Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kende de Spaans-Amerikaanse fictie een enorme bloeiperiode, waarvoor de internationale literatuurkritiek het omstreden etiket boom bedacht. Het nadeel van deze term is dat hij op twee verschillende facetten van het verschijnsel van toepassing is, namelijk zowel op de productie als op de verspreiding van de Spaans-Amerikaanse literatuur. De boom slaat immers niet alleen op de uitbarsting van literaire activiteit in Latijns-Amerika die in de jaren veertig van de vorige eeuw een aanvang nam, maar ook op de grootschalige introductie vanaf pakweg de jaren zestig in Europa en de Verenigde Staten van deze tot dan toe vrij lokale literatuur.
Ondanks de internationale dimensie van het verschijnsel zijn het verloop en de verspreiding van de boom in de verschillende landen nogal specifiek. In bestaande studies over de receptie van de boom wordt hier vaak aan voorbijgegaan en wordt vooral gewerkt met algemene modellen en gratuite aannames,1 terwijl je door stil te staan bij de onderscheiden particuliere kenmerken greep kunt krijgen op de complexiteit van deze processen, iets waarin een algemene theorie noodgedwongen tekort schiet.
Dit artikel is gebaseerd op mijn proefschrift, waarbij zowel de vertaling als de receptie van de vier boegbeelden van de boom (Gabriel García Márquez, Mario Vargas Llosa, Julio Cortázar en Carlos Fuentes, onder wie twee Nobelprijswinnaars) in Frankrijk en Nederland systematisch met elkaar werden vergeleken.2 Hoewel ik het in de conclusies vooral over Nederland wil hebben, levert juist een vergelijking met Frankrijk hiervoor interessant materiaal aan. Eerst en vooral omdat de twee landen een zeer verschillende positie bekleden binnen de mondiale literaire ruimte zoals gedefinieerd door sociologen als Johan Heilbron (1999) en Pascale Casanova (1999, 2002): relatief centraal (Frankrijk) versus semi-perifeer (Nederland). Ook verhouden ze zich traditioneel anders tegenover de Spaans-Amerikaanse literatuur. Bedoeling is om aan de hand van deze casestudy’s na te gaan wat de plaats is die beide literaire ruimtes innemen in het internationale literaire veld, en wat de gevolgen hiervan zijn. In mijn onderzoek heb ik gebruikgemaakt van inzichten die ervan uitgaan dat het transnationale verkeer in het algemeen mutatis mutandis ook toepasbaar is op het literaire (vertaal)veld, in die mate dat er sprake kan zijn van een ‘wereldvertaalstelsel’ (Heilbron & Sapiro 2002). Vertalingen staan immers niet op zich: tussen de oorspronkelijke tekst en de vertaling speelt zich een hele reeks van werkzaamheden af die worden uitgevoerd door een internationaal netwerk van schrijvers, agenten, vertalers, critici en kenners. Casanova heeft overtuigend aangetoond dat dit mondiale literaire gebied gebaseerd is op fundamentele machtsverschillen die resulteren in asymmetrische verhoudingen. Het bevindt zich tussen twee polen, enerzijds de autonome literatuurgebieden en anderzijds de literaire achterstandsgebieden. Autonome gebieden beschikken over een uitgebreid literair verleden, zoals Frankrijk en Engeland, en hebben omwille hiervan een bepaald prestige verworven. De achterstandsgebieden hebben slechts een gering literair kapitaal opgebouwd in het verleden. De positie van elk land binnen de mondiale literaire wereld is afhankelijk van de nabijheid ten opzichte van deze twee uiterste polen. Al sluit Nederland in dit opzicht nauwer aan bij landen als Frankrijk of Engeland, toch behoort het niet tot deze categorie maar eerder tot een middengroep. Deze ongelijke distributie van literair kapitaal is dan weer het gevolg van de ongelijke positie van talen. Anders dan Heilbron legt Casanova het zwaartepunt bij de hiërarchie binnen het talenstelsel, eerder dan bij het loutere centrum-periferiemodel, dat zij ontoereikend vindt. Behalve de positie van een bepaalde literatuur (meer of minder autonoom) en die van een bepaalde taal (meer of minder dominant), zijn nog andere factoren van belang zoals de positie van de vertaalde auteur binnen zijn of haar nationale literatuur, en die van de vertaler en andere bemiddelaars binnen de mondiale literatuur.
Om tot een voldoende genuanceerd beeld te komen heb ik me, behalve door de nog steeds evoluerende inzichten van Casanova, ook laten leiden door een meer empirische definitie van literaire positionering, zoals die van Ganne & Minon (1992), en door mijn eigen onderzoeksmateriaal.
Een verschillend vertaalbeleid in Frankrijk en Nederland
In Nederland, dat vanouds erg openstaat voor buitenlandse literatuur, komt de vertaling van teksten uit Latijns-Amerika pas echt op gang vanaf de boom, want de eerste twee vertalingen dateren van 1947,3 en volgens de cijfers van Maarten Steenmeijer (1989: 28–29) zijn er tussen 1946 en 1960 slechts 14 vertalingen verschenen. In Frankrijk is de situatie anders: daar zagen de eerste Spaans-Amerikaanse vertalingen al aan het begin van de twintigste eeuw het licht.
