Het is niet altijd handig om eerst het origineel te lezen als je een vertaling wilt beoordelen. Als je dat wél doet bestaat namelijk de kans dat je vervolgens de vertaling zwakker gaat vinden, dat je vooral woorden, formuleringen of metaforen die je opvielen gaat missen. Maar hoewel ik De Weense sigarenboer van de Oostenrijkse schrijver Robert Seethaler eerst in het Duits had gelezen, raakte de vertaling van Liesbeth van Nes me (bijna) net zo als het origineel.
Onder het lezen van het Duits begon ik als het ware in de huid van de vertaalster te kruipen. O jé, dacht ik telkens, hoe moet dat in godsnaam? Wat moet je met al die kleine, bijna onmerkbaar in de tekst verweven Weense of Oostenrijkse namen en woordjes die onopvallend de sfeer bepalen? Het begon al bij de titel.
In het Duits lees je Der Trafikant, en ik moet eerlijk toegeven dat ik het woord niet kende, hoewel het ergens in de verte wel een associatie opriep. De benaming ‘Trafik’ bestaat alleen in Oostenrijk en duidt hetzelfde aan als het Italiaanse tabacchi en het Franse tabac, of bar-tabac, namelijk een winkel met een vergunning voor de verkoop van tabak. ‘Een sigarenwinkel (ook wel sigarenboer of tabakzaak genoemd) is in Nederland een winkel waar onder andere tabak, aanstekers, (kras)loten en lectuur wordt verkocht. Door de vele sigaren die er zijn opgeslagen ruikt een dergelijke winkel voor de niet-roker enigszins muf, liefhebbers van tabak ervaren de geur echter als behaaglijk. Sigarenwinkels zijn er al heel lang. Sommige zaken dateren nog van voor de Tweede Wereldoorlog...’ Zo staat het – enigszins verrassend – in Wikipedia (want is de sigarenboer niet aan het uitsterven, net als de melkboer?). Als je de Nederlandse titel leest, weet je dus meteen waar je aan toe bent, en dat het verhaal in Wenen speelt. Bovendien is ‘sigarenboer’ een prachtig woord, en over precies zo’n sigarenboer gaat de kleine roman van Robert Seethaler, en wel over eentje van voor de Tweede Wereldoorlog, al is die oorlog in het verhaal niet meer ver weg.
Het verhaal speelt tussen oktober 1937 en juni 1938, toen de sfeer in Wenen tussen voor- en tegenstanders van de ‘Anschluss’ (bij nazi-Duitsland) die in maart 1938 plaatsvond steeds grimmiger werd. De zeventienjarige Franz Huchel wordt door zijn moeder uit de provincie naar Wenen gestuurd, waar hij als leerjongen gaat werken bij een sigarenboer, een oude sociaaldemocraat, in wiens sigarenzaak onder andere de tachtigjarige Freud regelmatig een dure sigaar komt kopen.
‘Dat was professor Sigmund Freud,’ zei Otto Trsnjek en hij liet zich kreunend weer in zijn stoel zakken.
‘De gekkendokter?’ Het schoot er met een lichte schrik in zijn stem uit. [...]
‘Ja, precies,’ antwoordde Otto Trsnjek. ‘Maar hij kan nog veel meer dan de kop van gekke rijken rechtzetten’ (38–39; cursivering ck, idem overige voorbeelden).
‘Der Deppendoktor?’ vraagt de jongen in het Oostenrijks en hij verwoordt daarmee de vooroordelen van zijn tijd over de psychoanalyse. ‘Depp’ is net iets zachter, ruimer, minder serieus dan ‘gek’, want naast ‘idioot’ kan het ook ‘sukkel’ betekenen, maar qua klank past het natuurlijk perfect. Zijn baas wijst hem zachtjes terecht: ‘Aber der kann noch viel mehr, als reichen Deppen ihre Schädel gerade richten.’ Mooi vind ik hier de omkering van het zelfstandige en het bijvoeglijke naamwoord: ‘reiche Deppen’ wordt ‘gekke rijken’, waardoor de nadruk meer op de rijkdom komt te liggen dan op het gek zijn, wat ik, gezien het kleine verschil tussen ‘gekken’ en ‘Deppen’, geen ‘gekke’ keuze vind.
