Column    33-34

Nelleke van Maaren

Nelleke van Maaren (1941-2014) was de eerste columnist van Filter. In de jaargangen 4–8 liet zij regelmatig haar licht schijnen over uiteenlopende aspecten van het literaire vertaalveld, onder meer over de omstandigheden van beginnende literair vertalers, de Aristeionprijs voor vertalers van de Europese Commissie (inmiddels ter ziele), over het archief van het Weense Literaturhaus, over de geringe rol van vertalingen in de Britse media, over de literaire vertaaldagen, de vertalershuizen in Europa en de noodzaak van goede vertaalkritiek. Om haar te gedenken herpubliceert Filter een van haar eerste columns, tegelijk ook een van haar persoonlijkste. Over de keer dat het beeld dat zij zich als vertaler van haar schrijver had gevormd angstwekkende gelijkenis vertoonde met de werkelijkheid.

Portret Van Maaren© Amber Beckers

Een vertaler verkeert, op het persoonlijke vlak, in een merkwaardige situatie ten opzichte van de schrijver die hij/zij vertaalt, maar niet in levende lijve kent. Hoe je het ook wendt of keert, je ontkomt er nu eenmaal niet aan je een beeld te vormen van degene die het boek heeft geschreven waarmee jij maandenlang intensief bezig bent. Dat beeld kan pure fantasie zijn, maar het kan ook bijna angstwekkend stroken met de werkelijkheid.

Een paar maanden geleden werd ik er opeens met mijn neus op gedrukt welke merkwaardige psychologische situatie in het tweede geval ontstaat. Ter gelegenheid van de presentatie van de vertaling van haar sterk autobiografisch getinte roman was een Duitse schrijfster naar Nederland gekomen en ik zou, als haar vertaler, voor een klein publiek een vraaggesprek met haar voeren. Omdat ik graag wat afspraken over de praktische gang van zaken die avond wilde maken, troffen we elkaar een uur van tevoren in een café. Ik had een paar keer telefonisch contact met haar gehad over technische kwesties, maar had haar nooit ontmoet (al wist ik van de foto op de stofomslag van het boek hoe ze eruitzag). Zij kende niet meer dan mijn naam. Het was aanvankelijk een onmogelijke situatie: ik had het merkwaardige gevoel dat ik daar zat als een soort voyeur die haar in het geheim maandenlang had gadegeslagen. Dat ik allerlei dingen van haar wist die je in het normale menselijke verkeer niet hoort te weten en te kennen als je iemand die je niet heel goed en lang kent. Niet alleen gênante intimiteiten, maar ook andere dingen die me in die maanden zo vertrouwd waren geworden, zoals een bepaalde ironie en taalgebruik, een zekere roekeloosheid en assertiviteit die me in het boek uitstekend waren bevallen en die ik herkende zodra ze haar mond opendeed. Het leek of ik haar al jaren kende, maar ik had daarnaast het idee dat ik dat vooral niet moest laten merken om geen pijnlijke situatie te creëren. De gebruikelijke beleefdheid vraagt immers om een gangbaar kennismakingsgesprek en voor haar was ik een wildvreemde mevrouw.

Nu zal elk weldenkend mens ongetwijfeld opmerken dat die merkwaardige psychologische situatie een irrationeel idee is, omdat zij voor elke lezer geldt. Een schrijver schrijft immers niets anders dan wat hij/zij wil dat zijn lezers weten, nietwaar? En schrijft niet wat zij niet mogen weten. Maar in de eerste plaats gelden voor de anonieme relatie schrijver-lezer heel andere regels dan voor de omgang tussen mensen. Daarnaast zijn vertalers in het algemeen uit hoofde van hun beroep nu eenmaal gezegend met een uitzonderlijk inlevingsvermogen (of gestraft, dat laat ik in het midden: ik herinner me dat ik er, lang geleden, bij het vertalen van de passage in een Rimbaudbiografie waarin de doodzieke Rimbaud op een draagbaar naar de kust wordt vervoerd, een week lang van overtuigd was dat ik ook botkanker had). En tenslotte is geen enkele lezer zo lang en intensief met een tekst bezig als een vertaler.

Dat het omgekeerde – een fantasiebeeld dat in geen enkel opzicht met de werkelijkheid overeenkomt – ook vreemde gevolgen heeft bij een persoonlijke ontmoeting, ervoer ik een paar jaar geleden bij een bezoek aan een jonge Franse schrijfster die veel opzien had gebaard met een sensationele ‘harde’ roman. Ik was voorbereid op een cynische adolescente met een scherp verstand en een nog scherpere tong en had mijn vragen (de ontmoeting was tevens bedoeld om een interview te maken) daarop afgestemd. Het verlegen meisje, jonger dan mijn eigen dochter, dat ik aantrof en dat roerend haar best deed me op alle manieren van dienst te zijn en netjes en zonder morsen koffie te schenken, sloeg me volkomen uit het veld, want ze leek geen enkel verband te houden met de schrijfster die ik me had voorgesteld – afgezien van het scherpe verstand. Toen ik van mijn verbazing was bekomen en zij zich beter op haar gemak voelde, bleek dat verband natuurlijk wel degelijk te bestaan, maar het was veel complexer dan ik me in mijn eenvoud had voorgesteld.

Kortom, persoonlijke contacten tussen schrijvers en vertalers blijven altijd een terrein vol psychologische valkuilen en verrassingen, maar fantasie en werkelijkheid met elkaar confronteren blijft een fascinerend spel.