Abstract: Atxaga’s vertaalster in het Nederlands, ouddocente Spaans aan het Instituut voor Vertaalwetenschap van de UvA, beschrijft waarom zij zoveel plezier beleefde aan de vertaling van Atxaga’s Obabakoak of het ganzenbord, een roman in de vorm van een reeks van 26 verhalen. Dat was niet alleen vanwege de genoegens die het boek zelf verschaft, maar ook vanwege het contact met de auteur.
Het voorwoord bij een recent door Bernardo Atxaga geschreven jeugdboek, Un espía llamado Sara (‘Een spion met de naam Sara’), begint als volgt:
Soms is het ontspannend een verhaal te schrijven met een jong lezerspubliek voor ogen en geheel volgens de regels van een genre. Het lijkt wel of deze twee voorwaarden het werk makkelijker maken, minder zwaar, zodat het een spel wordt waarin het genoegen de boventoon voert en andere aspecten overheerst. Je zou ook kunnen zeggen dat een dergelijke tekst zijn doel bereikt als de lezers evenveel plezier hebben in het lezen als de auteur in het schrijven.
Deze passage citeer ik, omdat zij – afgezien van het element ‘jonge lezers’ – wat mij betreft ook van toepassing is op het vertalen van Atxaga’s werk; tenminste op het vertalen van het derde gedeelte van zijn eerste roman, Obabakoak, waar hij ‘geheel volgens de regels van een genre’ te werk gaat. Het vertalen van korte verhalen waarin een alwetende verteller ons leidt, verhalen die bovendien volgens door Atxaga zelf opgesomde regels voor het plegen van plagiaat tot stand zijn gekomen, is als kinderspel: het gebeurt in volle ernst, maar is (bijna) alleen maar ontspannend.
Obabakoak of het ganzenbord wordt wel beschreven als een reeks van 26 min of meer onafhankelijke verhalen. Hiervan worden er in het derde deel van het boek tien geplaatst in het expliciete kader van voorleessessies ten huize van een kleurrijke Baskische oom, en tevens bijeengehouden door het thema van de jacht op een hagedis: want als kinderen in het gras gaan slapen, zou hij in hun oor kruipen en hun hersentjes opeten...
Ook het eerste en tweede deel bevatten verhalen, maar die beantwoorden in mindere mate aan de orthodoxe ‘regels van een genre’, al zijn er diverse literaire kunstgrepen op toegepast. Worstelend om de pen op het papier van een ruitjesschrift te krijgen, vertelt de hoofd persoon in de eerste geschiedenis ons een mystieke jeugdherinnering; de kanunnik in de tweede – zijn verslag wordt op door vocht aangevreten vellen door een opvolger ontdekt – verhaalt moeizaam van een wit everzwijn dat volgens het bijgeloof de metamorfose is van een arme wees, en doet dat met een omzichtig woordgebruik dat niet van deze tijd is. Ook de mijmeringen van diverse jonge, eenzame onderwijzeressen passen in dit eerste deel.
En dan vinden we in deel twee (getiteld Negen woorden ter ere van het dorp Villamediana) negen herinneringen van een schrijver; het meest indringend die waarin hij een bezoek aan een psychiatrische inrichting herbeleeft, andere gewijd aan zijn retraite in een klein Castiliaans dorp. De contacten met soms bekrompen, soms wijze dorpsbewoners, het kleinschalige en niet zo idyllische landleven, zijn minutieus beschreven.
Drie stapeltjes
Toen de vertaling van Obabakoak af was, realiseerde ik mij dat het vertalen van het begin van dit boek, dat er bepaald niet moeilijk uitzag, niet was meegevallen; dat ik al vertalend voetje voor voetje door het tweede deel gegaan was; maar dat de tekst van deel drie in het Nederlands spontaan was opgeborreld. De drie ‘stijlen’ of ‘genres’ binnen dit ene boek moesten daar debet aan zijn. Kennelijk brachten de aarzelingen waaraan de hoofdpersonen in deel één ten prooi zijn, ook de pen van de vertaler aan het haperen. En de subjectieve toon van de schrijversimpressies in deel twee, al die gevoelens en ervaringen, ontstaan onder invloed van plaatsen en personen, vegetatie en klimaat, stelden eisen aan mijn voorstellings- en inlevingsvermogen. Uiteraard had het vertalen van deze verschillende stijlen een eigen charme; maar ik wil in dit korte verslag naar voren brengen hoe opvallend ‘eenvoudig’ het vertalen opeens werd in deel drie, op het vertrouwde terrein van het traditionele korte verhaal. Daar golden weer de conventies tussen schrijver en lezer: ‘Laten we nu verder gemakkelijke werkwoordsvormen gebruiken en het verhaal vertellen alsof het waar gebeurd is,’ staat – vrij weergegeven – in een van de verhalen (p. 289).