Maar terug naar de titel: ‘Trafikant’ is een woord dat ik nu, na lectuur van het boek, nooit meer zal vergeten, en ook niet dat het een specifiek Oostenrijks begrip is. Er gaat in de vertaling dus meteen een boel informatie verloren, maar ik denk niet dat er een andere oplossing is, en ik kan vrede hebben met de ‘Weense sigarenboer’.
Het boek is mooi geschreven, heel bewust ‘mooi’ volgens mij, en de vertaling leest net zo. Dat klinkt eenvoudig, maar is het niet.
De stad pruttelde als de groentepan op zijn moeders fornuis. Alles was onophoudelijk in beweging [...] Het was alsof je het plaveisel kon horen knerpen en de bakstenen kon horen kraken. (20)
Die Stadt brodelte wie der Gemüsetopf auf Mutters Herd. Alles war in ununterbrochener Bewegung [...] Es war, als könnte man das Ächzen der Pflastersteine und das Knirschen der Ziegel hören. (20)
Of:
Maar het waren vooral de knieholtes waaraan hij haar herkende. [...] Deze knieholtes waren zachter dan alles wat Franz tot nu toe had leren kennen. Zachter dan het meer op een stille dag in de late zomer, zachter dan het mos in het Nußdorfse bosje op de zuidoever, en zelfs zachter dan de hand van zijn moeder, die vroeger zo vaak tegen zijn wang had gelegen [...] (108)
Doch es waren vor allem die Kniekehlen, an denen er sie erkannte. [...] Diese Kniekehlen waren weicher als alles, was Franz bisher kennengelernt hatte. Weicher als der See an einem stillen Spätsommertag, weicher als das Moos im Nußdorfer Süduferwäldchen und weicher sogar als die Hand seiner Mutter, die früher so oft an seiner Wange gelegen hatte [...] (107)
Het Oostenrijkse karakter gaat als taalkenmerk in de vertaling uiteraard verloren, zoals al bleek bij de titel. Ook in de tekst zelf kom je op bijna elke bladzijde iets typisch Oostenrijks tegen, maar altijd heeft de vertaalster moeite gedaan om iets van die nuances in de vertaling over te brengen.
Een voorbeeld. Het meisje op wie Franz verliefd wordt is ‘een Boheemse’. Ze heeft, zoals menige Duitse lezer nog zal weten, een typisch Boheems accent wat onder meer inhoudt dat ze de umlaut niet kan uitspreken en bijvoorbeeld ‘ee’ zegt in plaats van ‘ö’. Zo zegt ze tegen Franz die haar trakteert op een bezoek aan een schiettent in het Prater: ‘Schießen kannst ned, aber a scheenes Popscherl hast!’ Daar zit dus die langgerekte Boheemse ‘ee’ in, maar er zit ook gewoon Oostenrijks in, te herkennen aan het weglaten van het persoonlijk voornaamwoord ‘du’ na ‘kannst’ en ‘hast’, en het vervangen van ‘nicht’ door ‘ned’, en natuurlijk het verkleinwoord ‘Popscherl’, voor Popo, billen dus.
In het Nederlands zegt Anezka: ‘Schitten kan je nit, maar een leek kontje heb je wel.’ Creatief vind ik de vertaling, je moet immers roeien met de riemen die je hebt! Dus ‘leuk’ wordt ‘leek’, ‘schieten’ wordt ‘schitten’ en ‘niet’ wordt ‘nit’, ‘kont’ wordt ‘kontje’, en ‘je kunt’ wordt vervangen door het omgangstalige ‘je kan’. Uiteraard gaat er iets verloren, die langgerekte lettergrepen waar je het ‘Boheemse’ aan herkent, en het verkleinwoord Popscherl dat veel meer afwijkt van Popo (wat op zich al een soort verkleinwoord is) dan kontje van kont. En de ‘ie’ in schieten is geen umlaut maar een lange ie versus een korte, maar waar het om gaat is het afwijken van hoe het normaal gezegd zou worden.
