Minima Moralia (1951) van de Duitse filosoof Theodor W. Adorno is een unieke verzameling aperçu’s en aforismen die thuishoren in de wereldliteratuur van het genre: van de maximes van François de La Rochefoucauld of Georg Christoph Lichtenberg tot de flitsende oneliners van Friedrich Nietzsche en de splijtende sententies van Arthur Schopenhauer, Paul Valéry en Emile Cioran.
Weerbarstig en aardig bekkend
Alleen is er iets bijzonders aan de hand in Adorno’s meesterwerk, zoals trouwens in de rest van diens oeuvre: Adorno verzette zich in zijn schrijfwijze met hand en tand tegen de uniformisering van het leven, die hij overal aanklaagde – soms misschien iets te verbeten en monomaan, maar hij had daar als intellectueel en Jood die de holocaust overleefde door naar Amerika te emigreren uiteraard goede redenen voor. Wie Adorno wil vertalen, moet dus beseffen dat in zijn geval de vorm echt wel de man is. Het weerbarstige Duits dat Adorno schreef was geen gratuite virtuositeit maar een daad van verzet tegen de betutteling en vervlakking van het denken die hij voortdurend op de korrel nam.
Het gevaar voor de vertaler van Adorno’s werk die rekening houdt met deze extreme vorm-is-inhoudclausule is natuurlijk dat hij te letterlijk zou gaan vertalen. Maurits Mok, die in 1971 de eerste Nederlandstalige versie van Minima Moralia maakte, bleef daardoor te dicht bij het Duitse origineel waardoor het Nederlands van zijn vertaling bol staat van germanismen. Als student Duitse literatuur gebruikte ik destijds Moks vertaling als hulp bij het lezen van Adorno’s origineel. Ongeveer zoals scholieren bij het vertalen van Livius’ Latijnse periodenbouw vertaalboekjes consulteren om de basistekst in al zijn finesses te kunnen doorgronden. Wie Mok – of die Nederlandse hulpvertalingen van Latijnse meesterwerken – op zichzelf las, kwam echter meestal van een koude kermis thuis.
Goed nieuws dus dat Hans Driessen afgelopen jaar een nieuwe vertaling presenteerde bij uitgeverij Vantilt met de uitdrukkelijke bedoeling om de kritische kracht van Adorno’s inzichten te actualiseren. Wie Driessens Adorno leest, komt zo terecht in een vlot leesbare tekst die inderdaad verrassend actueel aandoet waar Adorno met veel zin voor detail analyseert hoe de sluipende commercialisering alles wat van waarde is meer en meer aantast. Maar gaandeweg begint die aardig bekkende tekst van Driessen te irriteren voor wie er Adorno’s oorspronkelijke woorden naast legt.
Adorno heeft in zijn oeuvre nooit veel woorden vuilgemaakt aan vertalen en vertalers, omdat hij als kosmopolitische intellectueel zijn geliefkoosde Marcel Proust en Samuel Beckett in het origineel las. Een enkele keer laat hij zich in zijn essay ‘Rede über Lyrik und Gesellschaft’ uit over zijn wantrouwen tegenover vertalingen. Nee, schrijft hij er, hij wil het niet hebben over Japanse of Chinese poëzie – zeg maar: niet-westerse lyriek – omdat hij ze nu eenmaal niet in de eigen taal kan lezen en hij liever niet vertrouwt op Duitse vertalingen die de brontekst in de regel te veel aanpassen waardoor elk echt begrip van de tekst onmogelijk wordt. Adorno: ‘Von der chinesischen, japanischen, arabischen Lyrik rede ich nicht, da ich sie nicht im Original lesen kann und den Verdacht hege, dass sie durch die Übersetzung in einen Anpassingsmechanismus gerät, der angemessenes Verständnis überhaupt unmöglich macht’ (Adorno 1974: 52–53).
Krentenbrood voor ouwe jongens
Driessen heeft van de weeromstuit Adorno’s eigenzinnige, recalcitrante Duits soms in een al te jolig Nederlands omgezet omdat hij nu eenmaal gedreven werd door het ‘aanpassingsmechanisme’ waarvoor Adorno hier uitdrukkelijk waarschuwt. Je zou kunnen zeggen dat Driessen Adorno te pas en te onpas opleukt. Die vlotheid komt de leesbaarheid inderdaad ten goede maar even dikwijls ook ten kwade. Wat te denken bijvoorbeeld van Driessens vertaling van het zestiende stukje over de dialectiek van de tact, aan het slot waarvan Adorno het heeft over de hedendaagse karikatuur van de hoofse tact van weleer: ‘die Kamaraderie der Anrempelei’ (Adorno 1975: 39). ‘Anrempeln’ betekent elkaar aanstoten, zoals kameraden bij een grapje wel eens doen en dan vooral als jongens onder elkaar. Dat studentikoze sfeertje dus. Mok vertaalde deze passage nogal stijfjes als ‘camaraderie van de ruwe benadering’ terwijl Driessen voor de vlucht vooruit kiest en belandt bij ‘ouwe-jongens-krentenbrood’.
