Nominaties Filter Vertaalprijs 2015    7-16

Jury Filter Vertaalprijs 2015

Vertaalprijs wordt jaarlijks toegekend voor de meest bijzondere vertaling van het voorafgaande kalenderjaar. De vertaler wordt beloond met een geldbedrag van €10.000, ter beschikking gesteld door diverse vooraanstaande uitgeverijen en een anonieme begunstiger. De winnaar zal worden bekendgemaakt tijdens een feestelijke avond in het kader van de Internationale Literatuurdagen City2Cities, op 16 mei 2015 in Utrecht. De jury bestond uit Mari Alföldy, de sprankelende winnares van 2014, Isabel Lorda Vidal, vertaalster van onder meer Cees Nooteboom in het Spaans en directeur van het Nederlandse Instituto Cervantes, en Els Snick, vertaalster en promotor van Joseph Roth in de Lage Landen. Zij werden bijgestaan door Ilse Logie, de nieuwe voorzitter, en Ton Naaijkens, de laatste twee namens de redactie van Filter. De jury koos voor zes vertalingen van boeken uit verre en nabije landen, verschillende tijden en uiteenlopende talen. Hieronder de motivering van haar keuze, in alfabetische volgorde op naam van de vertaler(s):

 Thibaults

Anneke Alderlieste, De Thibaults. Deel 1
(Roger Martin du Gard)

Amsterdam: Meulenhoff, 2014

Het verschijnen van het eerste (en meest substantiële) deel van deze roman fleuve in het Nederlands kon op veel bijval rekenen in de pers. Het is dan ook een vertaalprestatie van formaat. De Franse schrijver Roger Martin du Gard (1881–1958) was tijdens zijn leven beroemd. Hij kreeg de Nobelprijs en zijn werk verscheen in de Pléiadereeks, maar omdat hij mensenschuw was en niet in de eerste plaats naar stilistische vernieuwing streefde, raakte hij al snel overschaduwd door modernistische tijdgenoten als Marcel Proust. Realisme, daar was het hem om te doen. Stijl is dan ook niet de grootste uitdaging waarvoor de vertaler van deze familiesage over de Franse haute bourgeoisie aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog zich geplaatst ziet. In zijn evocatie van de gespannen verhouding tussen de twee broers Thibault – de een, Antoine, een arts die in de voetsporen van zijn strenge en invloedrijke vader treedt en de ander, Jacques, de van het rechte pad afgeraakte artistieke dromer – bedient Martin du Gard zich van wat de criticus Roland Barthes ooit ‘l’effet de réel’ heeft genoemd, het rondstrooien van schijnbaar overbodige details die niet strikt noodzakelijk zijn voor het verhaal maar als voornaamste doel hebben een sterk werkelijkheidseffect op te roepen. Zo word je als lezer helemaal meegezogen in de roman als Antoine zich in het tweede hoofdstuk met de trein op weg begeeft naar het Spartaanse verbeteringsgesticht waarnaar Jacques werd verbannen, en waar hij zijn dagen in diepe ontreddering slijt. De voorbijtrekkende landschappen en het uiterlijk van het personeel van de instelling zijn raak getypeerd. Opvallend zijn de sterke zintuiglijkheid van sommige taferelen en de psychologische diepgang waarmee de personages tot leven worden gewekt. Je kunt je helemaal inleven in het dilemma waar Antoine mee worstelt: zal hij zijn broer weghalen uit die gevangenis en de confrontatie met zijn tirannieke vader aangaan of wijdt hij zich uitsluitend aan zijn dokterscarrière? Uiteindelijk hakt Antoine de knoop door en brengt voor zijn opstandige broer een kamer bij hem thuis in gereedheid. Maar aan de vooravond van diens terugkeer wordt hij opnieuw door twijfel overmand. Zijn tegenstrijdige gevoelens krijgen we te lezen in een uitgebalanceerde afwisseling van indirecte rede, vrije indirecte rede en monologue intérieur, die de vertaalster met groot naturel weergeeft:

