Boze geesten, duivels en demonen    40-48

Willem G. Weststeijn

Na de Tweede Wereldoorlog heeft uitgeverij Van Oorschot met haar unieke project ‘Russische Bibliotheek’ een duidelijke claim gelegd op de klassieke, negentiende-eeuwse Russische literatuur. Met merendeels gloednieuwe vertalingen van het verzameld werk van de belangrijkste Russische schrijvers: Poesjkin, Gogol, Tolstoj, Dostojevski, Toergenjev, Tsjechov verwierf ze zich in het Nederlandse taalgebied vrijwel een monopoliepositie bij deze in de wereldliteratuur tot op heden niet overtroffen samenballing van meesterwerken. Veel van deze meesterwerken waren al eerder vertaald, soms via het Duits of Frans, soms ook uit het Russisch, maar deze vertalingen verloren hun bestaansrecht nadat er nieuwe, meestal goede en altijd direct uit het Russisch vertaalde uitgaven1 waren verschenen in Van Oorschots reeks, die bovendien bijzonder fraai was uitgegeven. Andere uitgevers keken met lede ogen dan wel knarsetandend toe, want wie wilde er nu nog de oude, gebrekkige, soms flink ingekorte vertalingen van hun tot dan toe goed lopende evergreens als Anna Karenina of Schuld en boete lezen (Schuld en boete hield het nog even uit, omdat niet iedereen meteen door had dat Misdaad en straf slechts de juistere titel was waaronder de roman in de Russische Bibliotheek verscheen)?

Dostoevsky
F.M. Dostojevski (1821-1881) 

Van Oorschots monopolie heeft een aantal decennia standgehouden, maar langzamerhand kwamen er wat scheurtjes in het bastion. Die scheurtjes ontstonden doordat sommige uitgevers er geen genoegen mee namen niets van de Russische klassieken in hun fonds te hebben en – Van Oorschots vertalingen waren niet te koop – van een aantal werken nieuwe vertalingen lieten maken. Dat betekende dus niet per se dat Van Oorschots vertalingen niet meer voldeden en ouderwets waren geworden – men wilde domweg bepaalde werken zelf uitgeven. Zo bracht uitgeverij Veen, die eertijds heel wat Russen had gepubliceerd in haar Amstel pockets en Amstel Klassieken, nieuwe vertalingen op de markt van Toergenjevs Vaders en zonen (1991, vertaald door Marja Wiebes en Yolanda Bloemen), Dostojevski’s Misdaad en straf en De idioot (1992 en 1995, vertaling Lourens Reedijk), Gogols Dode zielen en Gontsjarovs Oblomov (1991 en 1994, beide in de vertaling Arthur Langeveld). Tsjechov met zijn korte verhalen en toneelstukken lag voor nieuwe uitgaven natuurlijk wat makkelijker. Soms werden oudere, maar nog niet verouderde vertalingen opnieuw uitgegeven, door Meulenhoff bijvoorbeeld Petersburgse verhalen van Gogol (1985) in de vertaling van Aleida Schot en Acht vrouwen (1983), een aantal verhalen en novellen van verschillende auteurs door dezelfde vertaalster. Ook speurde men naar teksten die in de Verzamelde werken in de Russische Bibliotheek ontbraken. Van Toergenjev verscheen bijvoorbeeld een bundel niet eerder gepubliceerde verhalen onder de titel Faust en andere verhalen (De Arbeiderspers, 1984, vertaling Marja Wiebes en Yolanda Bloemen). Uitgeverij Bijleveld kwam met Tolstojs Mijn biecht (1998) en Mijn kleine evangelie (2002) in de vertaling van Arthur Langeveld. Ivan Gontsjarov, die in de Russische Bibliotheek slechts met zijn hoofdwerk Oblomov was vertegenwoordigd, werd verder ontdekt: De Arbeiderspers publiceerde Een alledaagse geschiedenis (1983) en Reis om de wereld (1987), beide vertaald door Marja Wiebes en Yolanda Bloemen; in 2005 verscheen zijn meest volumineuze roman, Het ravijn, bij Athenaeum–Polak & Van Gennep in de vertaling van Monse Weijers.

