je heen, of dat je door de muziek wordt meegesleurd, het blijft zoeken naar wat Toller precies bedoelde. ‘Door me in de muziek te storten’ is weliswaar ietsje vervlakkend, maar in ieder geval wel mogelijk. Daarna gaat het echter mis. Wat Toller bedoelt is niet het menselijke gejammer dat wegsterft tussen grafstenen, maar de jammerklacht van de mens die ‘verging’, met andere woorden doodging, en wel hulpeloos, tussen de loopgraven. Het is precies die herinnering die de jonge Toller achtervolgt, die hij in het hoofdstuk daarvoor zo indringend beschreven heeft en die hij probeert te ontlopen door zich te laten meeslepen door de muziek.
Dit zijn maar enkele voorbeelden om aan te tonen hoe moeilijk het is om ‘het uiterst geserreerde taalgebruik’ (Huub Bartman op de website van uitgeverij Schokland) van Toller te vertalen. Ik zit in tweestrijd: ik juich het toe dat een zo belangrijk boek als de jeugdherinneringen van Toller opnieuw worden uitgebracht, te meer daar deze uitgave vergezeld gaat door een zeer lezenswaardig nawoord van Ewout van der Knaap, die het geheel in zijn historische context plaatst; ik twijfel er ook niet aan dat de vertaling van Rost aan revisie toe was, en ik vind over het algemeen dat John Luteijs een goed leesbare, moderne vertaling voor elkaar heeft gekregen, al heb ik wel de indruk dat hij sterk op Rost leunt. Aan de andere kant zie ik dat Rost het ritme van Toller vaak beter te pakken heeft, dat hij er inhoudelijk beter in zit, als het ware, ook al bezondigt hij zich regelmatig aan weglatingen en ook al stikt zijn vertaling van de germanismen: hij vertaalt niet naar de letter, maar naar de geest! Je moet dus van zeer goeden huize komen om hem naar de kroon te steken. Toller verdient het dat er nog eens een ervaren vertaler naar de twee vertalingen kijkt en er een derde aan toevoegt. Want zeker in deze dagen waarin het begin van de Eerste Wereldoorlog wordt herdacht, is dit boek onmisbaar voor wie wil begrijpen hoe het tot deze Europese ramp heeft kunnen komen, en wat de gevolgen ervan waren.
Ernst Toller, Een jeugd in Duitsland. Memoires 1893–1924. Uit het Duits vertaald door John Luteijs. Met een nawoord van Ewout van der Knaap. De Bilt: Uitgeverij Schokland, 2013.
Noot
1 Ernst Toller, Ik was een Duitscher. Geautoriseerde vertaling uit het Duitsch van Nico Rost. Amsterdam: De Vlam/Contact, 1934.