Hij was opgesprongen. Opeens zag hij het plan om met zijn broer te gaan samenwonen in zijn ware licht: een onherstelbare dwaasheid! Hij dacht niet meer aan de verantwoording die hij op zich had genomen, hij dacht alleen nog aan de hinder die hij vanaf nu, bij alles wat hij deed, zou ondervinden. Hij begreep niet meer in wat voor verstandsverbijstering hij deze reddingsactie op zich had kunnen nemen. Had hij tijd te verspillen? Kon hij zelfs maar één uur per week zijn doel uit het oog verliezen? Idioot! Hij had zelf deze steen om zijn nek gehangen! En nu was er geen mogelijkheid meer om terug te krabbelen! […] Moedeloos begon hij zich uit te kleden. Hij voelde zich ontheemd in deze kamer, die hem nog niet vertrouwd was, waar de dagelijkse voorwerpen er vreemd uitzagen en alles hem plotseling vijandig voorkwam. (198–199)

Het knappe van deze vertaling zit vooral in het treffen van de juiste toon en het gaande houden van de voortstuwende kracht van het proza. Het boek dateert uit het begin van de twintigste eeuw en behandelt thema’s die toen actueel waren. Zowel het politieke gekrakeel en de sociale milieus uit die tijd als de beschrijving van chirurgische ingrepen die toen gangbaar waren of de religieuze kwestie komen aan bod. De valkuilen waar Alderlieste niet in trapt zijn archaïseren en moderniseren. Haar vertaling behoudt 864 pagina’s lang een benijdenswaardige eenheid van niveau maar respecteert de grote diversiteit aan registers. Er blijft een zekere Franse historiciteit bewaard (in aanspreektitels of omgangsvormen, studenten die elkaar vousvoyeren bijvoorbeeld, of het vinden van equivalenten voor gedateerde realia) zonder dat die te zwaar wordt aangezet of de toegankelijkheid van het werk in de weg staat. Ook de dialogen, doorspekt met humor en subtiele ironie waaruit het scherpe inzicht van de auteur in de menselijke natuur blijkt, behouden in het Nederlands hun levendigheid.

Met De Thibaults heeft Alderlieste met verve een onbekend werk uit de Franse canon voor een Nederlandstalig publiek uit de eenentwintigste eeuw ontsloten. Het is uitkijken naar het tweede deel, dat voor 2015 wordt aangekondigd.

Venushaar

Gerard Cruys, Venushaar
(Michaïl Sjisjkin)

Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2014

Michaїl Sjisjkin stelt zijn vertaler voor grote uitdagingen.

Deze postmoderne roman bestaat uit honderden verhalen die samen een allesbehalve realistische vertelling opleveren. Het begint eenvoudig: de verteller, die zichzelf aanduidt als ‘de tolk’, vertaalt bij de Zwitserse Vreemdelingendienst de – al dan niet ware – verhalen van asielzoekers uit de voormalige Sovjetunie. De interviews krijgen geleidelijk een heel ander karakter: de ondervragende ambtenaar, die Peter heet, verandert langzaam in Petrus die de poort van het Paradijs bewaakt. De rollen worden omgedraaid, want de vragensteller weet eigenlijk alles terwijl de ondervraagde alleen zijn eigen perspectief kent. De gesprekken omvatten de hele geschiedenis van de mensheid van de oude Grieken tot gruwelverhalen uit Russische gevangenkampen en de verschrikkingen van de Tsjetsjeense en Afghaanse oorlogen. Dit alles wordt met een ongebreidelde fantasie samengesmeed tot een soms absurd en surrealistisch geheel. Tsjetsjeense vluchtelingen zoeken hun toevlucht bij de kampvuren van de oude Grieken en de antieke geliefden Daphnis en Chloë spreken Moskouse straattaal. Er is ook een fictief dagboek van een Russische zangeres die leefde van 1899 tot 2000. En het verhaal van de verteller, zijn ouders en zijn leven in Zwitserland.

De vertaler moet dus heel verschillende registers hanteren. Er is ook een groot aantal intertekstuele verwijzingen die variëren van Bijbelteksten en de Anabasis van Xenophon tot tsjastoesjka’s, obscene folkloristische rijmpjes. Daarnaast is de Russische tekst doorspekt met woorden uit de volkspoëzie, archaïsmen, zelfverzonnen woorden, verrassende metaforen, slang van gevangenen en militairen. Sommige tekstgedeeltes lezen dan weer als een prozagedicht.