Om de afbrokkeling van haar imperium tegen te gaan besloot Van Oorschot van een aantal belangrijke werken in de Russische Bibliotheek compleet nieuwe vertalingen te laten maken. Tom Eekman, Aai Prins en Anne Stoffel werden geëngageerd voor het volledige prozawerk van Tsjechov, Arthur Langeveld voor Dostojevski’s De broers Karamazov (2005), Marja Wiebes en Yolanda Bloemen voor Oorlog en vrede (2006). Uitstekende vertalingen allemaal, dus daar blijven andere uitgevers de komende dertig jaar wel van af. Een beetje krampachtig is Van Oorschots recente uitgave van Dode zielen in de vertaling van Charles Timmer. Was Timmer niet goed genoeg meer voor Tsjechov, maar wel voor Gogol? De vertaling door Arthur Langeveld is duidelijk beter, dus eigenlijk zou je de eer aan deze vertaling moeten laten en niet een oudere (hij is van 1965) en slechtere opnieuw presenteren.

Met De broers Karamazov en Oorlog en vrede was Van Oorschot op tijd, maar met Dostojevski’s Duivels (Bjesy) heeft ze zich toch flink de kaas van het brood laten eten door niet zelf voor een nieuwe vertaling te zorgen, maar dat aan een andere uitgeverij over te laten. Dostojevski, alles wijst daarop, is in deze tijd waarin we het postmodernisme achter ons hebben gelaten duidelijk bezig aan een revival. Duivels, in de Russische Bibliotheek aanwezig onder de titel Boze geesten, is een minstens zo intrigerende roman als De broers Karamazov en heeft bovendien een heel actueel thema: terrorisme. De roman is gebaseerd op een gebeurtenis die zich in de werkelijkheid (Rusland omstreeks 1870) heeft afgespeeld: een student, lid van een terroristische groepering, wordt vermoord door de leden van de groep, omdat hij de organisatie wil verlaten. Zoals altijd bij Dostojevski: moord en een spannend verhaal, maar ook veel gepsychologiseer en gefilosofeer. Een ‘duistere’ roman, in verschillende betekenissen, maar een van de allergrootste die er ooit geschreven zijn. Athenaeum–Polak & Van Gennep heeft terecht gemeend het boek te moeten opnemen in haar prestigieuze Gouden Reeks. De opdracht een nieuwe vertaling te maken ging naar Hans Boland, gelouterd vertaler van, in de eerste plaats, Poesjkin – hij is halverwege diens verzameld oeuvre, inclusief alle poëzie – maar tevens een bewonderaar van Dostojevski. 

Filter Vertaalprijs voor Duivels
Direct na de verschijning van Duivels (2008) is de vertaling ervan allerwegen geprezen. Voor Filter was het zelfs ‘de meest opvallende vertaling van 2008’, zodat de Filter Vertaalprijs 2009 eraan werd toegekend. In zijn rapport2 roemt de jury Bolands durf en creativiteit. ‘Met gebruikmaking van een breed stilistisch repertoire, met een hoge graad van lexicale variatie en inzet van trefzeker idiomatisch taalgebruik, weet Boland van deze grote roman van Dostojevski een monument van levend Nederlands te maken.’ Met klaarblijkelijke instemming citeert de jury ook enkele van Bolands eigen opmerkingen over de manier waarop hij heeft vertaald. Die opmerkingen zijn te vinden in het nawoord van de vertaler in Duivels en tevens in diens boekje Zeer Russisch zeer, dat tegelijkertijd met Duivels is verschenen.3 Het is altijd interessant wanneer een vertaler kleur bekent en zijn opvattingen over het vertalen verwoordt. In dit artikel wil ik wat nader ingaan op Bolands opmerkingen en die toetsen aan en illustreren met de vertaling zelf. Tevens zal ik Bolands vertaling vergelijken met die in de Russische Bibliotheek van Hans Leerink.

