Federico Garcia Lorca, Liedjes, vertaling, nawoord en noten Bart Vonck. Amsterdam: Meulenhoff, 1996, 128 p. ISBN 90 290 5042 1.
Canciones is de tweede dichtbundel die Federico Garcia Lorca (in 1927) publiceerde, maar het is niet zijn meest bekende. Die eer valt te beurt aan de, een jaar later uitgegeven, Romancero gitano (Verzameling zigeunerromances). De Canciones vormden in zekere zin een reactie op deze, op de Andalusische folklore geënte zigeunerbundel, die naar Lorca’s zin al te succesvol was. Lorca was bang dat hij niet meer van het etiket van ‘primitieve’ dichter zou afkomen: ‘Die zigeunermythe rond mij gaat me langzamerhand een beetje irriteren,’ schrijft hij in januari 1927 met gevoel voor understatement aan zijn vriend de dichter Jorge Guillén. Hoe kon het dat die gitaanse romances al vóór hun publicatie bij een breed publiek bekend waren? Garcia Lorca en zijn dichtersvrienden, bekend geworden als de Generatie van ‘27, schreven niet alleen poëzie, ze droegen die op talloze literaire avonden met gedrevenheid en enthousiasme aan elkaar en andere geïnteresseerden voor, al dan niet begeleid met muziek – Lorca was ook een talentvol pianist en gitaarspeler, die zelfs een carrière in de muziek heeft overwogen voordat hij zich definitief als dichter besloot te profileren. Historische opnamen met voordrachten van zijn gedichten worden in Spanje nog steeds verkocht.
Deze inleiding is noodzakelijk om het grote belang dat de dichter hechtte aan de muzikaliteit van zijn gedichten naar voren te halen. Lorca’s poëzie is in de eerste plaats bedoeld om te worden voorgedragen, en, ook al is hardop lezen in onze tijd en cultuur niet meer gebruikelijk, de gedichten klinken toch op zijn minst nog in het hoofd van de lezer.
En hier zit het voornaamste probleem van deze vertaling van Canciones, door Bart Vonck lichtvoetig met ‘Liedjes’ vertaald: een uitzondering daargelaten, klinken de gedichten niet meer. Vonck heeft de semantische aspecten van het origineel over het algemeen keurig overgebracht, maar de altijd ritmische cadans van het origineel, al dan niet in strenge metrische vormen gevat, is hieraan opgeofferd. Dit lijkt een consistente strategie van deze vertaler, die eerder een deel van Neruda’s epos Canto general en een bloemlezing hermetische gedichten van César Vallejo in getrouw Nederlands overbracht: ook daar legden klank en metrum veelal het loodje. Stelselmatig prioriteit geven aan semantische kenmerken van de brontekst is op zichzelf een respectabel uitgangspunt, en Vonck houdt hier bovendien consequent de hand aan, maar nooit treft het verlies van fonologische aspecten zo onaangenaam als bij Lorca’s klankrijke, vaak in een dwingend ritme lopende poëzie. Misschien komt dat doordat zijn verzen, in tegenstelling tot die van Neruda en Vallejo, qua taalgebruik en compositie eenvoudig aandoen en er dus minder is om de aandacht af te leiden. (Ook al is die eenvoud, zoals Vonck in zijn nawoord terecht opmerkt, bedrieglijk; onder simpele woordjes als ‘maan,’ ‘sinaasappel,’ ‘nacht’ en ‘groen’ gaat een wereld van symboliek schuil, waar tientallen interpreten zich de laatste halve eeuw het hoofd over gebroken hebben.)
Een extra aspect gaat verloren als het ritme van het vers ook betekenisdragend is, zoals in ‘Suicidio’, waarin een schooljongen zichzelf (of zijn spiegelbeeld?) het leven lijkt te benemen, ‘misschien omdat je je meetkunde niet kende,’ zoals het luchthartige onderschrift bij de titel luidt. Dit gedicht heeft een strakke opbouw van uitsluitend negenen tienlettergrepige verzen met regelmatige versvoeten (jamben en dactyli), waarmee de ‘stijve, meetkundige’ denkwereld van de jongen op iconische wijze wordt uitgebeeld. In de voorlaatste strofe, waarin de spiegel aan diggelen gaat, wordt ook de regelmaat van het metrum doorbroken. De laatste strofe is weer regelmatig: de orde is hersteld. Alle verzen hebben gepaard klinkerrijm, een in Spaanse poëzie frequente rijmvorm. In de doeltekst, gesteld in vrije verzen, zijn rijm noch metrum intact gebleven, en het naar mijn mening onnodige enjambement en de door Vonck toegevoegde leestekens versterken het hortende ritme nog.
Op dit punt dienen zich natuurlijk twee vragen aan. De eerste luidt of het wel mogelijk zou zijn geweest om rijm en ritme in het Nederlands te behouden, c.q. in een andere, in onze taal muzikaal klinkende variant om te zetten. Daarop moet ik het antwoord schuldig blijven; misschien met eindeloos geduld en gepuzzel – iets waar wijlen Dolf Verspoor, de bekendste Lorca-vertaler in ons taalgebied, getuige zijn pure klankvertalingen in uitblonk. (Verspoor heeft het hierboven genoemde ‘Suicidio’ in elk geval rijmend vertaald.) Waarschijnlijk zouden er dan nogal wat betekenisverschuivingen hebben plaatsgevonden, zodat de vertaling in semantisch opzicht zou zijn afgedreven van het origineel.
De tweede vraag is: blijft er genoeg van Lorca over om deze vertaling de moeite van het uitgeven waard te maken, nu de Liedjes niet meer te zingen zijn? Dat hangt ervan af. Voor wie geen Spaans kent en de vertaling dus niet met de brontekst kan vergelijken, valt er nog steeds veel te genieten: van Garda Lorcas magisch aandoende taalgebruik, zijn beeldenrijkdom, de obsessieve associaties die kleuren, plaatsen en begrippen oproepen. Vonck heeft het taalgebruik van de dichter voor zover ik kan zien nagenoeg foutloos overgebracht en heeft hier en daar fraaie vondsten. Het best vind ik de vertaling van het (in het Spaans overigens niet-rijmende) gedicht met de titel ‘Canción del mariquita’: ‘Liedje van het mietje.’
Een klein bezwaar in lexicaal opzicht tot slot is mijns inziens dat Vonck soms de neiging heeft om een Lorquiaanse term die voor verschillende interpretaties vatbaar is ‘in te vullen’ in de vertaling. Een voorbeeld: ‘los negros melones de tus pechos’ is, in plaats van met ‘zwarte,’ met ‘donkere meloenen van borsten’ vertaald (uit ‘De oude vrijster in de mis,’ p. 80). Zo ontneem je de lezer van de doeltekst de mogelijkheid om deze kleur op dezelfde wijze te interpreteren als de brontekstlezer, bijvoorbeeld als tegenpool van de kleur wit, die in deze bundel veelvuldig voorkomt. Dit is echter maar een licht kritiekpuntje, dat in het geheel van de bundel als een veertje weegt.
In zijn informatieve nawoord gaat Vonck in op de ontstaansgeschiedenis en thematiek van de Liedjes. Over zijn vertaalopvattingen laat hij zich echter met geen woord uit. Dat ze niet met de mijne stroken, zal duidelijk zijn.