Over Raadsels van Rilke. Een nieuwe lezing van de Neue Gedichte van Paul Claes    91-92

Ton Naaijkens

Paul Claes, Raadsels van Rilke. Een nieuwe lezing van de Neue Gedichte. Amsterdam: De Bezige Bij, 1995. 158 p. ISBN 90 234 3494 3.

Raadsels van Rilke noemt Paul Claes een van zijn laatste publikaties, en: een nieuwe lezing van de Neue Gedichte: een boek dat ik met stijgende interesse gelezen heb en dat ik hier signaleer omdat die ‘nieuwe lezing’ te maken heeft met ‘vertaling’. Claes, de vertaler, bespreekt de Rilke-gedichten door achtereenvolgens het origineel, een soort basisvertaling (zonder ‘literaire pretenties’ maar als ‘hulpmiddel om het Duits te begrijpen’) en ten slotte een uitgebreid commentaar te geven, waarin de gedichten ‘ontraadseld’ worden. Ik verslond dit boek vanwege een persoonlijke belangstelling voor kritische omgang met poëzie en haar vertaling, maar werd ook geschokt door twee terloops gepresenteerde uitgangspunten. Allereerst het idee dat Rilkes gedichten raadsels zijn: na oplossing van het raadsel (bij voorbeeld dat een bepaalde naam verwijst naar een klassieke mythe) is het gedicht dan opengebroken en helder gemaakt en kan het niet meer terugvallen in het slot dat zojuist is ontsloten, terwijl dat ‘slot’ volgens mij juist kenmerkend is voor dit type poëzie. Schok twee: dat het geen probleem geacht wordt in het commentaar niet het origineel maar de vertaling te citeren, let wel ‘gezien de verwantschap van het Duits en het Nederlands’. Door het eerste uitgangspunt wordt het esthetische karakter van Rilkes poëzie geweld aangedaan, door het tweede wordt vertaling in feite een plaats onthouden in het scala van mogelijke reacties op een oorspronkelijk werk, omdat zij probleemloos samenvalt met het origineel. Zo bestaat vertaling in feite niet en wordt er aan haar speciale status geen recht gedaan. Dat Claes in een hoogmoedige bui andere interpretaties slechts sporadisch vermeldt omdat hij ze ‘in feite vaak verwerpt’, neemt me voor hem in, want het werpt licht op zijn hoogstpersoonlijke manier van werken ‒ maar het lijkt er vervolgens wel op dat het hem slechts om de briljante weergave van een visie gaat: niet om vertaling en niet om debat met andere interpretaties. Dit noopt ertoe het boek te beschouwen als oorspronkelijke literatuur: enerzijds een compliment, anderzijds ook wel de manier om het als subjectieve hartekreet terzijde te schuiven. Het lijkt er wellicht op dat ik een ander boek had gewild dan nu voor me ligt, maar dat is niet zo. Ik beveel de studie van harte aan: ze stimuleert, ze stimuleert ook iemand die vindt dat Rilkes gedichten niet als cryptogrammen gelezen moeten worden en iemand die vindt dat vertaling niet zonder gevolgen interfereert in commentaar en andersom, en dat bij gebrek aan inzicht in: deze interferentie het zicht op teksten, op poëzie in dit geval, niet scherper wordt. C.O. Jellema stelde in Trouw al vast dat er bij het ‘doorassociéren’ van Claes ‘vaak vreemde dingen gebeuren’: ‘inlegkunde’ noemt Jellema dat (29-9-1995). Ook hij ergert zich aan het idee dat Rilke bij het verstoppertje spelen door Claes aangetikt wordt en dan ‘af’ is, met als gevolg dat het niet meer om Rilke gaat. Geruststellend is dan ook dat Claes op de laatste bladzijde een volgend boek aankondigt waarin toch weer nieuwe raadsels, ‘opgeroepen door de ontraadselingen’, ontward zullen worden, met name het seksuele mysterie dat achter de gedichten schuilgaat. De analyse die Claes geeft van ‘Dame auf einem Balkon’ overtuigt mij omdat ze eindigt met een reeks vragen, terwijl een belangrijke vraag (namelijk: wie is die dame?) niet gesteld en dus onbeantwoord blijft, een vraag die anders steeds als sleutelvraag het slot automatisch laat openspringen. De roemruchte auteur die Joyce, Mallarmé en Rimbaud vertaalde, heeft in dit boek ineens geen aandacht voor het vertalen zelf (zo geeft hij op pagina 124 twee betekenissen van het woord ‘heraustreten’ waarvan er in de voorafgaande vertaling maar één overblijft). Het viel me op dat hem dit hier niet deert.