Eerst iets over de vertaalgeschiedenis van Dostojevski’s roman. Bjesy (1871–’72) werd voor het eerst in het Nederlands vertaald door S. van Praag. Deze vertaling verscheen in 1920 bij Van Holkema & Warendorf onder de titel Booze geesten en werd herdrukt in 1928. Van Praag was net als Timmer een veelvertaler, maar hij nam het niet altijd even nauw met de brontekst: hij liet gemakkelijk iets weg, maar had ook veel fantasie. Hans Leerink heeft minder naam gemaakt dan Van Praag, maar was veel punctueler. Zijn vertaling van Bjesy maakte hij overigens niet in opdracht van Van Oorschot, want voordat ze (in 1959) werd opgenomen in de Russische Bibliotheek was ze in 1950 al verschenen bij Van Munster in Amsterdam en vervolgens (1953) in de reeks Prisma-Boeken van Het Spectrum. Voor deze uitgaven had Leerink de titel Demonen gekozen, maar voor de (flink herziene) versie in de Russische Bibliotheek werd weer teruggegrepen op Van Praags titel Boze geesten, die hoogstwaarschijnlijk was ontleend aan de Duitse vertaling Böse Geister. De roman heeft het een halve eeuw uitgehouden onder deze titel, die nu terecht is verdrongen door het letterlijke Duivels. Net als bij De gebroeders Karamazov, dat nu De broers Karamazov heet, moet je wennen aan zo’n nieuwe titel, maar hij is wel gewoon beter dan de oude. Het Russische bjes betekent duivel en er is, zoals Boland uitvoerig betoogt in het nawoord bij zijn vertaling,4 geen enkele reden een minder precies equivalent te kiezen. 

Bolands vertaalopvatting in de praktijk getoetst
Toen ik Duivels begon te lezen dacht ik: prachtig, heel goed vertaald, maar langzamerhand ontstond er enige aarzeling: alles liep zo vloeiend en dat was ik niet gewend bij Dostojevski die met zijn lange zinnen en herhalingen altijd iets weerbarstigs heeft. Ook kwam het in het Russisch zelden gebruikte ‘mevrouw’ wel erg vaak voor en leken bepaalde woorden en uitdrukkingen me wat al te vlot en niet helemaal passend bij Dostojevski. Hoewel de tekst uitstekend liep, kreeg ik een wat ongemakkelijk gevoel, iets wat ik nooit gehad heb bij Misdaad en straf in de vertaling van Jan Meijer en Memoires uit het souterrain in de vertaling van Hans Leerink, twee teksten waar ik in het onderwijs nogal eens gebruik van heb gemaakt. Wat was er precies aan de hand? Een goede reden om Bolands ideeën over vertalen en de toepassing daarvan in de praktijk aan een nader onderzoek te onderwerpen.

In zijn nawoord bij Duivels en in zijn boek Zeer Russisch zeer toont Boland zich een hartstochtelijk voorstander van ‘vrij vertalen’. ‘Het allerbelangrijkste voor een literaire vertaling is naar mijn stellige overtuiging de vrijheid die de vertaler moet durven nemen.’5 ‘Vertalen is een kunst, een toegepaste kunst weliswaar, maar ook in de toegepaste kunsten betekent het slaafse opvolgen van de regels – of ze nu uit het woordenboek komen of van de vioolleraar – de dood in de pot.’6 Het zijn uitspraken waarmee geen enkele vertaler van literatuur het oneens zal zijn en waar ook iedere lezer zich achter zal stellen, maar Boland gaat verder. ‘Aan de basis van de vrijheid die een literair vertaler toekomt ligt het recht om inconsequent en onlogisch te werk te gaan.’7 Een boude bewering, waar je het echter tot op zekere hoogte ook mee eens kunt zijn. Zo heb ik er geen moeite mee dat Boland wel de straatnamen vernederlandst, maar niet (natuurlijk niet!) de namen van de personages, ook al hebben die bij Dostojevski vaak een bepaalde betekenis.8 Ook is Boland gelukkig inconsequent genoeg om de a-uitgang die achternamen van vrouwen in het Russisch krijgen te handhaven: Stavrogin waar het een mannelijk personage betreft, Stavrogina als diens moeder ter sprake komt. Een recente, overigens niet slechte Engelse vertaling van Tolstojs roman Anna Karenina heet, vanwege een misplaatst streven naar consequentie, Anna Karenin. Dat botst met alles wat Russisch is.