Nog een voorbeeld. Een duidelijk teken van Franz’ verliefdheid is het feit dat hij valt op een ‘gat’, een opvallende ‘opening’ tussen de voortanden van zijn ‘Boheemse Dulcinea’. In het Duits heb je daar het mooie woord Zahnlücke voor, dat ook wel wordt gebruikt als er echt een tand ontbreekt. Maar hier is de ‘Zahnlücke’, hoewel expliciet ‘groot’ genoemd, toch een uitermate charmant spleetje dat het meisje extra verleidelijk maakt. In het Nederlands zou je dus ‘spleetje’ kunnen zeggen, maar misschien omdat het om een forse, flinke spleet gaat, kiest LvN afwisselend voor een ‘gat’ en een ‘opening’ tussen de tanden, of een ‘(Boheemse) opening in een rij tanden’ (55), telkens wat het beste in het ritme van de zin past. Daardoor wordt mijns inziens benadrukt dat schoonheid ‘in the eye of the beholder’ is...
De roman die op zich een somber beeld schetst van een stad in de greep van de nazi’s bevat gelukkig tal van scènes vol subtiele humor. Over de jonge Franz die kranten van thuis alleen als toiletpapier kent:
Het wereldgebeuren gleed toen nog onder zijn handen en zijn achterste weg zonder zijn ziel te bereiken. (28)
Das Weltgeschehen glitt ihm damals noch durch die Hände und unterm Hintern hinweg, ohne seine Seele zu erreichen. (28)
En de tachtigjarige Freud wordt, vlak voor zijn emigratie naar Londen begin 1938, als ouderwetse patriarch neergezet die zich door een zeventienjarige ‘knul’ (Burschi) met een goede sigaar laat verleiden tot lange gesprekken over de levensvragen die Franz kwellen: ‘“En denk erom”’, voegde hij eraan toe en hij stak zijn hoofd nog eens naar buiten. “Met vrouwen is het net als met sigaren: als je er te hard aan trekt, weigeren ze je het genot”’(46) – ‘“Mit Frauen ist es wie mit Zigarren: Wenn man zu fest an ihnen zieht, verweigern sie einem den Genuss”’ (45). Wel vraag ik me af of er in plaats van ‘weigeren’ niet beter ‘ontzeggen’ had kunnen staan – scheert het Nederlands hier niet iets te dicht langs het Duits?
Een andere keer zien we Freud aan tafel zitten, zijn vrouw ligt met ‘lichte verhoging’ in bed, en daarom kookt bij uitzondering zijn dochter Anna: ‘Anna had zich door de jaren heen niet alleen ontwikkeld tot een buitengewoon productieve en meevoelende psychoanaliste [...], maar ook – wat Freud heimelijk (‘insgeheim’) bijna nog meer wist te waarderen – tot een even begaafde als kordate kokkin. Gebraden rundvlees met uien in het bijzonder kon ze klaarmaken zoals vrijwel niemand anders in Wenen: het vlees sappig en precies gaar, de uien in bloem en boter goudgeel geroosterd en de aardappelen waren met verse, zeer fijn gehakte snippers peterselie bestrooid’ (71). Die beschrijving alleen al doet je watertanden, en wat een knipoog naar het ‘Menselijk, al te menselijk’ van de grote man!
‘Gebraden rundvlees met uien’ is bovendien een adequate vertaling voor de typisch Weense ‘Zwiebelrostbraten’, die inderdaad van binnen sappig en ‘auf den Punkt’, dus à point gebakken moet zijn, om vervolgens opgediend te worden onder een laagje van in ‘Mehl und Butter goldgelb geröstet(e)’ uien. Tegelijk geeft de vertaling die de samenstelling Zwiebelrostbraten in meerdere delen uiteen laat vallen ook aan hoe moeilijk het is om specialiteiten uit een specifieke cultuur zoals Hongaarse gehaktballen (49) (ungarische Fleischlaibchen), vanillehalvemaantjes (Vanillekipferln) en jamkussentjes (81) (Marmeladetascherln) naar een andere cultuur over te hevelen.
