Het vertaaljaar 2014    17-29

Ton Naaijkens

Lijdensdruk en saudades
Tja. Wat zal ik zeggen? Ik schrijf dit op een moment dat de hele wereld over zijn toeren lijkt te zijn, af te lezen als dat is aan het aantal brandhaarden in de wereld als geheel en in de academische wereld in het bijzonder. Die brandhaarden duiden is ingewikkeld, de universitaire situatie bij de geesteswetenschappen doorgronden is intussen ook nauwelijks meer te doen. En steeds gaat het niet alleen om ideeën en overtuigingen maar om mensen. Het effect op mensen – die van het strijdtoneel of de werkvloer – is cruciaal en wat doe je ermee? Ik wil vervolgens de vertaalwereld niet betichten van stress of onbetamelijke vechtzucht, maar iets van het overspannene van de huidige tijd is ermee verweven geraakt. Terwijl het beter is rustig te blijven en te mikken op het goede (kwaliteit, duurzaam gedrag, goede en duurzame producten). Maar wat is de link met het vertalen dan precies? Een van de meest bijzondere prestaties van het afgelopen vertaaljaar is volgens mij de Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM): het Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. Voor het boek tekent de American Psychiatric Association, voor de vertaling een zeventallig vertaalteam onder leiding van Hilde Merkus, dat bovendien werd bijgestaan door talloze experts onder de hoede van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Er is in no time vertaald, onder enorme druk van de APA, die eiste dat er dicht bij de brontekst werd gebleven (sic!) en dat de vertalers aansprakelijk waren voor eventuele schadelijke gevolgen (sic bis!). Het Handboek verscheen bij Boom. Een van de grootste problemen, begreep ik, was het omzetten van de term ‘diagnose’ in ‘classificatie’ (de uiteindelijke keuze voor classificatie, na uitgebreid debat met alle betrokkenen, is in lekenogen een switch van medisch en normatief naar neutraal en beschrijvend). De supervisor van het project, hoogleraar en psychiater Michiel Hengeveld, zet boven zijn verantwoording een motto van Hippolyte Taine met daarin de zin dat ‘onze indelingen’ nooit samenvallen met een natuurlijke ordening in de werkelijkheid. Dat is de spijker op de kop, precies, niet alleen voor de psychiater, maar veel algemener voor ons allen, ook voor ons vertalers.

Deze Nederlandse DSM-5 verhoudt zich in eerste instantie tot het origineel, maar ook tot de vorige DSM-4 (1994, 20002). Daarin werd ‘conduct disorder’ nog vertaald met ‘gedragsstoornis’, maar nu is na druk overleg een andere keuze gemaakt, die rekening houdt met het verschil tussen ‘conduct’ en ‘behavior’.1 Uit de toelichting hoe men omging met ‘persoonlijkheidsstoornissen’ – druk overleg namelijk met het Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen, afwegingen ten opzichte van een hele reeks omringende termen – wordt duidelijk hoe complex de taak is geweest: verbazingwekkend hoe snel de klus geklaard is (en dit zelfs ‘de eerste buitenlandse vertaling’ bleek te zijn). Inzichtelijk is de discussie rond het vertalen van ‘hoarding disorder’, waar ‘verzameldwang’, ‘verzamelverslaving’, ‘verzameldrang’, ‘verzamelwoede’ en ‘verzamelzucht’ overwogen werden: een weerspiegeling van de normale twijfel van vertalers en schrijvers die op zoek zijn naar het juiste woord. Hier is het doel evident en kun je je vinden in ‘verzamelstoornis’. Het handboek bevat veel minder fraaie maar blijkbaar functionelere woorden: stotteren heet nu bijvoorbeeld ‘stoornis in de spraakvloeiendheid ontstaan in de kindertijd (ontwikkelingsstotteren)’. ‘Vooral voor lijders aan deze stoornis wordt het uitspreken van de naam van hun kwaal een langdurige kwestie,’ sneerde Wim Köhler, die verder veel respect toonde voor de enorme prestatie.2 Het is duidelijk een boek voor hulpverleners. Maar door het Handboek is het Nederlands ook een nieuw woord rijker: lijdensdruk, een woord dat alles zegt. Het aantal labels voor stoornissen blijkt overigens ook te zijn toegenomen: zijn we gekker geworden? vroeg Malou van Hintum zich dan ook terecht af.3 Vandaar: meervoudige stress die ik in de wereld meen waar te nemen (op zich vast ook onderdeel van een zekere stoornis mijnerzijds) is op te bergen in het meubelstuk dat ook in het Tainecitaat genoemd wordt: ‘We moeten ons tevredenstellen met een ladekast waarin we gemakkelijk terugvinden wat we willen beschouwen; meer hebben we niet te doen.’