In een ander opzicht vernederlandst de vertaler de Russische namen wel en dat bevalt me minder of eigenlijk helemaal niet. In min of meer formele situaties: leerlingen tegenover leraren, jongeren tegenover ouderen, personeelsleden tegenover hun baas, gebruikt men in Rusland niet de combinatie meneer/mevrouw plus de achternaam, maar de voor- en de vadersnaam. Vasili Ivanovitsj Petrov wordt dus aangesproken met ‘Vasili Ivanovitsj’ en alleen bij hoge uitzondering, bij een eerste ontmoeting, als men elkaar nog niet kent, met ‘meneer Petrov’. In het Nederlands gebruiken we de vadersnaam niet (al zijn veel achternamen daaruit ontstaan: Jansen uit Janszoon et cetera) en de vertaler heeft ervoor gekozen die te schrappen. In plaats daarvan krijgen we bij de mannelijke personages meestal alleen de achternaam, bij de vrouwelijke de achternaam voorafgegaan door ‘mevrouw’. De argumenten voor deze keuze zijn niet sterk. ‘Welke oningewijde Hollander zou, hoe intelligent hij ook zijn mag, een zekere Nikolai Vsevolodovitsj automatisch identificeren met de Nikolai Stavrogin die een aantal pagina’s eerder is geïntroduceerd?’9 vraagt de vertaler zich af. Het antwoord in dit geval is: ook de stomste Nederlander zou dit doen, want Nikolaj Stavrogin wordt – aan het begin van het tweede hoofdstuk – geïntroduceerd als Nikolaj Vsevolodovitsj Stavrogin en heet verder Nikolaj Vsevolodovitsj. Geen verwarring mogelijk. Zo heet ook zijn moeder, in hoofdstuk 1,I geïntroduceerd als Varvara Petrovna Stavrogina, door de hele roman heen Varvara Petrovna. Ook dat is goed te onthouden, maar Boland maakt er – consequent – mevrouw Stavrogina van. Zijn argument is dat het gebruik van Russische vadersnamen in een Nederlandse tekst behalve verwarrend ook feitelijk onjuist is: ‘…het geldt bij ons niet als beleefd iemand aan te spreken met “Nikolai, zoon van Vsevolod”; in plaats daarvan zouden we zeggen “Meneer Stavrogin”.’10 Alsof je Vsevolodovitsj zou moeten vertalen. De man héét Nikolaj Vsevolodovitsj (Boland maakt er ook niet Nicolaas van) en we lezen nu eenmaal een Russische roman.

Er is nog een belangrijke reden waarom ik Bolands keuze de Russische namen te vernederlandsen afwijs. Het gebruik van voor- en vadersnamen suggereert een zekere vertrouwdheid. Die is weliswaar niet zo groot als wanneer alleen de voornaam wordt genoemd en zeker niet bij een van de talloze verkleinwoorden van de voornaam waarover het Russisch beschikt,11 maar wel groter dan bij het gebruik van ‘meneer…’, ‘mevrouw…’ of alleen de achternaam. In Duivels noemt Dostojevski een aantal personages alleen bij hun achternaam en creëert op deze manier een niet onbelangrijk verschil (de roman wordt verteld door een ik-verteller) tussen verschillende soorten personages. In de vertaling van Boland valt dit verschil weg. Ik moet bekennen dat de vernederlandsing van de Russische namen me aanvankelijk niet was opgevallen, maar het wat ongemakkelijke gevoel dat me langzamerhand bij het lezen van Duivels bekroop had hier zonder twijfel mee te maken. Leerink houdt zich in zijn vertaling geheel aan de manier waarop Dostojevski de personages noemt.

Een andere vrijheid waar Boland als vertaler een voorstander van is, is het, zonodig, in stukken knippen of aan elkaar plakken van zinnen. ‘Het dogma dat de inhoud van één Russische zin hoort te worden weergegeven in één Nederlandse zin komt de transparantie en natuurlijkheid van de vertaalde tekst niet ten goede en druist tegen alle common sense in.’12 Hij erkent dat Dostojevski lange zinnen afwisselt met korte en dat de vertaler ‘die stijl uiteraard moet respecteren’, maar meent toch dat hij mag ingrijpen, omdat het Russisch met zijn naamvallen en deelwoordconstructies syntactisch nu eenmaal ingewikkelder is dan het Nederlands. Wat die grotere ingewikkeldheid van het Russisch betreft heeft hij gelijk, maar ik weet niet of dat een reden is de zinsstructuur van het origineel te wijzigen. Je moet er niet aan denken dat een vertaler van Proust dat zou doen, maar ook bij Dostojevski, die heel bewust lange zinnen afwisselt met korte, en daarmee niet alleen een eigen stijl, maar ook een bepaald ritme in zijn tekst creëert, acht ik het beter de brontekst in dit opzicht te respecteren, ook al maakt het dat voor de Nederlandse lezer misschien wat ingewikkelder. ‘Eén op één vertaling van Russische in Nederlandse zinnen is altijd mogelijk maar lang niet altijd de beste oplossing’,13 zegt Boland. Voor mij is het bij een schrijver als Dostojevski wel de beste oplossing. Je doet daarmee recht aan zijn stijl en ook aan de weerbarstigheid die Dostojevski’s proza, mede door die afwisseling van korte en lange zinnen, kenmerkt. Dat weerbarstige mis ik in Duivels. Veel Nederlandse lezers zullen de vertaler daarvoor dankbaar zijn, want Dostojevski is inhoudelijk al moeilijk genoeg, maar voor mij gaat er iets essentieels verloren. Een voorbeeld uit het begin van de roman (hoofdstuk 1,V: 23), een gedeelte van de beschrijving van een van de hoofdpersonen, Stepan Trofimovitsj Verchovenski:

