Op mijn veertiende vond ik in de Openbare Bibliotheek van Tilburg een leerboek modern-Hebreeuws met de merkwaardige titel Hadachlil (‘De vogelverschrikker’). Het bestond vooral uit lesjes grammatica en vertaalthema’s, maar ik liet me niet afschrikken en werkte me er gestaag doorheen. Toen kreeg ik zomaar van een schoolgenoot, de latere historicus en keltoloog Lauran Toorians, een prachtig boek cadeau: King Artus, a Hebrew Arthurian Romance of 1279, bezorgd en becommentarieerd door Curt Leviant (Van Gorcum, 1969).
Een wereld ging voor mij open. Een middeleeuwse jood die een ridderroman uit het Italiaans in het Hebreeuws vertaalde! Waarom deed hij dat? Zijn voornaamste reden, zegt hij, was ‘het behoud van mijn lichamelijke gezondheid, want helaas zijn mijn zorgen vermeerderd en mijn zuchten verhevigd, en ik ben verzonken in de diepten van een zee van gedachten. […] Daarom heb ik deze teksten voor mezelf vertaald, om mijn kwade tijd er af en toe mee te verdrijven, mijn gedachten te kalmeren en mijn ellende te verzachten.’