Dat heeft waarschijnlijk te maken met de aantrekkingskracht die Latijns-Amerika toen op Frankrijk in het algemeen en Parijs in het bijzonder uitoefende,4 en die ertoe heeft geleid dat een aantal schrijvers uit Centraal- en Zuid-Amerika zich in die periode al dan niet tijdelijk in de Franse hoofdstad ging vestigen. Onder hen bevonden zich de Nicaraguaanse dichter Rubén Darío, de Guatemalteekse schrijver en diplomaat Enrique Gómez Carrillo, de Argentijnse auteur Enrique Rodríguez Larreta, ambassadeur in Frankrijk van 1910 tot 1919, zijn jonge landgenoot Manuel Ugarte en de Venezolaan Pedro Emilio Coll. Darío, vader van het modernismo, is een bekende naam, wat niet gezegd kan worden van de vier anderen. En toch werd een groot deel van hun oeuvre heel vroeg in het Frans vertaald: La gloria de don Ramiro van Larreta bijvoorbeeld al in 1910, amper twee jaar na verschijning van het origineel, in een vertaling van Rémy de Gourmont bij Mercure de France.5 Overigens zal de Parijse ervaring van deze auteurs bijdragen aan een nieuw beeld van de Franse hoofdstad, dat van het kosmopolitische Parijs van het begin van de twintigste eeuw, een beeld dat ze meenemen op hun reizen in Europa of bij hun terugkeer naar Latijns-Amerika. Dat blijkt duidelijk uit de carrière en de boeken van Carrillo, die een Spaanstalige variant van de Mercure de France oprichtte, de Nuevo Mercurio, en zich ook in zijn reisverhalen en romans afschilderde als een belangrijke culturele bemiddelaar tussen Frankrijk en de Spaanstalige wereld. Toch bleef het in zijn geval bij het verspreiden van de Franse literatuur in Spaans-Amerika – bij eenrichtingsverkeer dus. Dat kan niet worden gezegd van Darío, en evenmin van Coll, die een vaste rubriek over Latijns-Amerikaanse literatuur had in de Mercure de France, of van Ugarte, die zijn verblijf in Parijs eveneens aangreep om het Franse publiek te informeren over ontwikkelingen in zijn eigen literatuur.
Al met al kan van een echt vertaalbeleid van de Spaans-Amerikaanse literatuur in Frankrijk pas sprake zijn na de Eerste Wereldoorlog: ligt het aantal vertaalde werken tussen 1900 en 1920 niet hoger dan een dertigtal, tussen 1920 en 1940 is er een verdubbeling te zien. Auteurs als Gómez Carrillo of Ventura García Calderón worden dan nog altijd en steeds regelmatiger vertaald, en tegelijk duiken nieuwe namen op als Horacio Quiroga en Miguel Ángel Asturias (allebei vertaald door Francis de Miomandre), Mariano Azuela, Martín Luis Guzmán of Ricardo Güiraldes. Sylvia Molloy (1972: 102) schrijft deze verruiming toe aan twee factoren: de toegenomen uitstraling van de Spaans-Amerikaanse literatuur buiten de eigen grenzen en de grotere belangstelling van het Franse publiek voor de buitenlandse culturele productie.
Ook als we kijken naar de manier waarop de vier belangrijkste boom-auteurs werden vertaald, zijn de verschillen in Frankrijk en Nederland mogelijk veelzeggend. Om de eerste periode grondiger te kunnen analyseren werd ze in tweeën verdeeld:
Tabel 1. In Frankrijk gepubliceerde vertalingen
|
Julio Cortázar |
Carlos Fuentes |
Gabriel García Márquez |
Mario Vargas Llosa |
Totaal |
1960–1965 |
2 |
1 |
1 |
0 |
4 |
1966–1973 |
4 |
4 |
1 |
3 |
12 |
1974–1987 |
7 |
5 |
9 |
6 |
27 |
Tabel 2. In Nederland gepubliceerde vertalingen
|
Julio Cortázar |
Carlos Fuentes |
Gabriel García Márquez |
Mario Vargas Llosa |
Totaal |
1960–1965 |
0 |
1 |
0 |
1 |
2 |
1966–1973 |
6 |
1 |
3 |
0 |
9 |
1974–1987 |
7 |
1 |
9 |
8 |
25 |
Tijdens de periode 1960–1973 heeft Frankrijk een grote voorsprong op Nederland wat betreft het totale aantal vertalingen, met name door de vertalingen van twee van de vier auteurs, Carlos Fuentes en Mario Vargas Llosa. Bovendien verschijnen de allereerste vertalingen van de vier boom-auteurs er vanaf het prille begin van de jaren zestig (Los premios van Julio Cortázar in 1961, El coronel no tiene quien le escriba van Gabriel García Márquez in 1963), terwijl de eerste Nederlandse vertaling pas in 1964 verschijnt (La ciudad y los perros van Mario Vargas Llosa). Zelfs met betrekking tot Julio Cortázar, waar er op het eerste gezicht een evenwicht lijkt te zijn tussen de twee landen, zijn de zaken minder eenvoudig dan ze lijken.