En Daphnis blijft alsmaar doorlopen. De schaduw van het gebladerte zal de weg in een lint van guipure veranderen. Een zwaluw scheert door de lucht. Een slak probeert zijn eigen schaduw in te halen. Het water rekt zijn bestaan in een plas. Er zit een steentje in zijn sandaal. Een wijdvertakte eik. De zon gaat pasteus onder. Een plaggenhut. Hij kan voor de nacht in het hooi kruipen. Een maan zo groot als een kopeke. Daphnis zal met zijn hoofd gaan liggen in de richting waar hij vandaan kwam, en met zijn voeten naar het skispoor van de sterren. (160–161)

Typerend zijn ook de vele spreekwoorden, zegswijzen en spreektalige wendingen. De vertaler heeft daar passend Nederlands idioom voor gevonden en soms ook beeldende uitdrukkingen toegevoegd als compensatie voor de keren dat er ongetwijfeld iets verloren is gegaan.

In een detective gebeuren net zulke ontzettende dingen als in de kranten; het enige verschil is dat het goed afloopt. Het kan gewoon niet anders aflopen. Eerst zijn er allerlei perikelen, angsten, spanningen, tranen, verliezen, maar uiteindelijk komt alles op zijn pootjes terecht. Net als in het sprookje: een monster uit de onderwereld heeft een eiland overweldigd en heerst over de mensen. Die zijn amper uit de verf gekomen, of hij bijt hun hoofd er al af. Ze zijn bang, maar ze leven. Wat moeten ze anders doen? Dan duikt de held op, barstend van bravoure en oosterse wijsheid, die het ondier een trap tegen zijn ballen geeft. De kranten kun je maar beter helemaal niet openen – daar vind je geen nieuws maar een opsomming van uiterst gevaarlijke, bloedstollende misdaden die koren op de molen van de publieke opinie zijn. Volgens recente enquêtes eist iedereen opnieuw de invoering van ten eerste openbare doodstraf voor het verkrachten van hun dochters en zoons, en ten tweede van de sharia, op grond waarvan men de hand van een dief kan afhakken: als hij een volgende keer iets wil jatten, grijpt hij er mooi naast. (44; cursivering jury)

Door de vindingrijkheid van Gerard Cruys heeft Sjisjkins rijke Russisch een geloofwaardig equivalent gevonden in het Nederlands. In interviews heeft de Russische schrijver, die in Zwitserland woont, gezegd dat hij hoopt met deze roman de Russische literatuur toegankelijker te maken voor de westerse lezer. Aan Gerard Cruys zal het in ieder geval niet liggen.

Japanse Verhalen

Luk Van Haute, Liefdesdood in Kamara en andere Japanse verhalen
(Samengesteld en vertaald door Luk Van Haute)
Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2014

Mede dankzij Luk Van Haute is de belangstelling voor de Japanse literatuur enorm toegenomen. Murakami is een fameuze naam geworden, bij ons voortreffelijk vertaald door Jacques Westerhoven, maar er is meer. Van Haute kwam in 2014 met de vertaling van een Japanse thriller – het derde boek rond een bijzondere speurder, een docent natuurkunde aan de Keizerlijke Universiteit van Tokio. De strakke, spannende, vrij westerse stijl ervan wordt volledig beheerst. Ook Kokoro (1916) verscheen, een klassieker van Sōseki Natsume (1867–1916), die te boek staat als de vader van de moderne Japanse roman. De figuur van de sensei in dat boek is een prototype van de meester of leraar die zijn wijsheid en levenshouding doorgeeft aan jongere generaties. De roman eindigt met het verzoek van deze sensei aan zijn leerling om geheim te houden wat hij hem geopenbaard heeft. Zo wordt de roman zelf tot een pact, een intieme uitwisseling van gedachten, slechts bedoeld voor wie ze onder ogen krijgt. De subtiliteit van het verhaal zit niet in een spectaculaire stijl, maar in de subtiele en precaire inhouden die uit woord en daad van leerling en meester spreken. Hoogtepunt is de brief waarin de meester zijn leven samenvat, met hart en ziel, vanuit het diepst van zijn kokoro. Maar vooral in een grote bloemlezing, Liefdesdood in Kamara en andere Japanse verhalen, wordt de spanning weerspiegeld van op elkaar botsende talen en culturen die door de vertaler in een overtuigend evenwicht worden gehouden zonder dat de vreemdheid van het verre land verdwijnt. De bloemlezing werd superieur verzorgd, toegelicht en overgezet, inclusief een verhaal van de auteur van Kokoro; de laatste zin ervan blies een vooraanstaand recensent van zijn sokken. In een andere bespreking werd gewezen op het grote aantal vrouwelijke auteurs, gefascineerd door liefde, seks en perversiteit.

