Namen verboden    29-32

Barber van de Pol

In een nog vers verleden polste ik een sympathieke cultuurbons of hij niet ook vond dat er een vertaalcolumn in een grote krant, bijvoorbeeld de NRC, hoorde te staan. Waarom? ‘Er wordt heel veel vertaald bij ons. En vaak heel goed.’

Het eerste beaamde hij. Hoe had hij het ook kunnen ontkennen: Nederland is bij uitstek een vertaalland. Dat geldt voor meer westerse landen met een klein taalgebied, maar nergens anders hebben ze zo’n fijn en royaal ondersteunend Letterenfonds. Het tweede – ‘vaak heel goed’ – beaamde hij niet. Integendeel. Ik herinner me letterlijk wat hij zei: ‘Er wordt vooral vaak heel slecht vertaald.’

Dat hoor je bijna nooit. Daarom heb ik het ook onthouden. Het was maar een korte gedachtewisseling, op het punt van weggaan van een borrel, maar de reactie kwam recht uit het hart, zo spontaan was ze. Ik keek ervan op, want inderdaad, er wordt wat gebeunhaasd, maar dat je het zomaar in het wild zégt, dat je het überhaupt zegt over vertalen. Op de een of andere manier lijkt deze beroepsgroep te diffuus of kwetsbaar om haar aan te pakken.

Natuurlijk zijn er meer vertalers die van vijf ballen (het origineel) drie ballen (de vertolking) maken, dus van een 10 een 6-, dan dat er goede zijn. Excellent is overal in de minderheid. Niet dat een goed boek stuk te krijgen is, een 0 lukt nooit, maar zoveel vertalers over wie de schrijver zelf zich had kunnen verheugen zijn er niet. En dan gaat het dus om de hele prestatie, niet om foutjes of andere flauwekul.

Het valt op hoe zelden het verschil tussen goed en matig bij vertalingen wordt opgemerkt. Is het zo moeilijk vast te stellen? Is het oninteressant?

Lees verder in de papieren Filter