Julio Cortázar en Carlos Fuentes
Eerst en vooral heeft het werk van Cortázar sneller zijn weg gevonden naar Frankrijk dan naar Nederland: de eerste Franse vertaling (van Los premios) verscheen in 1961, terwijl de eerste Nederlandse vertaling (van Historias de cronopios y de famas) pas zes jaar later uitkwam. Bovendien werd die eerste Franse vertaling meteen gevolgd door een tweede, die van Las armas secretas in 1963, die aanleiding gaf tot een aantal lovende kritieken in de Franse dag- en weekbladpers. Een van de factoren die bijgedragen hebben aan deze snelle introductie, is de bemiddelende rol die werd gespeeld door de schrijver Roger Caillois, aangezien de tweede Franse vertaling werd uitgebracht in de Latijns-Amerika reeks La Croix du Sud, door Caillois bij uitgeverij Gallimard opgezet na zijn terugkeer uit Argentinië, waar hij van 1939 tot 1945 had verbleven. Ook al maakte Cortázar, anders dan Borges, geen deel uit van de auteurs die Caillois tijdens zijn Argentijnse verblijf leerde waarderen,6 zijn ontdekking van Cortázar verliep toch via Borges en via het netwerk dat Caillois in Buenos Aires had uitgebouwd. In de eerste door hem samengestelde Anthologie du fantastique (1958) nam hij al Cortázars verhaal ‘La noche boca arriba’ op, dat samen met twee verhalen van Borges en één van Rulfo de Spaans-Amerikaanse literatuur vertegenwoordigde. De tweede persoon die de receptie van Cortázar in Frankrijk gunstig heeft beïnvloed is zonder twijfel zijn vertaalster Laure Guille-Bataillon, die hem tot aan zijn dood in 1984 is blijven vertalen. Ten slotte mogen we ook niet vergeten dat Cortázar een groot deel van zijn leven – vanaf 1951 – in Parijs heeft gewoond. Behalve dat Cortázar sneller werd vertaald in Frankrijk, had men er ook geen voorkeur voor een specifiek genre, terwijl Nederland duidelijk de verhalen boven de romans verkoos. Zo zou het tot 1973 duren voor zijn internationaal gelauwerde roman Rayuela uit 1963in het Nederlands werd vertaald. En Cortázars eerste roman, Los premios (1960), tevens het eerste boek van hem dat in het Frans werd vertaald, zou in Nederland pas in 2003 verschijnen. Toch markeerde de publicatie van Rayuela in het Nederlands een keerpunt, aangezien zijn volgende romans 62, Modelo para armar en Libro de Manuel kort na verschijnen werden vertaald (62, Bouwdoos in het jaar na verschijnen; Boek voor Manuel in 1976, drie jaar na publicatie) – een heel verschil met Rayuela, waarop het in Nederland tien jaar wachten was.
Ook de introductie van het oeuvre van Carlos Fuentes in Frankrijk en Nederland laat grote verschillen zien. Deze zijn niet enkel kwantitatief van aard zoals abusievelijk uit de tabellen hierboven zou kunnen worden afgeleid. Terwijl Fuentes in Frankrijk meteen uitgegeven werd bij het prestigieuze Gallimard – evenals zijn collega’s Julio Cortázar en Mario Vargas Llosa –, verschenen de eerste twee vertaalde werken van Fuentes in het Nederlands niet bij Meulenhoff, dat in de tweede helft van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw zou uitgroeien tot dé uitgeverij bij uitstek van Spaans-Amerikaanse literatuur waar de andere drie boom-auteurs onderdak vonden, maar bij Nieuwe Wieken. Opvallend is ook dat de eerste roman van Fuentes die in het Frans werd vertaald, La región más transparente (1958), niet werd ondergebracht in de reeks La Croix du Sud, waar Cortázar en Vargas Llosa eerst bij zaten, maar uitkwam in de reeks Du monde entier. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat La región más transparente, nu beschouwd als een Spaanstalige klassieker, nooit echt met een Spaans-Amerikaanse literaire stroming werd geassocieerd omdat deze stadsroman brak met de rurale traditie die de Mexicaanse literatuur van toen kenmerkte. Het boek werd veeleer in verband gebracht met werk van auteurs als Dos Passos, wiens invloed Fuentes erkende. Dit kan ertoe hebben geleid dat Gallimard de roman geschikter achtte voor haar meer universele collectie wereldliteratuur Du monde entier dan voor het specifiek Latijns-Amerikaanse La Croix du Sud. Opvallend genoeg is La región más transparente nooit in het Nederlands uitgebracht, maar werd Fuentes in 1965 in Nederland geïntroduceerd met zijn tweede roman La muerte de