De ideale vertaling van Ulysses    17-20

Ruud Hisgen
Adriaan van der Weel

Aan welke eisen dient de ideale vertaler van James Joyce’ Ulysses te voldoen? Een profiel zou er zo uit kunnen zien:

Gezocht:
Vrouw of man die tegen geringe vergoeding negen jaar van haar of zijn leven wil besteden om hét modernistische meesterwerk van de twintigste eeuw in het Nederlands te vertalen. Het werk zal verschijnen op 2 februari 2022, precies honderd jaar na de eerste publicatie, ruim vijftig jaar na de eerste Nederlandse vertaling, bijna dertig jaar na de tweede en precies tien jaar na de derde.
Van de vertaler wordt verwacht:
- grote beheersing van de Nederlandse en de Engelse taal;
- grondige kennis van de cultuur, politiek, geschiedenis en geografie van Ierland en met name het Dublin van de vroege twintigste eeuw, en van de Ierse en Dublinse variaties van het Engels;
- grote belezenheid in de literatuur, lectuur en filosofie, van Homerus, de Bijbel en Dante tot en met Paul de Kock;
- affiniteit met het oeuvre van James Joyce en de Anglo-Ierse letteren.

Waarom zo snel een nieuwe Nederlandse vertaling? Omdat de drie bestaande vertalingen van John Vandenbergh (1969), Paul Claes en Mon Nys (1994) en Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes (2012) tekortschieten. Geen van deze vertalers kon aan het bovenstaande profiel voldoen. De Nederlandse lezer krijgt teksten voorgeschoteld die weliswaar zijn afgeleid van het werk van Joyce, maar die er in totaliteit geen recht aan doen. In deze beschouwing zullen we aannemelijk maken waaraan het vooral schort in de jongste vertaling, die van Bindervoet en Henkes.

Laten we beginnen bij het begin:

Stately, plump Buck Mulligan came from the stairhead, bearing a bowl of lather on which a mirror and a razor lay crossed. A yellow dressinggown, ungirdled, was sustained gently behind him on the mild morning air. He held the bowl aloft and intoned:
Introibo ad altare Dei.
Halted, he peered down the dark winding stairs and called out coarsely:
– Come up, Kinch! Come up, you fearful jesuit!

Onze vertaling:

Statig kwam de forse Buck Mulligan uit het trapgat met een kom scheerschuim waarop kruiselings een spiegel en een scheermes lagen. Een gele kamerjas, ongegord, werd lichtjes achter hem omhooggehouden door de milde ochtendlucht. Hij hield de kom opwaarts en droeg eentonig voor:
– Introibo ad altare Dei.
Hij hield stil en omlaag turend in de donkere wenteltrap riep hij ruw uit:
– Kom naar boven, Kinch! Kom naar boven, jij vreselijke jezuïet!

Bij Vandenbergh (V) is Mulligan ‘vlezig’, bij Claes en Nys (C&N) ‘dik’ en bij Bindervoet en Henkes (B&H) ‘plomp’. De betekenis wordt door geen van deze drie adjectieven gedekt. Malachi ‘Buck’ Mulligan is een grote, forse man met een atletisch lichaam. Dat blijkt uit latere beschrijvingen, bijvoorbeeld wanneer hij als enige de ijskoude ‘scrotumtightening’ zee induikt. We weten dit bovendien omdat we kennis hebben van biografische gegevens. Mulligan is de gefictionaliseerde Oliver St John Gogarty (1878–1957), medicus, schrijver, politicus, over wie veel bekend is. Joyce benijdde hem zijn fysiek: zoals hij zijn alter ego Stephen even later laat zeggen: ‘You saved men from drowning. I’m not a hero however.’ Hij wordt in de openingsscène van Ulysses voorgesteld als een priester die met heilige attributen de mis opdraagt. De spiegel en het scheermes liggen daarom ‘crossed’ op de kom en dat is niet ‘gekruist’ (C&N en B&H), maar ‘kruiselings’ zoals Vandenbergh het woord vertaalde. Zijn kamerjas doet denken aan een misgewaad of een kazuifel waarvan de sleep statig omhooggehouden wordt in de ochtendlucht.

Boven op de Martellotoren aangekomen, blijft Mulligan staan en tuurt omlaag langs de wenteltrap om te zien waar Stephen Dedalus blijft. ‘Halted’ wordt door Vandenbergh en door Claes en Nys omgezet in ‘Hij bleef staan’, terwijl Bindervoet en Henkes hier het nogal anglicistisch geconstrueerde ‘gestopt’ hebben. Zo’n bepaling van gesteldheid moet ook attributief te gebruiken zijn, maar dat is hier niet het geval: ‘de gestopte Mulligan’ is geen goed Nederlands.

Mulligan roept dan ‘ruw’ (V en C&N) of ‘grof’ (B&H) dat Dedalus naar boven moet komen. Het probleem met ‘grof’ is dat het grof woordgebruik suggereert, wat duidelijk niet het geval is. ‘Kom op’, laat Vandenbergh Mulligan zeggen, wat een heel andere connotatie heeft. Met ‘Kom hier’ maken Claes en Nys zich er gemakzuchtig van af. Bindervoet en Henkes laten hem terecht ‘Kom naar boven’ roepen.