Ook opvallend is de humor die uit veel beschrijvingen spreekt. Zo ruikt het in de sigarenzaak naar ‘het smachtende gebrul van roofdieren [...] en naar het nog smachtender gezang van de zwarte slaven dat uit de van hitte zinderende tabaksplantages naar de hemel boven de evenaar opsteeg’ (30) – Es duftete [...] nach dem sehnsuchtsvollen Gebrüll der Raubtiere [...] und dem noch sehnsuchtsvolleren Gesang der Negersklaven, der aus den hitzeflirrenden Tabakplantagen in den Äquatorhimmel hinaufstieg (29).
Ten slotte een prachtig voorbeeld van creatief vertalen. Nadat Franz zijn hart aan de Boheemse heeft verloren, laat ze hem tot zijn wanhoop vrijwel meteen weer vallen. Na twee maanden van slapeloze nachten spreekt zijn baas hem erop aan:
‘Je ziet er slecht uit,’ zei Otto Trsnjek zonder van zijn boekhouding op te kijken.
‘Wat?’ vroeg Franz verward en zijn hoofd, dat even daarvoor op zijn borst was gezakt, schoot omhoog. [...]
‘Dat je er slecht uitziet!’ herhaalde Otto Trsnjek. ‘Hoogst beroerd, om precies te zijn. Als de dood van Ieperen. Lijkbleek, broodmager, hondsmoe en minstens tien jaar ouder dan je bent. Als je zo doorgaat, kun je volgend jaar pensioengeld aanvragen.’ (68)
‘Als de dood van Ieperen’, daar keek ik van op. Wat zou er in het Duits hebben gestaan? ‘Wie des Todes unseliger Großvater’ (67) – ook die uitdrukking kende ik niet, maar ik vond hem wel beeldend. Veel slechter dan de ‘onzalige’ grootvader van de dood kan een mens er waarschijnlijk niet uitzien. Maar hoezo Ieperen? Juist, dacht ik, Otto Trsnjek heeft in de Eerste Wereldoorlog gevochten en misschien wel zijn been in een loopgraaf bij Ieperen verloren? Toch vond ik dit raar en niet bij de Weense sigarenboer passen. Uiteindelijk wees een native speaker me erop dat het om een idiomatische uitdrukking gaat: ‘er uitzien als de dood van Ieperen’ betekent er slecht, mager en ongezond uitzien, herinnert waarschijnlijk aan een middeleeuws schilderij waarop de dodendans staat afgebeeld... en verwijst vermoedelijk naar een schilderij uit de West-Vlaamse stad waarop zo’n dodendans staat afgebeeld... In de uitdrukking zelf hoor je als Nederlander het woordje ‘Ieperen’ net zomin als een Duitse lezer de ‘grootvader’ hoort in wat de sigarenboer tegen de jongen zegt:
‘Du schaust schlecht aus’, sagte Otto Trsnjek, ohne von seiner Buchhaltung aufzusehen.
‘Was?’, fragte Franz verwirrt und hob den Kopf [...]
‘Schlecht schaust du aus!’, wiederholte Otto Trsnjek. ‘Hundsmiserabel, um genau zu sein. Wie des Todes unseliger Großvater. Kalkweiß, zaundürr, hundemüde und mindestens zehn Jahre älter, als du bist. Wenn das so weitergeht, kannst du nächstes Jahr Rentengeld beantragen.’(67)
Zo zou ik nog pagina’s lang door kunnen gaan. Ik hoop in ieder geval dat ik met deze voorbeelden heb duidelijk gemaakt hoe zorgvuldig de vertaalster te werk is gegaan en hoe zij altijd naar creatieve oplossingen voor schijnbaar onoplosbare problemen heeft gezocht.
Robert Seethaler, De Weense sigarenboer. Vertaald door Liesbeth van Nes. Amsterdam: De Bezige Bij, 2017.