Hoe manifester een meisje die typische eigenschappen had van die leeftijd, hoe moeilijker Akiko het kon verdragen. Die witte kleur, dat papperige lichaampje, dat pagekopje, die blauwe sporen na het scheren van de haartjes achter in de nek, dat merkwaardig monotone schrille, waterige stemmetje, tot en met de kleur en de vorm van hun hebbedingetjes, het leek allemaal voort te komen uit die donkerte, die viezigheid, en ze kon zich er niet toe brengen hen aan te raken of zelfs maar rechtstreeks aan te kijken. (290)

De bloemlezing bevat talloze staaltjes van bijzonder proza waarin bijzondere manieren van denken en handelen, eigen aan een verre cultuur, aan bod komen. Ook de jury van de Filter Vertaalprijs 2015 is onder de indruk en ziet hoe indringend vertalen en ontsluiten hier samenkomen. Luk Van Haute is behalve ambassadeur van het Japanse ook een uitzonderlijk vakman, een voorbeeld voor collega’s, een verfijnd schilder van taferelen die intrigeren en uitdagen.

Keigo Higashimo, Afrekening in midzomer. Vertaald uit het Japans door Luk Van Haute. De Geus.
Sōseki Natsume, Kokoro: de wegen van het hart. Vertaald door Luk Van Haute. Lebowksi Publishers.

Rummelplatz

Josephine Rijnaarts, Rummelplatz (Kermis)
(Werner Bräunig)

Amsterdam: Lebowski Publishers, 2014

In Duitse romans wordt vaak skaat gespeeld, een bij ons onbekend kaartspel. Josephine Rijnaarts heeft zich erin moeten verdiepen voor de roman Rummelplatz (Kermis). Terwijl je in het Duits over het voor ons onbekende spelverloop heen zou lezen, krijgen de zinnen in het Nederlands kleur en spanning:

Misschien had Peter toch nog kunnen winnen als hij niet was uitgekomen met zijn kale ruitenaas. Nu kreeg hij twee kleintjes, wat in totaal drieëndertig betekende, Hecht troefde de schoppenaas af, pakte daarna de ruitenboer en speelde vijf keer ruiten, liet hem vervolgens met harten in het spel komen om prompt daarop ook nog de hartenheer af te troeven, dat was precies zestig. (232)

Het vertaalde jargon van het skaatspel is niet de enige horde geweest die Rijnaarts met glans heeft genomen. De lijvige roman (637 pagina’s!) speelt zich af in de beginjaren van de ddr en behalve de kermis en het café zijn de voornaamste plaatsen van handeling een papierfabriek en een ertsmijn in de jonge, door de Sovjetunie geleide arbeiders- en boerenstaat.

Rummelplatz. Leierkastenmusik, plärrende Blechlautsprecher. Der Platz hinter der Bermsthaler Kirche flackert, er lärmt, er bäumt sich. Die Leichen sind ausquartiert, die Gräber evakuiert, vor zwei Jahren schon, als hier ein Schacht getäuft werden sollte. Es wurde aber nichts aus dem Schacht, niemand weiss, warum. Schlacke wurde aufgeschüttet, glattgewalzt, ein Platz für Kundgebungen und Volksbelustigungen. Diesmal heißt der Rummel Weihnachtsmarkt.

Kermis. Draaiorgelmuziek, schetterende luidsprekers. Het plein achter de kerk van Bermsthal flikkert, het giert, het steigert. De doden zijn verhuisd, de graven geëvacueerd, twee jaar geleden al, toen hier een schacht zou worden afgediept. Met die schacht is het nooit iets geworden, niemand weet waarom. Er werden sintels gestort en platgewalst, een plein voor betogingen en volksvermaak. Deze keer heet het gewoel kerstmarkt. (71)

De arbeid(st)ers in de mijn en de fabriek zijn gerekruteerd uit de verste uithoeken van het ingestorte Derde Rijk. Het zijn oorlogsveteranen, krijgsgevangenen, intellectuelen, misdadigers, overtuigde communisten, voormalige nazi’s, kunstenaars,… die door hun taalgebruik hun regionale en sociale afkomst verraden. Op geen enkel moment klinkt dit in de vertaling geforceerd.