De bijnaam van Mulligans rivaal en vriend Stephen Dedalus is Kinch. Zowel Vandenbergh als Claes en Nys vertalen de bijnaam niet. ‘Kinch’ is een verkorte vorm van ‘kinchin’, een woord dat is afgeleid van het Duitse ‘Kindchen’. Dickens gebruikt het bijvoorbeeld in Oliver Twist: ‘“The kinchins, my dear,” said Fagin, “is the young children that’s sent on errands by their mothers, with sixpences and shillings; and the lay is just to take their money away—they’ve always got it ready in their hands,—then knock ’em into the kennel, and walk off very slow, as if there were nothing else the matter but a child fallen down and hurt itself. Ha! ha! ha!”’

De bijnaam ‘Kinch’ wijst vooruit naar de rol die Stephen later in het hoofdstuk zal blijken te spelen. Stephen gaat gebukt onder een schuldbeladen moederrelatie, is speelbal in de handen van autoritaire figuren, wordt maar al te makkelijk zijn net verdiende geld en enige huissleutel afhandig gemaakt door zijn vrienden en is in de ogen van zijn vader en vrienden nog niet man genoeg. Volgens Joyce’ biograaf Ellmann gaf Gogarty Joyce de bijnaam omdat het woord ‘the cutting sound of a knife’ imiteert. Dat zal de oorsprong zijn van ‘Knijf’ bij Bindervoet en Henkes, hoewel daarmee van een snijgeluid niets overblijft. Bovendien, in het Oudnederlands woordenboek is ‘knijf’ behalve een mes mogelijk de beroepsbijnaam voor een messenmaker of de bijnaam voor een messentrekker of een lang, mager persoon. Geen eigenschappen die we met Stephen horen te associëren. Bindervoet en Henkes kunnen aanvoeren dat Mulligan later in deze episode de bijnaam uitbreidt met lemmet: ‘O, my name for you is the best: Kinch, the knife blade.’ (‘Knijf, het scherp van de snede.’) Maar ‘Kinch’ betékent niet ‘knife blade’: ‘knife blade’ is een bíjstelling bij Kinch. Mulligan noemt Stephen ook tandeloos: ‘I’m the Uebermensch. Toothless Kinch and I, the supermen.’ In vertaling: ‘Tandeloze Knijf en ik, de supermensen.’ Belangrijker nog dan de aanvechtbare keuze voor ‘Knijf’ is de vraag waarom Bindervoet en Henkes, als ze bijnamen gaan vertalen, Buck links laten liggen. Een ‘buck’, het ligt voor de hand, is een mannelijke geit, een bok. Dus ‘Bok Mulligan’ had desgewenst heel goed gekund. Dan had de robuuste Buck tegenover de ‘kid’ gestaan die Stephen is.

Vervolgens noemt Mulligan Stephen plagerig een ‘fearful jesuit’. Dat Stephen een jezuïet is, klopt. Hij heeft op een jezuïetenschool gezeten. Maar ‘fearful’? Vandenbergh schrijft correct‘afschuwelijke jezuïet die je bent’. Claes en Nys nemen ‘fearful’ letterlijk en maken er ‘bange jezuïet’ van [‘full of fear’]. Bindervoet en Henkes gaan hun totaal eigenzinnige gang met ‘schrikkelijke jezuïet’. Wat is ‘schrikkelijk’: dat iemand snel schrikt, of dat die persoon juist iemand anders schrik aanjaagt? Wijzen de vertalers hier vooruit naar de schrik die Stephen heeft gekregen omdat hij die nacht is beschoten door een logé met een nachtmerrie? ‘Schrikkelijk’ komt niet voor in hedendaagse woordenboeken, dus we kunnen slechts raden. De woordkeus komt gekunsteld over vergeleken met het neutrale ‘fearful’.

Maar goed, het gaat ons niet om Vandenbergh en Claes en Nys maar om Bindervoet en Henkes, en niet om acht zinnen, maar om ruim negenhonderd pagina’s. Toch kunnen we uit deze acht zinnen het een en ander opmaken over de manco’s van de vertaling van Bindervoet en Henkes. Ulysses is op veel manieren te karakteriseren, maar één belangrijke vaststelling is dat het boek gaat over het leven van één dag door mensen van vlees en bloed in een stad die volgens Joyce uit zijn roman gereconstrueerd zou kunnen worden mocht de noodzaak zich voordoen. Inderdaad paart Joyce een fenomenaal observatievermogen aan onvoorstelbaar knap verwoorde karakterbeschrijvingen. Jammer genoeg lijkt het verbale vuurwerk van Bindervoet en Henkes (want hun Nederlands reikt wijd) zich op alles en nog wat te richten, maar juist niet, of in ieder geval te weinig, op die cruciale karakterbeschrijvingen. Als de karakteristieke bijnaam Kinch vertaald moet worden om ons de smaak van het woord te laten proeven, geldt dat dan niet ook voor Buck? Wat moet het over Mulligan zeggen dat hem het moeizame ‘schrikkelijk’ in de mond gelegd wordt? Moet dat een uiting zijn van zijn volgens Bindervoet en Henkes grove taalgebruik? Maar Mulligans taalgebruik is alleen grof in de zin dat hij geen blad voor de mond neemt.