Hij was donkerblond en begon pas de laatste tijd hier en daar grijs te worden. Snor en baard schoor hij. Naar men zei was hij in zijn jeugd heel knap geweest. Zelf vond ik dat hij er op latere leeftijd nog altijd bijzonder goed uitzag. Iemand van drieënvijftig kun je ook moeilijk oud noemen. Maar uit een soort ijdelheid – de ijdelheid van een zelfbewuste burger – deed hij zich niet jonger voor dan hij was; hij liet zich juist graag voorstaan op zijn jaren, als op een bewijs van soliditeit. Lang en slank van gestalte, smaakvol gekleed, met zijn welige haardos, leek hij op een patriarch, of liever nog op een lithografisch portret van de dichter Koekolnik in een bundel uit de jaren dertig. Zijn uiterlijke verschijning was met name effectvol wanneer hij ’s zomers op een bankje in de tuin zat, onder een sering in volle bloei, beide handen rustend op zijn stok en met een opengeslagen boek naast zich, verzonken in poëtische gedachten bij de ondergaande zon.

Dezelfde passage in de vertaling van Leerink luidt:

Hij was donkerblond, en zijn haren begonnen eerst in de laatste tijd iets te grijzen. Snor en baard schoor hij af. Men zegt dat hij in zijn jeugd bizonder knap van uiterlijk was. Maar volgens mij zag hij er ook als een man op leeftijd buitengewoon imposant uit. Kan men echter iemand van drieënvijftig wel een man op leeftijd noemen? Doch uit een soort staatsburgerlijke behaagzucht wilde hij er niet alleen niet jonger uitzien dan hij was, maar pronkte zelfs als het ware met zijn rijpere leeftijd, en in zijn costuum, rijzig, mager, met haren tot aan zijn schouders, leek hij wel wat op een aartsvader of, meer nog, op het portret van de dichter Koekolnik, in de jaren dertig als litho uitgegeven, vooral als hij ’s zomers in de tuin zat, op een bank, onder het lover van een bloeiende sering, met beide handen op zijn stok leunend, met een opengeslagen boek naast zich en verzonken in dichterlijke gepeinzen over de ondergaande zon.14

Op het eerste gezicht verdient de vertaling van Boland duidelijk de voorkeur. Modern, uitstekend lopend Nederlands, met een goede oplossing voor het Russische grazjdanskoje koketstvo: ‘ijdelheid – de ijdelheid van een zelfbewuste burger’, beslist beter dan Leerinks ‘staatsburgerlijke behaagzucht’. Maar Leerink vertaalt wel veel preciezer dan Boland. In het Russisch begint de passage met vijf korte zinnen en eindigt met een lange. Boland handhaaft de korte zinnen, maar knipt de lange in drieën. Bij Leerink zien we precies dezelfde zinsstructuur als bij Dostojevski, zoals dat in zijn hele vertaling het geval is. Preciezer is Leerink ook waar het de betekenis van de woorden betreft: ‘men zegt’ (govorjat) in plaats van ‘naar men zei’; ‘zag er buitengewoon imposant uit (byl neobyknovenno vnoesjitelen) tegenover ‘er nog altijd bijzonder goed uitzag’; een vraagzin bij de leeftijd van drieënvijftig jaar in plaats van een bevestigende zin; ‘costuum’ (v kostoeme) in plaats van ‘smaakvol gekleed’; ‘mager’ (soechosjtsjavy) in plaats van ‘slank’; ‘vooral’ in plaats van de toevoeging ‘Zijn uiterlijke verschijning was met name effectvol’ om een nieuwe zin te motiveren. In al deze gevallen richt Leerink zich naar de Russische tekst, terwijl Boland meent dat een grotere vrijheid een beter resultaat oplevert. Maar ook als je je op het standpunt stelt dat een grotere vrijheid tot een beter resultaat leidt is het niet nodig ‘er imposant (of ‘imponerend’) uitzien’ te vertalen als ‘er goed uitzien’ en ‘mager’ als ‘slank’, dus waarom zou je dat veranderen? En als iemand een kostuum draagt, is hij dan smaakvol gekleed? En heeft iemand die ‘haren tot aan zijn schouders’ heeft en mede daardoor op een patriarch lijkt wel een ‘welige haardos’? Ik weet niet wat voor een beeld Boland bij Verchovenski voor ogen heeft, maar hij kleurt het wel erg positief in, zodat ook de lezer hem anders ziet dan Dostojevski en, met hem, Leerink.