Artemio Cruz (1962), die in een vertaling van J.F. Kliphuis bij de kleine, in buitenlandse literatuur gespecialiseerde uitgeverij Nieuwe Wieken verscheen. Deze vertaling kreeg echter geen enkele weerklank: er werd niet één recensie aan gewijd. Twee jaar later volgde de novelle Aura (eveneens uit 1962) bij de grotere uitgeverij Bruna, die één recensie in Trouw opleverde en vermeld werd in een overzichtsartikel over buitenlandse literatuur in de Volkskrant. Maar daar hield het voor Fuentes in Nederland mee op, tot er in 1980 een nieuwe vertaling van La muerte de Artemio Cruz bij Meulenhoff verscheen en de belangstelling opnieuw groeide. Ongetwijfeld heeft het feit dat Fuentes – anders dan Cortázar, García Márquez of Vargas Llosa – niet van meet af aan bij Meulenhoff zat in zijn nadeel gewerkt. Maar de intrinsieke kwaliteit van de teksten had dat moeten compenseren. La muerte de Artemio Cruz is per slot van rekening een van de grote romans uit de vernieuwingsbeweging van de Spaans-Amerikaanse literatuur, en de auteur heeft er zijn roem aan te danken – aanvankelijk in Mexico, later in de rest van Spaans-Amerika en Spanje, en vervolgens in de hele wereld. Ook Aura, een novelle met een fantastische inslag en een vernieuwende verteltechniek (integraal in de tweede persoon geschreven) had de belangstelling van literair Nederland kunnen wekken, net zoals de verhalen van Julio Cortázar dat deden. Maar niets daarvan gebeurde. Het zou kunnen dat het vroegtijdige verschijnen van deze twee vertalingen op een ogenblik dat de Latijns-Amerikaanse vernieuwingsbeweging nog niet was ingeburgerd, ervoor heeft gezorgd dat zij nauwelijks werden opgemerkt.
Gabriel García Márquez en Mario Vargas Llosa
Ondanks vrij vroege vertalingen vond het werk van García Márquez in Frankrijk niet meteen een uitgever (en al zeker geen vaste) noch een lezerspubliek. Op de eerste Franse vertaling uit 1963, het bij Julliard uitgegeven Pas de lettre pour le colonel, volgde pas in 1968 een tweede: die van Cien años de soledad. Was Pas de lettre pour le colonel onopgemerkt voorbijgegaan aan zowel lezer als literaire kritiek, Cent ans de solitude (Editions du Seuil) bracht daar verandering in. In Nederland werd La mala hora als eerste op de markt gebracht in 1967, het verschijningsjaar van Cien años de soledad. De roman verscheen bij Meulenhoff onder de titel Het kwade uur en lokte slechts weinig reactie uit – er volgden een paar recensies in kranten en literaire weekbladen (zie hiervoor Steenmeijer 1989: 86–87) – en werd pas heruitgegeven na 1975. Verbazingwekkend is ook dat de tweede Nederlandse vertaling van García Márquez, Honderd jaar eenzaamheid, vijf jaar na het origineel op de markt kwam, en dat ondanks de enorme weerklank van de roman, die mede werd veroorzaakt door de in 1970 in de VS uitgebrachte Engelse vertaling van Gregory Rabassa. Het lijkt erop dat men het commerciële succes van het boek in andere Europese landen, en dan voornamelijk in Frankrijk, heeft afgewacht om de Nederlandse vertaling uit te brengen. De data onderschrijven deze stelling,7 en dit lijkt een goede illustratie van de Nederlandse uitgeverspolitiek inzake buitenlandse literatuur: kijken wat vertalingen in andere Europese landen doen vooraleer over te gaan tot een Nederlandse vertaling (zie ook: Steenmeijer 1989: 49–53). Pas vanaf de publicatie van Cien años de soledad in Frankrijk en Nederland werd García Márquez in de twee landen op regelmatige basis vertaald. De inhaalbeweging werd door beide uitgevers ongeveer gelijktijdig ingezet, maar kende niet hetzelfde tempo: in Nederland was ze ongeveer halverwege de jaren zeventig zo goed als voltooid, terwijl ze in Frankrijk doorliep tot een eind in de jaren tachtig. Hierin heeft de verandering van uitgever ongetwijfeld een rol gespeeld. In een interview uit 2009 in L’Express vertelt een van de twee Franse vertalers van Cien años de soledad, Claude Durand, hoe de rechten van El otoño del patriarca (Plaza y Janés, 1975) overgekocht werden door Jean-Claude Fasquelle, die toen aan het hoofd stond van uitgeverij Grasset. Pikant detail is dat Fasquelle een huis had in Catalonië, waar hij de buurman was van de befaamde literair agente van García Márquez, Carmen Balcells.
