Abstract: Profiel van de vertalers Catalina Ginard en Hans Jilesen, die onder andere Suiker van Hugo Claus en Een man uit het dal van Spoleto van Hélène Nolthenius in het Spaans hebben vertaald maar ook teksten van het Europese Parlement.
Catalina Ginard (1956) en Hans Jilesen (1952) wonen al dertien jaar in het dorp La Floresta in het natuurpark Collserola, dat, hoewel het met de trein nog geen half uur verwijderd is van het centrum van Barcelona, de drukte van de stad onmiddellijk doet vergeten. Ze vertalen hoofdzakelijk uit het Nederlands in het Spaans en hebben onder andere Suiker van Hugo Claus en twee boeken van Helene Nolthenius vertaald (Geen been om op te staan en Een man uit het dal van Spoleto). Het laatste, een biografie van Franciscus van Assisi, verschijnt binnenkort bij uitgeverij Herder in Barcelona. Ook zaten beiden in de redactie van de woordenboeken Spaans-Nederlands en Nederlands-Spaans van Van Dale. Hoewel Cathy Ginard volgens Jilesen al het werk doet en hij slechts fungeert als ‘wandelende vraagbaak’, draagt hij zeker zijn steentje bij aan de vertalingen, vooral als het gaat om het tekstbegrip van het Nederlands.
Zowel Ginard als Jilesen zeggen de vreemde taal, voor Ginard het Nederlands en in Jilesens geval het Spaans, spelenderwijs te hebben geleerd. Geen van beiden hebben ze een taalstudie gedaan. Ginard heeft tien jaar in Nederland gewoond en sociologie gestudeerd in Groningen. Toen ze die studie had afgerond, kon ze niet snel werk vinden en besloot ze terug te gaan naar Spanje. ‘Het was voor mij eigenlijk vanzelfsprekend dat ik me met vertalen zou bezighouden.’ In het begin vertaalde ze vooral uit het Duits en Engels, pas later kreeg ze Nederlandse teksten. ‘Daar waren er ook niet zoveel van.’ Behalve romans vertaalt ze teksten van het Europees Parlement en sinds kort ook van de Europese Commissie. Ze vertaalt vrijwel uitsluitend in het Spaans en bijna nooit in het Nederlands. ‘In het begin vertaalde ik wel eens teksten in het Nederlands, maar Hans moest ontzettend veel corrigeren. Ik vind het eigenlijk ook niet logisch om in een andere taal dan je moedertaal te vertalen.’
Jilesen heeft ook sociologie gestudeerd en is met vertalen begonnen toen hij ongeveer zes jaar in Spanje woonde. ‘Ik heb de taal geleerd als een kind, gewoon op straat. En ook uit de krant, vanaf het begin las ik daar elke dag urenlang in, net als ik deed in Nederland.’ Dat kranten lezen is volgens hem een heel goede manier om niet alleen op allerlei gebieden bij te blijven, maar ook om een vocabulaire op te bouwen. ‘Door heel veel kranten te lezen krijg je een soort corpus in je hoofd. Door die hobby ben ik dus uiterst geschikt als vraagbaak.’
Waar ze echt samen aan hebben gewerkt, zijn de woordenboeken van Van Dale. ‘Dat betekende met z’n tweeën achter de computer zitten en woord voor woord aanpakken. Ik werkte aan het Spaanse gedeelte en Hans aan het Nederlandse,’ aldus Ginard. ‘We konden dagenlang discussiëren over de vraag hoe we een bepaald probleem moesten oplossen.’ Oplossingen voor vertaalproblemen werden vaak samen gevonden, hoewel soms na lange discussies en via omwegen. Beslissen gebeurt volgens Hans altijd op basis van argumenten. ‘Als de één een aanwijsbare bron heeft en de ander niet, houdt het natuurlijk op. En de uiteindelijke beslissing neemt Cathy altijd.’ Ook werkten ze samen aan de vertaling van een kruidenboek. ‘Maar daarbij was ik vooral de kruidenadviseur, kruiden zijn namelijk al jaren mijn hobby.’
