Tony Parr & Marcel Lemmens, Handboek voor de Vertaler Nederlands-Engels. Groningen: Wolters Noordhoff, 1995. 376 p. ISBN 90-01-69052-1.
Deze nieuwe vertaalcursus wil de gebruikers technieken bijbrengen voor het vertalen van een Nederlandse tekst in ‘vloeiend en natuurlijk Engels’. Dit betekent dat een vaak met de term ‘letterlijk vertalen’ aangeduide strategie wordt verworpen. Letterlijk vertalen zou omschreven kunnen worden als het vervangen van ieder brontaalwoord door een woordenboekequivalent in de doeltaal, waarbij dan nog per zin wat veranderingen worden aangebracht die uit de syntaxis van de doeltaal voortvloeien. Het zal de meeste vertalers duidelijk zijn dat deze techniek slechts bij hoge uitzondering ‘vloeiend en natuurlijk Engels’ oplevert.
De techniek die de auteurs van het Handboek voorstaan, is een andere. Er wordt uitgegaan van de betekenis van een te vertalen zin zoals die in de context voorkomt. Die zin wordt dan herschreven in de doeltaal met gebruikmaking van alle mogelijkheden die de vertaler daarin ter beschikking staan. Afhankelijk van de gekozen woorden kunnen zo verschillende vertalingen ontstaan, die alle voldoen aan de genoemde eis van ‘vloeiend en natuurlijk Engels’.
Gezien de nadruk die de auteurs leggen op het handhaven van de betekenis, is het niet verrassend dat de aanpak die gehanteerd wordt in het Handboek een sterke verwantschap vertoont met de communicatieve benadering in het talenonderwijs; ook die gaat immers uit van wat een taalgebruiker wil overbrengen. Een tweede, weliswaar niet noodzakelijke maar wel logische, consequentie van de voorgestane aanpak is dat de auteurs het tot de taak van de vertaler rekenen om fouten in de brontekst niet te laten terugkeren in de doeltekst.
Een leerboek schrijven dat deze techniek probeert over te brengen ‒ wat nog iets anders is dan een boek schrijven over deze technieken (bijvoorbeeld Langeveld 1986) ‒ is een zeer ambitieuze onderneming en iets wat naar mijn weten in Nederland althans voor het Engels nog niet geprobeerd is. Het enige boek dat tot op zekere hoogte hetzelfde probeert, is bedoeld voor vertalers in het Frans (Van Baardewijk & Van Willigen 1986). In hoeverre zijn de auteurs in hun opzet geslaagd?
De onderwerpen die in het boek aan de orde komen, vallen ruwweg uiteen in twee categorieën: de alom bekende contrastieve problemen met betrekking tot werkwoordstijden, naamwoordelijke constituenten, adverbia etcetera, en een aantal minder duidelijk afgebakende maar niet minder belangrijke onderwerpen die misschien samengevat kunnen worden onder het kopje ‘contrastieve retorica’. Een belangrijk voorbeeld van deze laatste categorie zijn de middelen die het Engels gebruikt om twee zinnen of zinsdelen met het elkaar te verbinden, en de gevolgen die een bepaalde keuze heeft voor de vertaling van een Nederlandse zin. Andere voorbeelden zijn het verschijnsel dat het Engels vaak een bijvoeglijk naamwoord vereist waar het Nederlands een bijwoord gebruikt en de voorkeur die het Engels soms heeft voor een werkwoordelijke weergave van een Nederlandse naamwoordelijke uitdrukking.
Behandeling van deze punten vindt voornamelijk plaats door exemplificatie: de lezer wordt door middel van een of meer voorbeelden bewust gemaakt van het verschijnsel. Verdere behandeling gebeurt dan met behulp van het oefenmateriaal. Ook de condities die aanleiding geven tot een bepaalde keuze worden vermeld, althans in de weinige gevallen dat ze zijn te specificeren. Door de exemplarische wijze van benaderen vertonen de betreffende hoofdstukken weinig interne systematiek. Dit kan ook niet verwacht worden, ten eerste omdat de besproken verschijnselen in het verleden nauwelijks onderwerp zijn geweest van systematische studie, en ten tweede omdat veel van het materiaal eerder tot het lexicon dan tot de grammatica behoort en daardoor moeilijk binnen een groter systematisch raamwerk valt te plaatsen.
De wat minder systematische benadering, die voor bovenstaande onderwerpen gewettigd is, werkt ook door in de hoofdstukken die gewijd zijn aan onderwerpen waarvan de systematiek grotendeels bekend is. Dit geldt bijvoorbeeld voor de behandeling van de werkwoordstijden en het gebruik van het bepaald en het onbepaald lidwoord. Hoewel de systematiek niet volledig afwezig is, had die verder ontwikkeld kunnen worden. Dat dit niet is gebeurd, is jammer. Het maakt deze onderwerpen moeilijker toegankelijk.
Het oefenmateriaal is prachtig maar moeilijk en zeker niet bedoeld voor beginners. Ik heb niet iedere oefening gemaakt, maar ik heb genoten van het puzzelen waartoe de zinnen en de gegeven woorden aanleiding geven. Ook een gevorderde vertaler kan veel van het oefenmateriaal opsteken. Het zou overigens de bruikbaarheid van het boek hebben vergroot als het oefenmateriaal niet beperkt was gebleven tot de economische sfeer.
Het Handboek bevat zeer veel goed materiaal dat vertalers kan helpen Nederlandse teksten in ‘vloeiend en natuurlijk Engels’ te leren vertalen. Nieuw en belangrijk daarbij is het materiaal dat geen betrekking heeft op de welbekende contrastieve probleemgebieden en dat ik heb aangeduid met de term contrastieve retorica. Beheersing van de beschreven strategieën maakt een vertaalde tekst echt Engels. Van een theoretisch standpunt bezien zal het boek aanleiding moeten zijn tot een verdere en meer systematische bestudering van de contrasten tussen het Nederlands en het Engels.
Bibliografie
Van Baardewijk-Rességuier, J. en M. van Willigen-Sinemus. 1986. Materiaux pour la Traduction du Néerlandais en Français. Muiderberg: Coutinho.
Langeveld, Arthur. 1986. Vertalen wat er staat. Amsterdam: De Arbeiderspers.