Mario Vargas Llosa, de laatste van de ‘grote vier’ die in Frankrijk werden vertaald, was dan weer de eerste die in Nederland vertaald werd. Met hem begon de samenwerking tussen uitgeverij Meulenhoff enerzijds, en de Spaanse uitgeverij Seix Barral en literair agente Carmen Balcells anderzijds. Meulenhoff opteerde voor La ciudad y los perros (De stad en de honden), dat in 1962 de Spaanse Premio Biblioteca Breve had gekregen, uitgereikt door Seix Barral, en twee jaar later de Premio de la Crítica. De Franse vertaling verscheen in 1966 bij Gallimard in de door Roger Caillois geleide reeks La Croix du Sud. Deze eerste twee vertalingen konden niet op evenveel belangstelling rekenen bij de Nederlandse als bij de Franse pers. Terwijl er in Frankrijk talloze artikelen verschenen, vinden we kort na verschijning van de Nederlandse vertaling slechts één recensie terug, in het dagblad Trouw, en een kort artikel twee jaar later in het weekblad Elsevier, dat een kentering in de receptie van Vargas Llosa aankondigt. Meulenhoff, dat als eerste Europese uitgever werk van Vargas Llosa uitbracht, zal deze pioniersrol niet blijven vervullen. Op de tweede Nederlandse vertaling van de Peruaan bleef het wachten tot 1976, hetzelfde jaar waarin de eerste vertaling heruitgegeven werd. In Frankrijk daarentegen, waar de eerste vertaling van Vargas Llosa iets langer uitbleef dan in Nederland, kwam er wel snel (in 1969) een volgende: het werd La casa verde, waarvan de vertaling nog voor verschijnen in een recensie in Le Monde door Claude Fell8 werd aangekondigd. Hoewel de Franse vertalingen elkaar daarna in een vlot tempo opvolgden (drie in drie jaar vanaf 1973), moeten we vaststellen dat de introductie van Mario Vargas Llosa in Frankrijk toch langzamer verlopen is dan die van Carlos Fuentes of Julio Cortázar. In Nederland werd het werk van Vargas Llosa pas vanaf de tweede helft van de jaren zeventig met enige regelmaat vertaald. In 1976 bracht Meulenhoff een heruitgave van De stad en de honden en een vertaling van La casa verde (Het groene huis). In 1977 volgden er twee boeken van Vargas Llosa in Nederland: De jonge honden van Miraflores en Pantaleón. Alleen Conversación en La Catedral (Gesprek in De Kathedraal) liet tot in 1987 op zich wachten, maar dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan de moeilijkheidsgraad van deze politieke roman: Meulenhoff kan geredeneerd hebben dat het beter was om met de uitgave van zijn meer hermetische boeken te wachten tot de reputatie van Vargas Llosa stevig genoeg verankerd was bij het Nederlandse publiek.
Spaans-Amerikaanse literatuur in vertaling: de positie van Frankrijk en Nederland
Om de verschillen grondiger te kunnen analyseren is het nodig Frankrijk en Nederland te situeren ten opzichte van de ‘mondiale ruimte’ (Casanova) van de vertaling. De vroegtijdige Franse vertalingen van Julio Cortázar, Carlos Fuentes en Gabriel García Márquez illustreren de centrale plaats die Frankrijk binnen deze ruimte bekleedt. Bovendien blijkt dat Frankrijk niet alleen gangmaker is geweest bij de introductie van de Spaans-Amerikaanse literatuur, maar ook als model heeft gefungeerd voor andere Europese landen als Duitsland, Italië en Nederland. Zo schrijft de literaire criticus Wolfgang Luchting bijvoorbeeld in een artikel uit 1977 (p. 82) dat de Duitse uitgevers van toen inzake de Spaans-Amerikaanse literatuur het uitgeefbeleid van Frankrijk en Italië volgden. En wat Italië betreft, schrijft Giuseppe Bellini (1979: 7) dan weer in zijn bibliografie van de Spaans-Amerikaanse literatuur in Italiaanse vertaling dat Italië zich liet leiden door wat er in Frankrijk gebeurde. De studie van Sylvia Molloy gaat helemaal in dezelfde richting: zij geeft aan dat de Gallimardreeks La Croix du Sud ‘als lichtend voorbeeld dient voor verschillende Europese uitgeverijen’ (1972: 183). Al deze studies zijn het er dus over eens dat Parijs begin jaren zestig van de twintigste eeuw een dermate belangrijk literair centrum was dat zijn invloed verder reikte dan de landsgrenzen – toch zeker voor wat betreft de vertaling van Spaans-Amerikaanse literatuur. Eenzelfde opvatting vinden we terug in La République mondiale des Lettres van Pascale Casanova, waarin de auteur stelt dat Parijs zowel het centrum van de Franse literaire ruimte is als de hoofdstad van de hele wereldliteratuur.