Meestal maakt Ginard de vertalingen echter alleen en pas als ze helemaal klaar is, nemen ze samen de tekst door. Soms, zoals bij de romans van Nolthenius, bespreken ze de vorderingen per hoofdstuk. ‘Ik lees de tekst in het Spaans voor en Hans leest tegelijkertijd het origineel mee.’ Als er onduidelijkheden zijn, worden die besproken. ‘Ik kan natuurlijk alleen het tekstbegrip van het Nederlands beoordelen en niet zeggen of de Spaanse vertaling de best denkbare is,’ zegt Jilesen. ‘Anders gezegd: ik weet vaak niet wat het juiste woord is, maar ik weet het wel als het niet juist is.’ Ginard vindt dat Jilesen vaak nuttige tips heeft. ‘Hans weet van veel onderwerpen iets af. Ook ziet hij in de tekst zelf meer structuren dan ik. Ik duik echt in een vertaling en zie dan al die woordjes en hoe die met elkaar in verband staan, terwijl hij de dingen eromheen ziet. Als hij aanmerkingen op iets heeft, ga ik het weer in een andere richting zoeken en zo komen we er samen uit.’ Maar het valt haar wel op dat ze door de jarenlange vertaalervaring soms beter begrijpt wat er in de Nederlandse tekst wordt bedoeld. ‘Ik merkte het bij de romans van Nolthenius. Een boek vertalen is zo anders dan een boek lezen. Bij een vertaling ga je veel dieper, je gaat zo’n boek heel anders lezen. Nolthenius ‘redeneringen zijn soms moeilijk te volgen. Hans heeft de boeken ook gelezen, maar doordat ik ze vertaal merk ik dat ik ze vaak beter begrijp, ondanks het feit dat ze in zijn taal geschreven zijn en niet in de mijne.’
De moeilijkheden op vertaalgebied zijn volgens beiden meestal niet van culturele aard, maar hebben met name betrekking op het begrip van de oorspronkelijke tekst. Ginard geeft als voorbeeld dat zij soms een spreekwoord of een uitdrukking in het Nederlands over het hoofd ziet. ‘Het is voor een vertaler heel belangrijk om die te kennen. Nolthenius gaat wat dat betreft nog een stapje verder, zij verbastert spreekwoorden, speelt ermee. Het gebeurt wel eens dat ik zo’n uitdrukking dan letterlijk in het Spaans vertaal en dat Hans bij het corrigeren zegt dat iets zinspeelt op een bepaalde vaste verbinding.’ Jilesen is van mening dat het in zulke gevallen nuttig is je op de vertaling te richten. ‘Als de vertaling raar klinkt, is er iets mis. En vaak blijkt dan dat je op een vaste uitdrukking gelopen bent. Dat zou een signaal voor vertalers moeten zijn dat er iets niet klopt en ze zich beter moeten informeren.’
Heel anders zijn de problemen die ze soms tegenkomen bij de teksten van het Europees Parlement. ‘Dat zijn oorspronkelijk gesproken teksten en het komt vaak voor dat mensen heel vreemde dingen zeggen, een combinatie van verschillende uitdrukkingen gebruiken of een zin niet afmaken. Dat zijn typisch momenten waarop ik tegen Hans zeg: “laten we eens gaan bedenken wat ze hier bedoelen.” En daar gaat soms wel tijd in zitten.’ Jilesen herinnert zich in dit verband: ‘Hans van Mierlo heeft in een vergadering van het Europees Parlement gezegd dat er niet gesjoemeld moet worden met de normen van de euro. En toen zei hij er meteen achteraan: “Ik vraag me af hoe dit vertaald wordt.” Dan wordt het natuurlijk helemaal tricky om dat sjoemelen te vertalen. Je moet ook heel voorzichtig zijn, in het Spaans kan zo’n woord best eens verkeerd worden opgevat.’
Ook bij de biografie van Sint Franciscus ondervonden de vertalers de nodige moeilijkheden, met name door enkele historische begrippen. Zo zorgde de uitdrukking ‘josterende ridders’ voor verwarring. Het werkwoord ‘josteren’ staat niet in de Van Dale en een zoektocht in andere Nederlandse woordenboeken leverde in eerste instantie niets op. Door ieder een andere kant op te gaan zijn ze tot een oplossing gekomen. ‘Ik zoek dan in het Engels, het woord joust of zo, Cathy kijkt of ze er via het Frans achter kan komen en de corrector van Cathy begint een zoektocht in weer een andere hoek. Uiteindelijk zijn we alle drie tot dezelfde conclusie gekomen, maar via een heel andere weg. Josteren betekent zoiets als “aan steekspelen doen”. In het Spaans is het justadores geworden. Maar ook dat is een woord dat eigenlijk niemand kent.’
Als de vertalers er echt niet uitkomen, wordt navraag gedaan bij de auteur. Na de vertaling van het genoemde boek bleef er nog een lijstje vragen over, dat werd doorgestuurd naar de schrijfster. ‘Hier zie je trouwens wel een duidelijk verschil tussen ons,’ aldus Ginard. ‘Ik heb de neiging om alles zelf op te zoeken, terwijl Hans vaker vindt dat we het moeten vragen. Voor mij is vertalen nu eenmaal een soort puzzelen en ik blijf meestal net zo lang zoeken tot ik de oplossing gevonden heb.’