Uit de – bepaald niet oninteressante – verantwoording van zijn vertaling blijkt dat Boland zich heel goed bewust was van wat hij met Dostojevski deed (wat hij Dostojevski aandeed, vloeide eerst automatisch uit mijn pen, maar dat kan ik natuurlijk moeilijk als zijn mening noteren). Wat hij onder andere als belangrijk voor zijn vertaling noemt is het streven naar modern lexicon. Dat moet natuurlijk niet overdreven worden, zegt hij, maar ‘fietsen’ en ‘tegengas’ ‘zijn voorbeelden van klinkklare anachronismen, die ik me desondanks zonder gewetenswroeging permitteer. Dat ik af en toe mijn toevlucht neem tot unzeitgemäß Engels lexicon als “wishful thinking valt al niet beter te verdedigen.’15 Tegen anachronismen heb ik niet zo’n bezwaar, maar Engels in een tekst van Dostojevski is vloeken in de kerk: Dostojevski had een gloeiende hekel aan Engels en hij gebruikte het nooit. Om dan uitdrukkingen als last but not least (p. 37) en so what? (p. 48) in een tekst van hem te gebruiken is misschien wel leuk gevonden, maar past gewoon niet. Gelukkig vindt ook Boland zelf dat dit niet te verdedigen valt.

Bolands ideaal lijkt te zijn dat Dostojevski Nederlands begint te spreken.16 Daarvoor is hij bereid dingen toe te voegen dan wel weg te laten, zaken te expliciteren of te interpreteren, alles om het de Nederlandse lezer gemakkelijker te maken. Lees je zijn vertaling onbevooroordeeld in haar geheel, dan kun je concluderen dat hij in zijn opzet is geslaagd. De Nederlandse lezer van nu heeft het bij Boland gemakkelijker dan bij Leerink, wiens vertaling overigens ook nog steeds leverbaar is. Maar betekent gemakkelijker ook beter? Neem bijvoorbeeld de volgende passage (hoofdstuk 1,VII, p. 31):

Met de frase ‘dans le pays où il n’y a que le Mokerhei’ probeerde Verchovenski Russisch idioom in het Frans te vertalen, met opzet onbeholpen, want hij was zonder twijfel tot beter in staat, maar hij vond het wel chic staan en meende dat er esprit uit sprak.

Leerink (eveneens p. 31):

De zin dans le pays de Makar et de ses veaux betekende: ‘waar Makar zijn kalveren niet naartoe dreef’. Stepan Trofimovitsj vertaalde soms opzettelijk op de meest onnozele manier russische spreekwoorden en volksuitdrukkingen in het frans, hoewel hij ze zonder twijfel wel begreep en wel beter kon vertalen; maar dat deed hij uit een speciaal soort bravoure en hij vond het geestig.

Waar Leerink alles vertaalt wat er in het Russisch staat, kort Boland de alinea aanzienlijk in (hij gebruikt zelfs minder woorden dan er in de oorspronkelijke tekst staan). Het slot van de alinea heeft hij uitstekend vertaald en de verandering van het Franse citaat kan ik ook wel hebben, maar voor de Mokerhei – het is tenslotte een vertaling in het Frans – had hij vast wel een betere grap kunnen bedenken.

