Wat heeft een vertaler te melden dat relevant kan zijn voor collega’s aan het begin van hun loopbaan? Hoe breng je over wat vertalen zo leuk maakt dat na 45 jaar je werkplezier en het gevoel nieuwe inzichten te krijgen nog altijd even groot zijn? Een overzicht van een lange vertaalcarrière heeft een hoog tempo-doeloegehalte; de werkwijze van ‘vroeger’ is radicaal veranderd door de komst van de tekstverwerker en internet. Daar komt bij dat de wegen naar werk, ook met een vertaalopleiding, in de regel via-via en met een snufje geluk verlopen. Dit relaas is dus niet zozeer een routekaart als wel een inkijkje in hoe ik in de vertalerij ben beland, hoe mijn opvattingen over en uitoefening van het vak zich hebben ontwikkeld en hoe ik omga met praktische aspecten van het werk. Een ‒ dat kan niet anders ‒ persoonlijk verhaal dus, maar met elementen die misschien van nut kunnen zijn voor collega’s aan het begin van hun, hopelijk even lange, carrière.
Literair vertaler word je zelden via een vacature. Zelfs een vakopleiding is, hoewel een groot pre, niet vereist. Bij mijn eerste schreden op het vertaalpad, begin jaren zeventig, heb ik de enorme mazzel gehad dat een studiegenoot Engels in Utrecht me net vóór was: Pon Ruiter. Ik noem hem bij naam omdat hij niet alleen mij, maar tal van collega’s genereus een kontje de vertaalladder op heeft gegeven. Pon, veelzijdig en veelgevraagd vanwege zijn snelheid en ‘doen we’-werkethos, haalde in zijn toenmalige genre – fantasy en sciencefiction – zo veel werk binnen dat het zelfs hem te veel werd. In plaats van opdrachten af te slaan gunde hij beginnende collega’s een paar hoofdstukken en, bij gebleken kwaliteit, halve boeken. Zo konden zij onder zijn patroonschap – en naam – ervaring opdoen, waarna hij hen bij een uitgever introduceerde. Nog steeds weten uitgevers Pon te vinden wanneer er voor een onmogelijke spoedklus een gedegen vertaalteam moet worden opgetuigd.