We pakken er een niet te veeleisende episode bij voor wat verdere bevindingen: ‘Hades’. Veel mensen, veel stad. Hier blijkt dat we ook als het over Dublin gaat vergast worden op half vertaalde namen. Waarom spreken over ‘de Brunswickstraat’ en ‘de Waterysteeg’ terwijl de namen van wijken als ‘Irishtown’ en ‘Ringsend’ onvertaald worden gelaten? Waarom de ‘Antient Concertzalen’naast de ‘Elster Grimes Opera Company’? Waarom ‘één shilling en acht stuivers’ vier regels vóór ‘Acht pruimen voor een penny’? Of de ‘Crossgunsbrug’ over het ‘Royal Canal’? Als het niet zo inconsistent was gebeurd zou de keuze voor het al dan niet vertalen van namen nog afgedaan kunnen worden als de keuze voor een bepaalde mate van couleur locale in de vertaling. Bedenkelijker is het gebrek aan gevoel voor de lange en pijnlijke Ierse geschiedenis die doorklinkt in bijna iedere interactie tussen de personages en zichtbaar en voelbaar is in de geografie van de stad. Die geschiedenis is op elke bladzijde van Ulysses bijna lijfelijk aanwezig. Hoe moet ‘De rattekop’ in vredesnaam recht doen aan de betekenis van ‘The Croppy Boy’? Het lied vervolgens een ‘straatlied’ noemen geeft blijk van volslagen onbegrip voor de emotionele en politieke lading die deze ballade tot op de dag van vandaag voor iedere Ier nog heeft. De ‘Bevrijder’ (Daniel O'Connell) staat trouwens op een sokkel, waar wel ‘onder langs maar zeker niet ‘onderdoor’ kan worden gereden.

En de Dubliners? Het sappige taalgebruik van Stephens vader Simon Dedalus wordt door Joyce met ongeëvenaarde brille weergegeven: gevat, grof en sentimenteel tegelijk. In de vertaling is die trefzekerheid helaas ver te zoeken. Bindervoet en Henkes laten hem zijn schoonbroer een ‘bezopen cententellertje’ noemen. Maar attributief betekent ‘bezopen’ eerder ‘geschift’, terwijl het familielid in kwestie niet geschift is maar dronken – en trouwens, Joyce schrijft ook gewoon ‘drunken’; ‘bezopen’ is een misplaatste poging om het Nederlands mooier te maken dan nodig is. Even verder in de tekst gebeurt precies het omgekeerde en zakt het idioom van Dedalus in als een pudding met ‘Ach ja, maar dan, die arme Paddy zou ons een geintje niet misgunnen. Hij heeft er zelf menige goeie verteld.’ Zo’n onnatuurlijke constructie klinkt dan misschien nog eerder als Bloom met zijn verzorgde taalgebruik, waarin een frase als ‘allenig nadenken’ die Bindervoet en Henkes hem in de mond, of liever het brein leggen behoorlijk detoneert. ‘Allenig’ was misschien juist weer iets voor Dedalus geweest.

Dan zijn er ook nog ettelijke gewone slordigheden, van het geslacht van ‘horloge’ in ‘[Hij] haalde bruusk zijn horloge tevoorschijn, kuchte en deed hem weerterug’ via ‘onwillige manslag’ voor de frase ‘death by misadventure’ die zelfmoord moet verhullen en ‘dan gaat het vijfde kwartier verloren’ voor ‘then the fifth quarter [het vijfde kwart van ieder dier dat naar de slachtbank gaat: de niet eetbare delen] is lost’ tot ‘Betrap ze één keer met de broek omlaag’als letterlijke vertaling voor het idioom ‘Catch them once with their pants down’. En wat betekent ‘ratel zijn graat’ in ‘Het rijtuig ratelde rap door de Blessingtonstraat. Ratel zijn graat’ voor ‘The carriage rattled swiftly along Blessington street. Over the stones’?

Bijna overal loopt de vertaling als een trein, en regelmatig regent het woordkunst van klasse. Het is alleen jammer dat Bindervoet en Henkes daarin niet goed maat weten te houden. Ze sprenkelen gul met spitsvondigheden maar verdelen ze onzorgvuldig. Bovendien kan een letterlijke vertaling van het Ierse Engels heel mooi klinken maar de plank behoorlijk misslaan. Het schrikkelijkste is dat Bindervoet en Henkes zich onvoldoende rekenschap geven van de zware politieke lading die stad en inwoners met zich meezeulen op die lange 16e juni 1904. Wie biedt zich aan om de komende negen jaar van zijn of haar leven te geven om eindelijk recht te doen aan dit meesterwerk?