In 2014 verscheen een ander curieus naslagwerk, een intrigerend woordenboek van onvertaalbaarheden: een Dictionary of Untranslatables – A Philosophical Lexicon.4 Het is een vertaling van een Franse uitgave uit 2004, aangevuld met nieuwe essays door filosofen en literatuurexperts. Er staan veel filosofische termen in, zoals ‘Geist’ en ‘Begriff’, en die worden ‘vertaald’ met een essay. Elk lemma begint met een lijstje woordvertalingen – ‘Portuguese: saudade’ maakt duidelijk welke tekortkomingen er ontstaan of welke dimensies zich ontvouwen bij een woordvertaling: ‘Catalan: anyoransa; French: nostalgie; German: Sehnsucht; Latin: desiderium; Spanish: soledad’. De openingszin luidt vervolgens dat saudade het sleutelgevoel is van de Portugese ziel; in de rest van de tekst maakt de auteur (Fernando Santoro) duidelijk dat saudade zo’n beetje alles in de wereld kan infecteren – de liefde, de tijd, een idee. De auteur eindigt met de parmantige zin dat de gehele geschiedenis van de filosofie geschilderd en gedeconstrueerd kan worden ‘in de schaduw van deze heerlijk melancholieke passie’. Met die drie laatste woorden mikt hij meer op een vertaling dan hij denkt (denk ik). Het is, in de schaduw van dit wonderlijke boek, geschikt voor het primitiefste nachtkastje, fraai om curiositeiten in op te sporen (zoals het Nederlandse woord voor ‘Schicksal’, dat tot mijn grote leedgenoegen ‘schicksel’ luidt; of dat het woord ‘kitsch’ geen echt andere naam heeft gekregen in andere talen – het is blijkbaar sterk genoeg voor zichzelf). Geertjan de Vugt besprak het boek op De Reactor en ging vooral in op grotere essays over het Frans (door niemand minder dan Alain Badiou) en het Duits.5 Dat laatste is geschreven door Jean-Pierre Lefebvre, de befaamde vertaler van Celan in het Frans – en steeds wordt er ingegaan op het eigene en dus de onvertaalbaarheid van een Heidegger, een Descartes etc. Mensen als onvertaalbaarheden. De beweging is vooral bronwaarts, met grote nadruk op diepere essenties van gebruikte begrippen. Lees je het met het oog op daadwerkelijk vertalen dan worden de vertaalproblemen groter en niet opgelost; lees je het om je fascinatie voor in woorden gevat denken en ervaren (noem het: de wereld) te verhevigen, dan is het een kostelijk boek. De Vugt: ‘Het maakt de noodzaak tot verder doordenken van het eigen vocabularium goed duidelijk.’ In die zin is het wellicht nuttig elke onvertaalbaarheid te beschouwen als stoornis die geclassificeerd kan worden en opgeborgen in de laatjes van ieders eigen vertaalgeheugen. Op den duur wordt elke lijdensdruk dan in een handomdraai gesust.

De ladekast van 2014
Jaarlijks trek ik deze kast open en woel met mijn hand bijvoorbeeld door de vrolijke boel die ik aantref in de laatjes ‘Russisch’, ‘Japans’, ‘Spaans’ etc. En dan komen er vertalingen bovendrijven. Ik noem er een paar, vergeet er wat. Na afloop hoor ik vooral wat ik over het hoofd zie en laat dan weten hoe persoonlijk ik in elkaar zit (voor de zekerheid kijk ik nog even in de spiegel en mompel het woord waarmee ik begon: tja). Alles is als dit stuk: het wemelt eerst van opvallende woorden die niemand gebruikt en gedachtesprongen die je eigenlijk niet kunt maken. Vervolgens gaat er iets op z’n plaats vallen als je toekomt aan nuchter opsommen. Wilde ik dit keer toch niet doen. Neem Russisch, of zoals Daniël Rovers het noemde, de kittelorige Russen.6 Toch veel opvallends: een zich gestaag vernieuwende Russische Bibliotheek bij Van Oorschot (nieuw: De idioot, Dode Zielen), allengs bekender namen (Sjiskin en diens Venushaar door Gerard Cruys) of geheel nieuwe grootheden aan het firmament (Alles is slecht van Medvedev door Pieter Boulogne voor Leesmagazijn). Moet ik kiezen? Mij beviel de laatstgenoemde vertaling zeker: ‘uitgegeven zonder toestemming van de auteur’, voorzien van een inleiding en een nawoord van de vertaler waarin deze een Rus bedankt wiens naam hij niet noemt ‘omdat hij in zijn post-Sovjetparanoia gelooft dat de FSB hem dood zal schieten voor zijn hulp bij het oplossen van enkele vertaalproblemen’. Boulogne linkt Medvedev aan Charles Bukowski, die hij in het Engels vertaalde: ‘vertalen is volgens mij / de moeite waard /als je volledig / kunt samensmelten / met de schrijver / onder iedere regel / je eigen naam plaatsen / zijn schreeuw / opvangen en versterken / dat had ik bijvoorbeeld / bij het vertalen van / een amerikaan / een zekere charles bukowksi’.7 Het zijn regels die voor de duidelijkheid volgen op de barse verzuchting dat Medvedev het vertalen zat is. Daarvan merk je in ieder geval niets bij Boulogne.

