Versvoeten kwamen al vroeg op mijn pad. Al voor de oorlog reed ik vaak met mijn moeder in de blauwe tram van Amsterdam-Spui naar Haarlem, waar mijn grootouders woonden. Dan las ik in Halfweg op een muur de reclametekst: ‘Al een vat, kist of krat van de Phoenix gehad?’ Wie of wat Phoenix was, vroeg ik me nauwelijks af, maar die anapesten kreeg ik niet meer uit mijn hoofd. Je kunt, als je jong bent, door belangrijker dingen diep getroffen worden – dit was het bij mij. Een levenslange fascinatie voor metrische taal was geboren. Niet voor rijm, wel voor klank en metrum.
Geen wonder dat ik tien jaar later werd geboeid door de klassieke talen, die op het ouderwetse gymnasium al snel elke dag (!) met metrische teksten gepaard gingen, terwijl het Nederlands en de moderne talen slechts tweemaal per week aan bod kwamen en dan nog veelal in prozavorm. Nog tien jaar later kon ik als docent in de klas Homerus, Vergilius en Ovidius lezen en kwam mijn behoefte aan metriek bepaald niets tekort. Niet dat ik van de leerlingen veel metrische kennis eiste, maar ik las bij Homerus vaak voor uit de voortreffelijke, sinds 1980 gepubliceerde vertaling van H.J. de Roy van Zuydewijn, in moderne Nederlandse hexameters, of ik liet hen zelf eruit voorlezen en merkte dat zij dan ook de Griekse hexameters beter aanvoelden zonder veel af te weten van dactylen en spondeeën. Sommigen werden zelfs enthousiast en lazen thuis in het Nederlands dóór.