In het rapport van de jury van de Filter Vertaalprijs wordt Boland geprezen voor ‘de hoge graad van lexicale variatie’ en ‘trefzeker idiomatisch taalgebruik’. Tot op zekere hoogte kan ik daarin meegaan, maar als ik zijn tekst ga vergelijken met de Russische ben ik bepaald niet altijd even gelukkig. In hoofdstuk 1,VI van het tweede deel zegt Nikolaj Stavrogin drie keer kort na elkaar vy menja udarili? (‘u hebt mij geslagen?’). De eerste keer vertaalt Boland: ‘u hebt me een vuistslag verkocht?’, de tweede keer: ‘u hebt me op mijn bek geslagen?’, de derde keer: ‘u hebt me een dreun verkocht?’ Dat is inderdaad lexicale variatie, maar er valt over te twisten of die variatie wel nodig is en of die bek en die dreun wel in het register passen. ‘Hij zweeg’ wordt: ‘met zijn mond vol tanden’, ‘doden’: ‘om zeep helpen’, ‘waarschuwen’: ‘aan de neus hangen’. Het dreigt soms een beetje de kant uit te gaan van de beruchte peperbus waarmee volgens Karel van het Reve Charles Timmer altijd zo kwistig strooide in zijn vertalingen.

‘Schrappen en variëren’ is Bolands leus. Van variatie hebben we net een voorbeeld gezien. Schrappen doet hij bij voorkeur wanneer Dostojevski woorden herhaalt of in het geval van door de auteur geregeld gebruikte woorden als ‘zeer’, ‘zelfs’, ‘plotseling’ en dergelijke. Waar Leerink vertaalt: ‘Een cynische gedachte: maar zelfs in een verheven brein kan soms immers een neiging tot cynische gedachten opkomen…’ (p. 20) lezen we bij Boland: ‘Het was een cynische gedachte, maar innerlijke hoogstaandheid vormt daarvoor niet zelden een voedingsbodem…’ (p. 21). In Bolands vertaling is de herhaling van ‘cynisch’ en ook het woordje ‘zelfs’ verdwenen. Zulke weglatingen zijn bij hem regel, zoals ook het weglaten van gedachtepuntjes bij hem regel is (die horen volgens Boland thuis in de negentiende eeuw) en doen mijns inziens afbreuk aan het eigene van de stijl van Dostojevski. Woorden als ‘zelfs’ en ‘plotseling’ hebben overigens ook voor de betekenis van een tekst vaak een specifieke functie. Wie bijvoorbeeld het onlogische, herhaaldelijk gebruikte ‘zelfs’ in Gogols ‘De mantel’ onvertaald laat (er is een mooi artikel over geschreven) ontdoet het verhaal van iets essentieels. ‘Plotseling’ lijkt bij Dostojevski ook lang niet altijd gemotiveerd, maar werkt wel, soms zonder dat je je daar echt van bewust bent, spanningsverhogend en hoort in de vertaling van zijn werk dus thuis.

Een laatste opmerking heeft niet zozeer met de vertaling te maken, maar met het probleem van de transcriptie van Russische namen in het Nederlands. Dat probleem valt overigens wel mee, want de meeste vertalers en slavisten hanteren tegenwoordig dezelfde regels. Boland volgt wat dit betreft zijn eigen koers. Volgens hem ‘heerst er een dwaze norm in de transcriptiemethode van Russische namen, die behalve op pedanterie en gebrekkig taalkundig inzicht alleen kan worden teruggevoerd op de angst niet Russisch genoeg over te komen. Alsof een Alexej of een Nikolai pas echte Russen worden door hun namen een zo onnederlands mogelijk aanzien te geven.’17 Ik neem mijn pedanterie, gebrekkig taalkundig inzicht en angst voor lief, en geef, zoals de aandachtige lezer van dit stuk misschien al heeft gemerkt, de voorkeur aan de schrijfwijze Nikolaj boven Nikolai. Bolands argument is dat het Russische *aj wordt uitgesproken als ons ‘ai’, het Russsiche *ai als ‘aï’ (Michaïl). Ik ken eigenlijk nauwelijks Nederlandse woorden waarin ‘ai’ wordt uitgesproken als ‘aj’, maar wel Ajax en ajakkes, de opera Aida, airco, aids en aimabel. En *majs schrijven we als ‘maïs’. We hoeven niet altijd consequent te zijn, maar ik denk dat een consequente transcriptie van de Russische letter ‘i kratkoje’ (й) na de a als ‘j’ (zoals ook in Dostojevski’s vadersnaam Michajlovitsj) minder verwarrend is voor de Nederlandse lezer dan Bolands ‘ai’ (dus niet Michailovitsj, of, nog erger, Michaïlovitsj).