We trekken spontaan het overvolle laatje Engels open, want daar kan dezelfde Bukowski prominent uit tevoorschijn poppen. Bukowski leeft! schreeuwt een rode sticker op een handjevol heruitgaven (van uitgeverij Lebowski). Het zijn clevere edities met voorwoorden van jonge mensen (een rapper – Sticks – of een jonge redactrice van Propria Cures – Janneke van der Horst) en met aansprekende titels als Pulp, Postkantoor en Fuck Machine & andere verhalen van alledaagse waanzin.8 De vertalingen zijn van Susan Janssen en ze stammen uit de jaren zeventig, begin jaren tachtig. Een forse shot nostalgie voor mij: ik verbind Susan Janssen met de hippiekringen rond Willem de Ridder en William Levy en met Suck! The First European Sex Paper, The Virgin Sperm Dancer en Wet Dreams – cultherinneringen zeg maar van iemand die met zijn tijd probeerde mee te gaan.

Op Susan Janssens naam staat trouwens ook De grote Gatsby (uit 1985), een eeuwiggroene klassieker uit de Amerikaanse literatuur. De al in eerdere jaren gesignaleerde tendens om klassiekers (opnieuw) uit te brengen zette zich voort. Edzard Krol vertaalde bijvoorbeeld Augustus van John Williams, wiens Stoner symbool staat voor de zucht tot herontdekken die onze literaire contreien momenteel beheerst.9 We blijven maar opgraven, reanimeren en opfrissen, en dat heeft twee kanten. Er komen vertalingen bij, die altijd of zelfs in principe het origineel reanimeren. Dat is goed. Maar steeds maar terugblikken – zoals Trouw dit jaar weer deed met een vol katern over Shakespeare op diens ‘450ste geboortedag’ – heeft echt iets van een perpetuum mobile.10 Het is veel mooier om nieuw werk te zien, al is er in de Angelsaksische sector inderdaad weer flink wat te schiften. Bijzonder was zeker Al wat schittert van de bloedjonge Nieuw-Zeelandse Eleanor Catton – wat een mooie opdracht hebben Gerda Baardman en Jan de Nijs daaraan overgehouden (uitgeverij Anthos). Nicolette Hoekmeijer kan trots zijn op haar St. Aubyn-romans (in 2014 Met stomheid geslagen, bij Prometheus en sinds kort ook een heuse omnibus: De Patrick Melrose-romans). In een toespraak vergeleek ze vertalen met method acting, bedoeld om de juiste stem te vinden die bij het personage past: ‘So, in order to translate the thoughts and dialogues of for instance drugs users and dealers in Bad News, I practically had to feel their craving.’11 Practically is een intrigerend woord.

