Verborgen vonk    17-20

Gerard Koolschijn

Verplicht in de schoolbanken spitste ik zelden de oren. Drieënzestig jaar geleden, eerste klas gymnasium, zeven uur Latijn. Tweede klas, tien uur Latijn en Grieks. Nooit een woord over de vraag waarvoor we al die thema’s maakten, net zomin als de wiskundeman iets losliet over de zin van de vierkantsvergelijking.

Plotseling stond daar, in de derde klas, dr. L.J. Elferink. Grieken, hield hij ons voor, waren geen antiquiteiten, maar mensen als wij, in hun tijd even jong of oud als wij nu. Zij schreven niet als dominees of president-curatoren, maar prachtig en levendig over wat hen bezielde. Hun boeken moesten we vooral in hun geheel lezen, al was het maar in vertaling – een vloek voor classici in die tijd.

Elferink bracht mij ertoe met twee klasgenoten te beginnen aan een vertaling van de hele Anabasis van Xenofon, op school een saaie oefening, in feite een meeslepend militair avontuur van dertienduizend Griekse huurlingen om in het hart van het Perzische rijk de keizer van de troon te stoten, dat uitliep op een legendarische terugtocht door de besneeuwde bergen van Koerdistan en Armenië. Lang na ons eindexamen zag mijn medevertaler Tjit Reinsma (= Nicolaas Matsier; de derde vertaler was afgevallen) een aankondiging van de klassieke plannen van uitgeverij Fibula-van Dishoeck. Hij wierp onze vertaling in de strijd. Zo verscheen in 1971 De tocht van de tienduizend, met een omslag van Hans G. Kresse, de schepper van Eric de Noorman. Voor het geld hadden we het niet gedaan. We kregen, geloof ik, 750 gulden, die we misschien ook nog moesten delen.

Lees verder in de papieren Filter