Complexe procedés uit de papierproductie zoals die meer dan vijftig jaar geleden in de oude industriecomplexen van het kaalgeslagen Duitsland moeizaam weer op gang kwam, zet Rijnaarts helder uiteen, vaak door middel van explicitering. Ruth Fischer […] regulierte Sieb und Filze wordt in het Nederlands ‘Ruth Fischer […] regelde de loop van de natzeef en de persvilten’; het kontrollieren van de Farbzusatz wordt ‘de controle van de kleurstofdosering’(208).

De Duitse tekst, die in 1965 door de sed-partijtop werd afgewezen, is in 2007 verschenen met een inleiding door Christa Wolf, een nawoord door Angela Drescher en een uitvoerig notenapparaat. Commentaar en eindnoten zijn door Rijnaarts herwerkt en voor het Nederlandstalige doelpubliek adequaat aangepast.

Analogie

Jan Pieter van der Sterre, Analogie, de kern van ons denken
(Douglas Hofstadter & Emmanuel Sander)

Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2014

Volgens de Amerikaanse cognitiewetenschapper Douglas Hofstadter (bekend van het veelgeprezen Gödel, Escher, Bach uit 1979) en zijn Parijse collega, de psycholoog Emmanuel Sander, berust ons hele denken, van het meest concrete tot het meest abstracte niveau, op het zoeken naar analogieën. We kunnen de wereld nu eenmaal enkel beheersbaar maken door elke seconde overeenkomsten te zoeken tussen de dingen en de gebeurtenissen om ons heen. Op hun beurt zijn die analogieën sterk cultureel bepaald, en bijgevolg ook erg afhankelijk van taal. Analogie vormt, kortom, de kern van ons denken, ‘the fuel and fire of thinking’ zoals Hofstadter het in het Engels uitdrukt, of ‘le coeur de la pensée’ in de bewoordingen van Sander. Uit deze afwijkende ondertitels blijkt meteen dat taalsystemen andere metaforen (vuur/hart) gebruiken om ervaring te structureren.

Frappant is de bijzondere ontstaansgeschiedenis van dit fascinerende werk dat op een lichtvoetige, speelse manier over filosofie spreekt. De Amerikaan en de Fransman schreven, na intensief overleg, elk een eigen versie van hetzelfde vuistdikke ‘oerboek’. Deze twee versies verschenen tegelijkertijd in twee verschillende talen en onder twee verschillende titels. En omdat de Franse en Amerikaanse cultuur grondig uiteenlopen, zijn grote delen van de twee versies ook echt niet inwisselbaar. Zo wordt een scène die weergeeft wat er zoal in de hoofden van de doorsnee Parijzenaar omgaat als hij op een doordeweekse dag de metro neemt in de Amerikaanse versie minder bruikbaar, omdat de New Yorkse metro voor een inwoner van pakweg Austin een exotisch begrip is. Hofstadter maakte van de accordeonist in de metrowagon dan maar vogels die rondfladderen in de hal van een luchthaven, een voor Amerikanen veel vertrouwder beeld.

Maar hoe vertaal je in godsnaam een boek dat in twee brontalen tegelijk geschreven is in een derde taal, het Nederlands? Jan Pieter van der Sterre, vooral bekend als vertaler van (klassieke) Franse literatuur, nam de handschoen op, al kostte de hele operatie hem flink wat hoofdbrekens. Maar, redeneerde hij, als er iemand bedreven is in het vinden van passende overeenkomsten, dan wel de vertaler, die analogische bruggenbouwer par excellence. Hij besloot aan de slag te gaan met de aangepaste voorbeelden en toelichtingen die zijn eigen moedertaal hem aanreikte, ‘uitbundig transcultureel’, zoals hij zijn werkwijze omschreef in het stuk dat hij er in de vorige jaargang van Filter (21:2) over schreef. Omdat de associaties die een metro oproept voor een Amsterdammer veel minder voor de hand liggen dan voor een Parijzenaar, koos hij in dit concrete voorbeeld voor de luchthaven. In andere gevallen veranderde hij auto’s in Hollandse fietsen, of moesten Tiger Woods en golfbanen wijken voor Cruijff, Zidane en voetbalvelden. Het resultaat is veeleer een verbluffende herschrijving dan een klassieke vertaling, niet alleen waar het realia betreft, maar ook als het gaat om de retoriek die eigen is aan elke taal. Amerikaanse wetenschappers spreken hun lezers veel rechtstreekser aan (‘you’) dan Franse, die het onpersoonlijke ‘on’ gebruiken of passieve constructies. Ook hier moest Van der Sterre op zoek naar wat in het Nederlands gangbaar is. En omdat dit aparte non-fictie boek in de eerste plaats wil illustreren hoe menselijke cognitie werkt in verschillende culturele contexten, was deze gedurfde keuze voor dynamische equivalentie volgens de juryleden van de Filter Vertaalprijs hier het meest aangewezen.