De massa vertalingen uit het Engels blijft enorm, zodanig dat het absurd is hier afzonderlijke vertalingen te noemen. Althans: je kunt bijvoorbeeld nauwelijks heen om het niet bijster veel besproken Een veiliger oord van Hilary Mantel (door Ine Willems voor Signatuur). De vertaling van veel boeken wordt als vanzelfsprekend aangenomen, maar toch duiken juist hier kleine prikkelstootjes op die voor een aanzet tot of de suggestie van vertaalkritiek kunnen doorgaan. En ze gelden vooral jongere vertalers. Graa Boomsma schreef een enthousiaste recensie van Romeinse koorts van Edith Wharton (Van Oorschot), maar vertaalster Lisette Graswinckel werd betrokken bij een nijdige opmerking over de uitgave als geheel.12 Roos van de Wardt kreeg te horen dat Nick Hornby in het Engels beter overkomt dan in het Nederlands en dat ze de vloeken in een boek van Sally Gardner ‘zo ontzettend braaf’ had vertaald.13 Wat steviger pakte Bas Heijne Paul Bruijn aan (en diens vertaling van Babbitt van Sinclair Lewis voor Van Oorschot) – ‘de vertaling is zeker zo energiek als het origineel, maar te vaak onnauwkeurig of zelfs slordig, waardoor Lewis’ sarcastische toon aan scherpte verliest’. Waarna een paar duidelijke voorbeelden volgen en de dodelijke opmerking dat de vertaler ‘tijdens zijn arbeid naar reggae luisterde’.14 Het vertaalkritische hoogtepunt van het jaar was echter de uitgebreide bespreking door Erik van den Berg van de twaalfde druk van De haas met de amberkleurige ogen (in 2010 vertaald door Willeke Lempens voor Mistral). Inmiddels is er een nieuwe druk verschenen met verbeteringen, maar het is goed dat iemand gewezen heeft op spectaculaire formuleringen waarin ‘lakens lawaai’ maken en kinderen ‘regelmatig gehouden’ worden met ‘gestoofd fruit’. Belangrijker is dat het artikel duidelijk stelling nam met statements als ‘we hebben goede vertalers, maar uitgeverijen beschouwen ze als sluitpost’. Zo wordt de vinger stevig op de zere plek gelegd.15 Mocht ik kiezen voor de mooiste uit het Engels in 2014 dan neig ik even naar het nieuwe Zelfportret van de kunstenaar als jonge man door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes (voor Athenaeum–Polak & Van Gennep), alleen al omdat Joyce het net zo goed als Shakespeare verdient om opgerakeld te worden.16 Maar iets meer geïntrigeerd was ik door wat Rob van Essen maakte van een splinternieuw boek: Orfeo van Richard Powers (Atlas Contact), waarin geprobeerd wordt greep te krijgen op het ontroerende effect van muziek.

In een miniem achteraflaatje ten slotte liggen wat losse woorden van een vertaler, geboren in 1934: Kristofer Schipper. De beroemde sinoloog, die De gesprekken van Confucius voor het eerst direct uit het Chinees in het Nederlands vertaalde (en toelichtte en besprak, voor Atlas Contact), werd op z’n minst tweemaal geïnterviewd over deze vertaling waaraan hij ‘jarenlang dagelijks’ werkte. In het ene gesprek nuttigt Schipper zelfgemaakte boekweitnoedels met wakamesalade, zoute pruimen en kraanwater, onderwijl zijn ideeën over het taoïsme spuiend en kritiek leverend op de Chinezen, die ‘hun eeuwenoude cultuur op de mestvaalt hebben gegooid’.17 Een belangrijk antwoord geeft Schipper in het gesprek dat Wilma de Rek met hem had.18 Zij vroeg hem of hij door dit boek anders over Confucius was gaan denken: ‘Natuurlijk,’ antwoordt de vertaler, die daarmee met één woord een sleutelwaarheid van het vertalen verwoordt. De gesprekken werd gedegen besproken en voorzien van de nodige politieke context, onder meer door Michiel Leezenberg, die over ‘een sterke, tekstgetrouwe en volledige vertaling’ sprak van iemand die ‘bekend staat om zijn dikwijls nogal eigenzinnige vertalingen’. Leezenberg schreef een substantiële vertaalkritiek door de Nederlandse vertaling van concepten van Confucius (als de en ren) inhoudelijk uit te diepen en te willen doorgronden – fraai geïllustreerd met een voormodern Chinees schilderij van Confucius, Laozi en Boeddha dat De azijnproevers genoemd wordt: de azijn wordt door Confucius zuur gevonden en bitter door Boeddha en ‘Laozi proeft alleen het zoet’.19