Het bovenstaande strookte met Atxaga’s opmerking in een interview dat de verhalen van Obabakoak behoren tot drie verschillende geografías, drie verschillende belevingswerelden. Dat hij ze, naarmate ze ontstonden, op het eerste, tweede of derde stapeltje legde. Zelfs stuurde hij mij, toen de vertaling al ver gevorderd was en wij over enkele bijzonderheden correspondeerden, nog een paar nieuwe verhalen toe die er ‘misschien nog wel tussen gestopt konden worden’. Dat is niet gebeurd: in Nederland gaf men er de voorkeur aan de vertaling niet van de Spaanse editie te laten afwijken.
Vraag en antwoord
Nu kom ik op een tweede aspect dat het vertalen van Atxaga tot een plezier maakte: het contact met de schrijver. Twee voorbeelden van mijn vragen en zijn antwoorden wil ik de lezers van Filter niet onthouden.
V. (Naar aanleiding van de beschrijving van het dorp Villamediana:) Hoe liggen de ‘bodegas’ precies op ‘het heuveltje’ waar ‘het uitzichtspunt’ is? Hoe moet ik mij ‘het muurtje’ voor de bodega voorstellen?
A. [2 potloodtekeningen met bijschriften in rode inkt, bij dit artikel afgedrukt.]
V. (In de derde geschiedenis van het eerste deel komt een geïmproviseerd schooltje in het dorp Obaba voor. [Obabakoak betekent in het Baskisch ‘de mensen van Obaba’.] De jongste leerlingen zitten vooraan, terwijl op de achterste rij de veertienjarigen hun kennis zelf maar uit de ‘zo complete en moeilijke’ grote encyclopedie van Dalmau Carles moeten halen.) Wat voor soort boek is la gran enciclopedia de Dalmau Carles?
A. Toen ik klein was, hadden we les uit één enkel boek en van één onderwijzer. Dat boek was de enciclopedia Dalmau, een leerboek dat van bladzijde 4 tot 40 bij voorbeeld over godsdienst ging; van 40 tot 70 over aardrijkskunde; van 70 tot 120 over rekenen enzovoorts. Het werd ‘Dalmau’ genoemd, naar de achternaam van de maker... ik vond het prachtig, en toen ik (op mijn tiende?) naar een grotere school ging en zag dat er voor ieder vak een apart boek bestond, was ik daar heel verbaasd over...
En zo kan ik eindigen met een variatie op Atxaga’s voorwoord bij ‘Een spion met de naam Sara’: Als je een (deel van een) boek vertaalt dat strikt beantwoordt aan de ‘regels van een genre’, en als je daarbij contact hebt met een auteur die in zijn brieven schrijft, zoals hij in zijn boeken spreekt: fijnzinnig spottend en bewogen tegelijk, dan krijgt het plezier een goede kans de boventoon te voeren.
Bibliografie
Atxaga, Bernardo. 1989. Obabakoak. Editorial Erein. (Uitgave in het Baskisch.)
Atxaga, Bernardo. 1989. Obabakoak. Barcelona: Ediciones B. (Uit het Baskisch in het Spaans vertaald door Bernardo Atxaga.)
Atxaga, Bernardo. 1992. Obabakoak of het ganzenbord. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar. (Uit het Spaans vertaald door Johanna Vuyk-Bosdriesz.)
Atxaga, Bernardo. 1994. El hombre solo. (Oorspronkelijke titel: Gizona bere bakard adean.) Barcelona: Ediciones B. (Uit het Baskisch in het Spaans vertaald door Arantza Sabán en Bernardo Atxaga.)
Atxaga, Bernardo. 1995. De man alleen. Nijgh en Van Ditmar. (Uit het Spaans vertaald door Johanna Vuyk-Bosdriesz.)
Atxaga, Bernardo. 1996. Un espía llamado Sara. Madrid: Acento Editorial.