Toch zijn er tegenvoorbeelden te geven die de centrale positie van Parijs, als trendsetter én als strategische plek van literaire selectie en consecratie, relativeren. Zo werd Carlos Fuentes eerst in de Verenigde Staten vertaald (Where the Air is Clear, New York: Farrar, Straus & Giroux, 1960) en pas daarna in Frankrijk. Overigens verscheen de eerste Franse vertaling van Fuentes (van dezelfde roman, La región más transparente) in 1964, gelijktijdig met de Duitse en de Amerikaanse vertaling van La muerte de Artemio Cruz, ook weer bij uitgeverij Farrar, Straus & Giroux. Dit tegenvoorbeeld bewijst dat het wel degelijk deze Amerikaanse uitgeverij is die een voortrekkersrol heeft gespeeld bij de vertaling van Fuentes. Opvallend is voorts dat Gallimard ervoor opteert om de eerste roman van Fuentes te vertalen en niet La muerte de Artemio Cruz, nochtans een sleutelwerk binnen de boom van de Latijns-Amerikaanse literatuur. Deze keuze getuigt van de betrekkelijke onafhankelijkheid waarmee de Franse uitgevers zich opstellen tegenover de mondiale boekenmarkt, en van de belangrijke invloed die Roger Caillois uitoefende op de beslissingen van Gallimard. De Nederlandse vertaling van La ciudad y los perros van Mario Vargas Llosa kan als een tweede tegenvoorbeeld gelden, aangezien deze al in 1964 bij Meulenhoff gepubliceerd werd, twee jaar vroeger dus dan bij het Franse Gallimard.
Deze twee tegenvoorbeelden tonen aan dat waar het gaat over de vertaling van de boegbeelden van de boom, de dominantie van Parijs minder groot is dan wanneer we de Spaans-Amerikaanse literatuur in haar geheel beschouwen, zoals bovengenoemde literatuurtheoretici hebben gedaan. Dit houdt waarschijnlijk verband met het feit dat slechts drie titels (twee van Cortázar en een van Mario Vargas Llosa) in de spraakmakende en in heel Europa toonaangevende collectie La Croix du Sud (Gallimard) zijn verschenen, zodat deze factor geen doorslaggevende rol heeft gespeeld. Maar als centrum van literaire consecratie kreeg Parijs ook concurrentie van een nieuwe speler: de in Barcelona gevestigde Spaanse uitgeverij Seix Barral, spil van de Spaans-Amerikaanse boom en daardoor gatekeeper voor heel Europa van dit fenomeen. Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw begon Barcelona zich centraler te positioneren, zoals ook Londen dat begon te doen na de Tweede Wereldoorlog. Toch zijn er verschillen in de wijze waarop Barcelona en Londen met Parijs wedijveren: Barcelona wil in de eerste plaats een centrum van literaire consecratie zijn, terwijl Londen en Parijs elkaar vooral als ‘literaire hoofdstad’ beconcurreren (zie hiervoor Horvath 2010). De hegemonie van Parijs wordt met andere woorden ernstig bedreigd tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw: de vertaling van Cortázar, Fuentes, García Márquez en Vargas Llosa vormt een mooi voorbeeld van de processen die zich tijdens de jaren zestig afspelen. Hoewel Parijs dan nog altijd invloed uitoefent en vaak als voorbeeld dient, is het niet langer de literaire hoofdstad die nieuwe trends introduceert en de officiële consecratie van buitenlandse auteurs bewerkstelligt door ze te vertalen. In haar boek wijst Casanova overigens ook op deze verschuiving richting Londen en New York.
In het wereldomspannende literaire systeem zoals onder meer Pascale Casanova dat poneert, is de tegenstelling tussen Parijs en Amsterdam er een van het type centrum/semiperiferie. De hegemonie van Parijs kan zowel worden afgeleid uit het aantal vertalingen dat uit het Frans verschijnt, als uit het aantal Franse vertalingen van buitenlandse literatuur: beide percentages liggen hoog in verhouding tot het totale aantal vertalingen in de wereld. Als we echter kijken naar de plaats die vertaalde literatuur inneemt binnen het Franse en Nederlandse literaire systeem, stellen we vast dat er in Nederland meer wordt vertaald dan in Frankrijk. Want terwijl de import van buitenlandse literaire teksten tussen de 14 en de 18% uitmaakt van de in Frankrijk geproduceerde literatuur, bedraagt dat percentage in Nederland meer dan 25% (zie Ganne & Minon 1992). Waarmee een van de stellingen van Even-Zohar (1990) bevestigd wordt, namelijk de centrale rol van vertalingen in perifere nationale literaturen zoals de Nederlandse. Dit blijkt echter niet uit de vertaalcijfers van de vier groten van de boom, die juist hoger liggen in Frankrijk dan in Nederland. Deze afwijking kan gedeeltelijk verklaard worden uit ons beperkte corpus, maar niet alleen hieruit. Een andere verklaring zou het geringe aantal hispanisten in het Nederlandse uitgeverswezen kunnen zijn, waardoor bij het nemen van beslissingen over te vertalen Spaanstalige teksten van na de Tweede Wereldoorlog vooral inspiratie werd gezocht bij de buurlanden.9 Hierop vormt de Nederlandse vertaling van La ciudad y los perros in 1964 wel een uitzondering. Deze roman was door een Franse uitgever afgewezen op grond van het negatieve advies van een hispaniste die geoordeeld had dat het hier om ‘slechte Zola’ ging (Couffon 1966), maar werd korte tijd na verschijning bij het Spaanse Seix Barral in het Nederlands vertaald.