Grossvaters

Ira Wilhelm, Der Himmel meines Großvaters
(Stefan Hertmans)

Berlin: Hanser, 2014

Je slaat een Duits boek open, weliswaar vertrouwd met de naam van de auteur – Stefan Hertmans – maar het heeft wel een titel die je niet meteen kunt thuisbrengen. De oorlog is weg. Vervolgens valt je oog op wat cursief gezette woorden in de tekst, in een taal die je ook nog eens vreemd voorkomt: bonketten, kroelkesvolk, klepsjiezen, klakpotter. Dat zijn voor Noord-Nederlanders onbekende woorden, die de Vlaamse grootvader van het verhaal gewoon gebruikt en door zijn kleinkind, de verteller, worden opgevoerd om diens exotische, schilderachtige kanten te benadrukken. Het is niet voor niets iemand die ‘frackschössige Krawatten’ draagt (‘een zwarte strik met slippen als van een pandjesjas’). De grootvader is ook letterlijk een schilder, hij heeft het over een glacis, over fijne lijnolie, fijngestampt pigment en het aanblazen van siccatief – en je kijkt wat de vertaler, Ira Wilhelm, ermee doet: Glasur voor ‘glacis’, Schlußfirnis voor ‘siccatief’. Het pigment heet bij haar selbstzerrieben, bij siccatief is sprake van een Mischung. Hier is duidelijk niet klakkeloos overgepend uit een met verf beklad zakwoordenboekje met schilderstermen.

Het zijn allemaal herkenbare vertaalproblemen en ze blijken en zijn oplosbaar. Toch gaat het hier om een aparte vertaling, vanwege een opvallende maar superieure strategie – enigszins zichtbaar misschien in het volgende fragment, waarin de grootvader en zijn vrouw terugkeren van een dagje gekleed verpozen op Oostendse stranden:

Sie gehen auf die blaue Steintreppe zu, die zum Deich hinaufführt, wo sie sich auf die nächste Bank setzen, in aller Seelenruhe den Sand von den Füßen klopfen, die schwarzen Strümpfe über die alabasterweißen Füße streifen und die Schuhe mit etwas zuknoten, was damals ‘Nestelband’ hieß und noch nicht Schnürsenkel. (12)

Ira Wilhelm mikt – misschien gesterkt door een redactie – duidelijk op een iets minder bourgondische stijl dan die van Hertmans. Zij herschikt zinnen, breekt zinnen anders af, maakt andere verbindingen, maar allemaal uiterst verfijnd en weloverwogen: ‘Ze wandelen in de richting van de arduinen trap waarover ze de dijk kunnen op klimmen. Daar zullen ze op het dichtstbijzijnde bankje gaan zitten, hun voeten langdurig afkloppen en schoonwrijven, hun zwarte sokken over hun albasten voeten trekken, hun schoenen dichtmaken met wat men in die tijd nog “rijgkoorden” noemde in plaats van veters.’ Ja, dat past (inclusief de ‘Nestelband’ voor ‘rijgkoorden’) toch allemaal wonderwel. Ira Wilhelm pleit evident voor een vertaling die goed moet functioneren in de doelcultuur. Wat ze daar tot nu toe over schreef en gezegd heeft onderstreept het feit dat deze vertaling, onder de vele die van Oorlog en terpentijn intussen gemaakt zijn, een zeer bijzondere is.