Abstract: De in Frankrijk wonende Rus Makine, winnaar van de Prix Goncourt en de Prix Medicis, heeft zijn eerste twee in het Frans geschreven romans noodgedwongen gepresenteerd als vertalingen uit het Russisch. Door deze truc werden zij plotseling wél door uitgevers geaccepteerd en is later de kwaliteit van de vertaling geprezen.
Andrej Makine (Krasnojarsk, 1957) heeft vorig jaar met zijn laatste roman, Le testament français, zowel de Prix Médicis (samen met de Griekse schrijver Vassilis Alexakis), als de Prix Goncourt, als de ‘Goncourt des Lycéens’ gewonnen, maar hij heeft zijn eerste boeken moeten presenteren als vertalingen uit het Russisch om een uitgever te vinden die ze wilde publiceren.
Makine schrijft namelijk in het Frans, al is hij Rus van geboorte. Frans is niet zijn moedertaal, maar zijn ‘grootmoedertaal’: de taal van zijn Franse grootmoeder, die aan de rand van de Siberische steppe woonde en bij wie hij als kind de zomervakanties doorbracht.
In Le testament français speelt naast deze Française het Frans zelf een hoofdrol. Het boek is een verheerlijking van de ‘Belle Epoque’ en een ode aan de Franse cultuur en literatuur. Door zijn achtergrond is de hoofdpersoon anders dan zijn kameraadjes en voelt hij zich heen en weer geslingerd tussen een Franse sensibiliteit en de Russische realiteit van het post-Stalinistische tijdperk. Franse schrijvers zijn het die zijn ogen openen voor de literatuur en Frans is de taal waarin hij zelf zal schrijven. In het Russisch kan hij dat niet. De juryleden van bovengenoemde prijzen moeten zich wel gevleid hebben gevoeld door deze lofzang op de Franse beschaving. Volgens sommige critici heeft het boek de prijzen dan ook te danken aan hun chauvinisme.
In 1987 is Andrej Makine naar Frankrijk uitgeweken, omdat hij niet langer kon aarden in de Sovjetunie van de Perestrojka, waar alle intellectuelen volgens hem ‘businessmen’ waren geworden. Hij spreekt correct maar bijzonder literair Frans met een Russisch accent. Daarom wilden uitgevers zijn manuscripten niet publiceren: een Rus die in het Frans schrijft, dat kan niet goed zijn. Zelfs het drievoudig onderscheiden Le testament français is door verschillende uitgeverijen afgewezen. Het zou de roman ontbreken aan personages en stijl.
Na het zoveelste ‘njet’ heeft Makine zijn eerste roman, La fille d’un héros de l’Union soviétique (1990), voorgesteld als vertaling uit het Russisch en de fictieve vertaalster Françoise Bour opgevoerd. Prompt vond hij vervolgens wel een uitgever. Deze uitgever, Robert Laffont, had kennelijk geen problemen met een vertaling zonder origineel. Waarschijnlijk heeft de inhoud van de roman daarbij een belangrijke rol gespeeld, want het is een zeer Russisch boek, dat alleen geschreven kan zijn door iemand die zelf in de Sovjetunie heeft geleefd. Een vertaling maakt in zo’n geval een authentiekere indruk dan een rechtstreeks in het Frans geschreven roman.
De tweede pseudo-vertaling van een boek van Makine, Confession d’un porte-drapeau déchu, verscheen in 1992 bij uitgeverij Belfond. Deze zou aan de vertaler, een zekere Albert Lemonnier, 2 % royalty’s betalen, zo vertelt Makine in een interview (Journal du dimanche, 19-11-1995). Auteur en ‘vertaler’ hebben van de uitgever echter alleen een voorschot ontvangen, want er werden maar duizend exemplaren verkocht.
Met de vertaler van dit boek is, behalve dat hij niet bestaat, overigens nog iets anders merkwaardigs aan de hand. Volgens de computergegevens van de boekhandel en Livres disponibles 1996 moet het om iemand met de naam Maurice T. Maschino gaan. In artikelen in kranten en tijdschriften over de Goncourt-winnaar heet de vertaler echter steevast Albert Lemonnier. Misschien omdat deze naam de mannelijke vorm is van Albertine Lemonnier, de overgrootmoeder uit Le testament français? Lemonnier wordt in de pers eveneens genoemd als de vertaler van La fille d’un héros de l’Union soviétique, Makines eerste pseudo-vertaling, terwijl in de herdruk daarvan nog steeds Françoise Bour staat vermeld.
Ook beweren verschillende recensenten naar aanleiding van Makines laatste, bekroonde roman, Le testament français, dat zijn eerste romans werden geprezen om de kwaliteit van de vertaling. Opvallend is dat de in de recensies gebruikte formulering telkens letterlijk overeenkomt met een zin uit het besproken boek (p. 282). De auteur heeft het daar over zijn andere romans. De klakkeloos overgeschreven zin zou wel eens een ironische opmerking van Makine kunnen zijn, want de verschijning van La fille d’un héros de l’Union soviétique heeft volgens de uitgever geen reacties in de pers uitgelokt en dus ook geen opmerkingen over de kwaliteit van de vertaling. En in de besprekingen van Confession d’un porte-drapeau déchu wordt weliswaar uitgebreid ingegaan op de inhoud van het boek, en verschijnt Albert Lemonnier als vertaler, maar wordt over de vertaling zelf met geen woord gerept.
Anders dan uitgeverij Laffont heeft uitgever Belfond de auteur trouwens wel naar het origineel gevraagd, want hij wilde de tekst laten nakijken om bepaalde ‘slecht vertaalde’ passages te controleren. Makine zag zich toen genoodzaakt de roman in het Russisch te vertalen. Maar in het Russisch ontbraken hem de woorden. Toen hij na drie weken zwoegen, doodsbenauwd, zijn tekst inleverde, zei de uitgever ‘dank u, leg het daar maar neer.’ Naar die Russische tekst is waarschijnlijk niet meer gekeken, want volgens Makine hebben ze bij Belfond ook pas bij het verschijnen van Le testament français vernomen dat het helemaal geen vertaling betrof.
Ondanks alle publiciteit rondom de Goncourt moeten de ontmaskerde vertalingen in de boekhandel nog altijd worden gezocht op de plank ‘Slavische literatuur’, terwijl Au temps du fleuve Amour (1994, geen vertaler) en Le testament français tussen de Franse romans prijken.