Hoe het allemaal begon
De reden waarom ik vertaler ben geworden van Nederlandse literatuur is terug te voeren op mijn kindertijd en de situatie van het gezin waarin ik opgroeide. Mijn grootvader en in mindere mate mijn moeder wilden dat ik Duits zou leren. In hun familie was naast het Hongaars immers het Duits de voertaal. Vanaf mijn zesde probeerden ze in het Duits met mij te communiceren. Ik vond het heel geforceerd. Duits klonk niet mooi. Later ‘ontdekte’ ik het Engels. Dit had te maken met de opkomst van de Engelstalige popmuziek. Die taal was naar mijn gevoel losser, cooler en stond voor vrijheid. Daar kwam nog bij dat het Engels vanuit Hongarije niet alleen voor de persoonlijke maar ook voor de politieke vrijheid stond.
Er was een reisje naar Londen en Amsterdam toen ik twintig was. Daarmee kreeg het Engels een sterke concurrentie: het Nederlands. Londen was adembenemend, maar veel te groot, niet te overzien en deftig. Daarentegen was Amsterdam het centrum van de hippies op de Dam, klein en bohemien. Tegelijkertijd was er burgerlijkheid in de goede zin van het woord: mooie herenhuizen, schone straten, leuke etalages, vrolijke mensen, interieurs met mooie meubels en gezellige, kleine tuinen. Het splinternieuwe Van Gogh Museum was onlangs geopend. Het gebouw vertegenwoordigde alles wat toen in de architectuur modern was. Op de zeventiende-eeuwse Hollandse schilderijen in het Rijksmuseum zag ik een wereld die zich op straat voortzette wanneer ik het museum uit stapte. De taal vond ik hip, juist omdat die minder bekend was, een struis alternatief voor het Engels.