Het zal wel een eeuwige strijd blijven tussen vertalers (en lezers) die menen dat een vertaler het recht heeft flink in te grijpen in een literaire tekst en zij die zich zo veel als mogelijk is richten naar de oorspronkelijke tekst. De ‘vrije’ vertaler kan zich wat gemakkelijker uitleven en zijn persoonlijke stempel op een tekst drukken, de ‘gebonden’ vertaler moet zien de beste oplossing te vinden binnen een nauwer stramien. Creativiteit is daarbij, voor beide soorten vertalers, een eerste voorwaarde. Creativiteit heeft Boland voldoende, die heeft hij bijvoorbeeld ruim tentoongespreid in zijn vaak geslaagde vertalingen van de poëzie van Poesjkin. Niet alle literaire teksten laten echter evenveel vrijheid toe en bij Dostojevski moet je heel voorzichtig zijn. Het lijkt misschien wel dat je je als vertaler heel wat met zijn teksten kunt veroorloven, maar je doet ze heel gemakkelijk geweld aan. Boland kan natuurlijk wel vertalen, maar is met Dostojevski niet erg voorzichtig geweest. In Duivels kom ik niet mijn Dostojevski tegen, maar een Bolandse versie van Dostojevski, die met zijn vlotheid de Nederlandse lezer waarschijnlijk wel zal inpalmen, maar mij te veel Boland en te weinig Dostojevski biedt. Toch niet zo slecht dat de lezer kan blijven kiezen tussen Duivels en Boze geesten.

 

Noten
1 De reeks was in feite een samenwerkingsproject van Van Oorschot en Charles B. Timmer. Timmer heeft zelf veel voor de Russische Bibliotheek vertaald, onder andere alles van Gogol en Tsjechov. Andere vertalers die aan de reeks hebben bijgedragen zijn Hans Leerink, Wils Huisman en verschillende in de jaren vijftig afgestudeerde slavisten, onder wie Tom Eekman, Jan Meijer, Jan van der Eng en Karel van het Reve. De bijdrage van de toen bekendste vertaalster van Russische literatuur, Aleida Schot, is, vanwege onmin tussen haar en Charles Timmer, beperkt gebleven tot werk van Lermontov.
2 Zie Filter, 16:1, 2009, p. 3–4.
3 Zeer Russisch zeer. Over Dostojevski’s Duivels. Amsterdam: Triade, 2008.
4 F.M. Dostojevski, Duivels. Amsterdam: Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2008, p. 707–709. Dat Duivels eerder is vertaald als Demonen en Boze geesten, net zoals Misdaad en straf eerder is vertaald als Schuld en boete, schrijft Boland toe ‘aan de religieuze, christelijke bril waarmee wij gewoon zijn – of waren – Dostojevski te lezen.’ Ik denk dat die bril niet alleen christelijk is/was, maar gezien de Dostojevski-receptie in de hele twintigste eeuw, ook filosofisch. Dat Boland de keuze van zijn voorgangers voor de vertaling Demonen of Boze geesten ‘verbijsterend’ noemt is overigens wel wat overdreven.
5 Ibidem: p. 710.
6 Zeer Russisch zeer, p. 68.
7 Ibidem: p. 69.
8 Er zijn voorbeelden te over. Zo verwijst de naam van de hoofdpersoon van Misdaad en straf, Raskolnikov, naar diens gespleten karakter (raskol betekent ‘splitsing’, ‘scheiding’), die van zijn tegenspeelster en redster Sonja naar Sofia (=wijsheid). De naam van haar vader, de slappe ambtenaar Marmeladov, behoeft geen verdere uitleg.
9 Zeer Russsich zeer, p. 71.
10 Ibidem.
11 Natalia kan bijvoorbeeld, afhankelijk van de graad van genegenheid die men wil uitdrukken, Natalja, Natanja, Nataljoesjka, Natasja, Tasja, Natoelja, Natoenja, Toesja, Taljoesja enzovoorts worden; de mogelijke varianten zijn eindeloos.
12 Zeer Russisch zeer, p. 72.
13 Ibidem.
14 F.M. Dostojewski, Boze geesten. Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1959, p. 22.
15 Zeer Russisch zeer, p. 79.
16  Ibidem: p. 84.
17 Ibidem: p. 80.