Dat Nederland niet uitsluitend afging op het kompas van uitgeverijen in de buurlanden blijkt niet alleen uit de snelle Nederlandse vertaling van de eerste roman van Vargas Llosa. Er is ook La mala hora van Gabriel García Márquez dat in 1967 in het Nederlands uitkwam en tot dan toe nauwelijks was vertaald, op een onopgemerkt gebleven Franse vertaling uit 1963 en een Duitse vertaling uit 1966 na. Dit wijst erop dat Nederlandse uitgevers zich ook door andere factoren lieten leiden bij het bepalen van hun vertaalkeuzes uit Spaans-Amerika. De belangrijkste was wellicht de samenwerking tussen Meulenhoff, de Spaanse uitgeverij Seix Barral en literair agente Carmen Balcells, die de twee Meulenhoffuitgevers Bloemena en Somerwil (Van Voorst 1997: 201) ontmoetten naar aanleiding van de uitreiking van de eerste Formentor Prijs in 1961. Toch bleek ook deze samenwerking niet doorslaggevend: ze heeft wel gezorgd voor een snelle publicatie van de Nederlandse vertaling van La ciudad y los perros van Vargas Llosa na de toekenning van de Premio Biblioteca Breve aan deze roman, maar niet voor een Nederlandse vertaling van Cambio de piel van Carlos Fuentes toen deze op zijn beurt de prestigieuze Spaanse prijs kreeg. Cambio de piel is trouwens nog altijd niet in het Nederlands vertaald. Deze beperkingen vloeien echter niet voort uit onenigheid tussen de Nederlandse en de Spaanse uitgever, of uit een teruglopende belangstelling voor de Spaans-Amerikaanse literatuur bij Meulenhoff, maar hebben waarschijnlijk te maken met de geringe manoeuvreerruimte bij de Nederlandse uitgever: zoals blijkt uit een recente lezing van toenmalig Meulenhoffuitgever Laurens van Krevelen was het simpelweg niet mogelijk om aan het einde van de jaren zestig een nieuwe Spaans-Amerikaanse auteur in zijn fonds op te nemen zonder een andere te moeten schrappen (Van Krevelen 2010). Het op een zijspoor zetten van Fuentes toont aan dat de invloed van Frankrijk toch niet overschat mag worden. Ook al gaf het Franse voorbeeld aanleiding tot de introductie van het oeuvre van Cortázar in Nederland, en misschien zelfs dat van Fuentes, het kon niet verhinderen dat Fuentes er op een tweede plan belandde. Waaruit blijkt dat de wil en de strategie van een uitgever het succes van een schrijver binnen een bepaalde literaire ruimte niet kunnen garanderen, maar dat het de lezer is die uitmaakt of een schrijver al dan niet goed verkoopt in de boekhandel.
De openheid ten opzichte van buitenlandse literatuur die Amsterdam op grond van zijn meer perifere positie binnen de wereldliteratuur aan de dag legt, is zeker een troef geweest bij de introductie in Nederland van de boom-literatuur uit Latijns-Amerika. Anderzijds heeft de kleinschaligheid van de Nederlandse literaire ruimte als een handicap gewerkt. Deze kleinschaligheid brengt nu eenmaal nadelen met zich mee zoals een beperkt lezerspubliek of een geringe manoeuvreerruimte bij de uitgeverijen. Het gevolg hiervan is dat invloeden van buitenaf een bepalende rol spelen, en dan moeten we denken aan de impact van Spanje en de Spaanse uitgeverij Seix Barral en de politiek van uitgevers in buurlanden als Frankrijk of Duitsland. Zij zijn het vooral die de boom ‘op hun geweten hebben’.
Noten
1 Een uitzondering hierop vormt ‘How the West Was Won’, waarin Maarten Steenmeijer (2002) aan de hand van cijfermateriaal aantoont hoe de literatuur van de boom in Europa en de VS werd geïntroduceerd. Zijn focus is ruimer dan de mijne: hij betrekt meer auteurs en meer landen, waardoor hij minder diep kan ingaan op de vier auteurs die ik heb geselecteerd, en op de specifieke Franse en Nederlandse context.
2 Over wie nu eigenlijk wel en niet tot de boom behoren bestaat veel discussie. In het bestek van dit artikel kan ik hier niet op ingaan, maar voor Nederland zijn deze vier het meest vertaald en het bekendst.