Adorno heeft een zwak voor vreemde woorden, die hij graag hun oorspronkelijke glans meegeeft en dus als dusdanig in hun waardigheid laat. In een aforisme heeft hij het hier trouwens over vreemde woorden als de Joden van de taal. Kortom, het komt erop aan om die vreemdheid te cultiveren en niet te neutraliseren of weg te vertalen in een gelijkvormig, opgeleukt Nederlands. Driessen heeft die raad misschien niet helemaal in de wind geslagen – zijn vertaling mag er wel degelijk zijn – maar trekt daar volgens mij alleszins de verkeerde conclusies uit. Hij vertaalt ‘Verdinglichung’ letterlijk als ‘verdinging’ in het Nederlands, terwijl ‘verzakelijking’ hier veel passender zou zijn. ‘Magisierung’ slaat hij dan weer plat tot ‘beheksing’ waar Adorno het over magie heeft (inherent aan het mythische denken) en niet over middeleeuwse hekserij. Frappant trouwens hoe Driessen zijn vertaalkeuze voor ‘verdinging’ zelf in een voetnoot verdedigt: ‘De termen die Adorno voor dit proces gebruikt zijn van hegeliaanse oorsprong: “verdinglichen” en “Verdinglichung”. Ze zijn een crime voor iedere vertaler. In Minima Moralia is gekozen voor “verdingen” en “verdinging” – niet fraai, maar wel duidelijk’ (268). Had de verfraaiende Driessen voor één keer last van een slecht geweten toen hij voor het onbeholpen ‘verdinging’ koos in plaats van het voor de hand liggende ‘verzakelijking’?
Egaliserende vertaling
Ook in de zinsbouw past Driessen Adorno’s aparte periodenbouw aan in een al te conformistisch Nederlands, waardoor de pointe van wat er geschreven staat raakt afgebot. In een fragment waarin Adorno de intellectueel waarschuwt zich niet zomaar te laten vertegenwoordigen – of vervangen – door iemand anders, ook al is het tegenwoordig een sport van de machtigen om dat wél te doen, luidt het in het origineel als volgt: ‘Der gerade is der Mächtigste, der möglichst wenig selber tun, möglichst viel von dem, wofür er den Namen hergibt und den Vorteil einstreicht, anderen aufbürden kann’ (167). Driessen draait deze voor het Nederlands nogal ongewone woordvolgorde helemaal om tot: ‘Wie zo weinig mogelijk zelf hoeft te doen en zo veel mogelijk van datgene wat hij met zijn naam dekt en waarvan hij het voordeel opstrijkt op anderen kan afschuiven, die is het machtigst’ (123). ‘Die is het machtigst’ hoort hier naar analogie met Adorno’s oorspronkelijke woorden thuis in het begin van de zin anders wordt Adorno’s aanklacht tegen de intellectuele luiheid van de machtigen ontmijnd. Maar toegegeven: in het Nederlands klinkt Driessens oplossing ‘fraaier’…
Op de boekensite van Knack (http://www.knack.be/nieuws/boeken/non-fictie/vertaler-hans-driessen-vergrijpt-zich-aan-theodor-adorno/article-normal-91406.html) heb ik er al op gewezen dat de vertaler Driessen het in zijn commentaar en notenapparaat helemaal bruin bakt als hij zijn eigen smaak naar voren brengt wanneer hij bijvoorbeeld toelicht wie Charles Dickens was (‘een zeer slecht mens’) of Franz Kafka (‘zijn verhalen zijn onovertroffen, zijn romans mislukt’). Hij maakt het zelfs zo bont dat hij in de plaats van Adorno zelf gaat spreken, die zou hij nog leven – aldus Driessen – ‘ongetwijfeld gegruwd zou hebben’ van Oliver Stones Alexander de Grote-film. Straffer nog, zo Driessen, Adorno zou bij het aanschouwen van de huidige tablets en smartphones ‘van puur miserabilisme een tweede keer zijn gestorven’.
Driessen laat zich in deze commentaren helemaal gaan in misplaatste opmerkingen die in zekere zin uitvergroten wat hij in zijn vertaling soms ook te vaak deed: namelijk vlot, al te vlot Adorno’s idiosyncratische Duits steriliseren tot een glad, al te glad taaltje. Roland Barthes had het over het belang van de ‘korrel van de stem’ (le grain de la voix) om de tekst authentiek te laten klinken en niet onpersoonlijk. Op dezelfde manier bleef Adorno het zijn leven lang hebben over het belang van het niet-identieke in zijn dialectische manier van denken. Die korrel, die ‘grain’, dat onaangepaste, kortom dat beschadigde leven uit de ondertitel zijn er in Driessens egaliserende vertaling bij ingeschoten.
Uitkijken dus naar een derde vertaling van Adorno’s meesterwerk, die eindelijk recht doet aan de meester van het onverzoenlijke schrijven. Mok baande de weg, Driessen effende het pad verder, maar de tegendraadse toon van Adorno’s onvergelijkelijke aforismen blijft in Nederlandse vertaling vooralsnog ongrijpbaar. Wie neemt de handschoen op?
Theodor W. Adorno, Minima Moralia. Reflecties uit het beschadigde leven. Vertaald door Hans Driessen. Nijmegen: Vantilt, 2013.
Bibliografie
Adorno, Theodor W. 1974. ‘Rede über Lyrik und Gesellschaft’, in: idem, Noten zur Literatur (Gesammelte Schriften 11). Frankfurt: Suhrkamp.
Idem. 1975. Minima Moralia. Frankfurt: Suhrkamp.
Idem. 1971. Minima Moralia. Vertaald door M. Mok. Utrecht: Het Spectrum.