3 Het gaat om een vertaling van de Peruaan Ciro Alegría (Aan ons behoort de wereld niet, Amsterdam: Republiek der Letteren) en een van de Mexicaan José Rubén Romero (Mijn drie kameraden: mijn paard, mijn hond en mijn geweer, Amsterdam: Van Oorschot).
4 Zie voor meer informatie hierover de interessante studie van Jason Weiss.
5 Deze De Gourmont, medeoprichter van het literaire tijdschrift Mercure de France, heeft een belangrijke rol gespeeld in de verspreiding van de Spaans-Amerikaanse literatuur aan het begin van de twintigste eeuw.
6 Los reyes, het eerste werk dat Cortázar in Argentinië publiceerde, verscheen in 1949, lang na Caillois’ terugkeer naar Frankrijk dus.
7 Aan de Franse vertaling werd in de loop van 1968 gewerkt, en ze verscheen aan het eind van dat jaar: de eerste artikelen dateren van december 1968, op een vroeger stuk in Le Monde na dat de vertaling al in maart aankondigde. Drie jaar daarna, in 1971, begon de roman echt goed te verkopen. Dit is waarschijnlijk het jaar waarin werd besloten tot de Nederlandse vertaling, aangezien die in 1972 verscheen onder de titel Honderd jaar eenzaamheid.
8 Claude Fell, een Franse academicus met specialisatie Spaans, was eveneens een belangrijke bemiddelaar van de Spaans-Amerikaanse literatuur in Frankrijk, zowel door zijn vertalingen als door zijn langdurige medewerking aan Le Monde.
9 Voornamelijk West-Duitsland, Frankrijk, Engeland, en in mindere mate de Scandinavische landen (Denemarken, Noorwegen en Zweden) aldus Steenmeijer (1989: 49–53).
Bibliografie
Bellini, Giuseppe. 1979. ‘Bibliografia dell’ispanoamericanismo italiano: le traduzioni’, Estratto da Rassegna Iberistica, 6.
Couffon, Claude. 1966. ‘Rencontre avec Mario Vargas Llosa’, Lettres Françaises, 15 september.
Dupuis, Jérôme. 2009. ‘Claude Durand: “Le système des prix littéraires me met en rage”’, L’Express, 8 april.
Casanova, Pascale. 1999. La République mondiale des Lettres. Paris: Seuil.
Casanova, Pascale. 2002. ‘Consécration et accumulation de capital littéraire’. Actes de la recherché en sciences sociales, 144, p. 7–20.
Even-Zohar, Itamar. 1990. ‘The Position of Translated Literature within the Literary Polysystem’, Poetics Today, 11:1, p. 45–51.
Fell, Claude. 1967. ‘La Maison verte de Mario Vargas Llosa’, Le Monde, 22 maart.
Ganne, Valérie & Marc Minon. 1992. ‘Géographie de la traduction’, in: Françoise Barret-Ducrocq (ed.), Traduire l’Europe. Paris: Payot, p. 55–95.
Heilbron, Johan. ‘Towards a Sociology of Translation. Book Translations as a Cultural World-System’, European Journal of Social Theory, 2:4, p. 429–444.
Heilbron, Johan & Gisèle Sapiro (eds.). 2002. ‘Traduction: les échanges littéraires internationaux’. Numéro spécial des Actes de la recherche en sciences sociales, 144:3.
Horvath, Christina. 2010. ‘Londres et Paris dans la République mondiale des Lettres’, Synergies, Royaume Uni et Irlande, 3, p. 211–222.
Krevelen, Laurens van. 2010. ‘Het wonder van de boom in Nederland en Vlaanderen’. Lezing uitgesproken tijdens het Cuarto Congreso de la Asociación de Hispanistas del Benelux, Nijmegen, 21 oktober. http://ahbx.eu/ahbx/wp-content/uploads/2011/01/Lezing_Laurens_van_Krevelen_AHBx_congres.pdf
Luchting, Wolfgang A. 1977. ‘Die Lateinamerikanischer Literatur und ihre deutschsprachigen Verleger’, Zeitschrift für Kulturaustausch, 27:1, p. 81–89.
Molloy, Sylvia. 1972. La diffusion de la littérature hispano-américaine en France au XXe siècle. Paris: Presses Universitaires de France.
Steenmeijer, Maarten. 1989. De Spaanse en Spaans-Amerikaanse literatuur in Nederland 1946–1985. Muiderberg: Coutinho.
Steenmeijer, Maarten. 2002. ‘How the West Was Won: Translations of Spanish American Fiction in Europe and the United States’, in: Daniel Balderston & Marcy Schwartz (eds.), Voice-Overs. Translation and Latin American Literature. Albany: State University of New York Press, p. 144–155.
Voorst, Sandra van. 1997. Weten wat er in de wereld te koop is: vier Nederlandse uitgeverijen en hun vertaalde fondsen 1945–1970. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Weiss, Jason. 2003. The Lights of Home. A Century of Latin American Writers in Paris. New York/London: Routledge.