Besproken, geprezen, betreurd
Patrick Lateur toog naar Troje, Harrie Lemmens reisde door Brazilië, Pauline de Bok ging op jacht en zag drie schoffelaars met wit oplichtende buiken20: het kon niet op in 2014 als het om de hooggeprezen zichtbaarheid van de vertalers gaat. Steeds meer vertalers krijgen een gezicht, de media lijken er klaar voor, nu nog een verdere verhoging van hun status en het geld zal wellicht wat massaler binnen gutsen. Maar goed: vertalers werden mooi neergezet in 2014 – onder hen Silvia Marijnissen, zelfbewust, kritisch, innemend.21 Dat was in Trouw. In dezelfde krant een gesprek met Aai Prins, naar aanleiding van haar nieuwe vertaling van Gogols Dode zielen. De opmerking dat vertalen een verborgen beroep is en de eer naar de schrijver gaat, counterde Aai zo: ‘Toch zie je dat wel veranderen. In recensies krijgt de vertaler tegenwoordig veel meer aandacht dan voorheen.’22 De hoeveelheid aandacht voor vertalers is opvallend en staat eerlijk gezegd steeds minder in verhouding tot wat zij verdienen (louter in de financiële betekenis). Dat maakt alle aandacht en in de investering daarin wat wrang. Je kunt ook zeggen: het is nooit genoeg. Dat laatste geldt in ieder geval voor de prijzen.

Anneke Brassinga kreeg de P.C. Hooft-prijs voor haar oorspronkelijke werk, en gelukkig wezen verschillende mensen erop dat dat werk vergeven is van vertaling. De Else Otten Übersetzerpreis 2014 ging naar Bettina Bach en Rainer Kersten (voor vertalingen in het Duits van boeken van Arjan Visser en Dimitri Verhulst). Jelica Novaković-Lopušina won de ene Letterenfonds Vertaalprijs 2014 (voor vertalingen van Nederlandse literatuur in het Servisch). De andere ging naar Paul Beers (voor vertalingen uit het Duits). Marie Hooghe won de Prix Scam de la Traduction littéraire (voor vertalingen in het Frans van diverse auteurs, onder wie Lieve Joris en Louis Paul Boon). Andrea Kluitmann werd geëerd met de VvL-penning voor haar vele verdiensten voor vertalend Nederland. Riet de Jong-Goossens ontving de erepenning van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenschap en Kuns. Hilde Pach won de Martinus Nijhoffprijs, Mari Alföldy de Filter Vertaalprijs 2014. De Amy van Markenprijs voor literaire vertalingen uit de Scandinavische talen ging naar Annelies van Hees. Carla Kloet won de BZO-ondertitelprijs 2014 voor haar ondertiteling van de film La Grande Bellezza. Marianne Kaas ontving de Prix de la traduction littéraire de la Fédération Wallonie-Bruxelles, speciaal voor haar vertalingen van Jean-Philippe Toussaint. De Europese Literatuurprijs ging naar de Franse schrijver Jérôme Ferrari en de vertalers Jan Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos voor De preek over de val van Rome. Daan den Hengst ontving voor zijn Julianus, de laatste heidense keizer van Ammianus Marcellinus de NKV-Homerusprijs 2014. De Batchelder Award ging naar Laura Watkinson en haar  Mister Orange, een vertaling van een kinderboek van Truus Matti.

In de loop van het jaar werd bekend dat de Martinus Nijhoffprijzen in 2015 aan Christiane Kuby en Hans Boland zullen worden uitgereikt. Vooral de laatste trok de aandacht, ook langs een andere weg. Boland zou in 2014 de Poesjkinmedaille krijgen, de hoogste Russische culturele onderscheiding, maar hij bedankte voor de eer vanwege Poetins politiek: ‘Ik laat me niet meenemen in het straatje van Poetin, zoals onze koning heeft gedaan door zijn bezoek aan het Kremlin. Dat was een opgestoken middelvinger van Poetin naar het Westen. […] De prijs accepteren zou verraad zijn aan mijn ouders die me principieel hebben opgevoed.’23 Het was een mooi statement, zeker omdat Boland eraan toevoegde dat het in ontvangst nemen van de medaille voor hem ook een verraad aan Poesjkin zelf zou hebben ingehouden. In een later interview24 herhaalde hij deze vorm van vereenzelviging met de schrijver die hij vertaalt; hij noemt de negentiende-eeuwse Rus ‘een ontzettend stout manneke dat veel provoceerde’. Verder weidde hij uit over de reacties in Rusland, waarin hij naar aanleiding van zijn ook al in 2014 verschenen roman De zachte held beticht wordt van homofilie en zelfs pedofilie. Een bewogen jaar voor hem, met hoogte- en dieptepunten. Het is niets, helemaal niets vergeleken met de Nijhoffprijs, maar ik zou deze winnaar van de Filter Vertaalprijs 2009 ook nog eens willen complimenteren met een turbulent beeld voor het vertalen: ‘Het is alsof je een gedicht in de centrifuge gooit en het dan uiteenspat in duizenden onderdeeltjes – de klank, de sfeer, de betekenis. Daarna zet je de centrifuge stil en moet je die onderdeeltjes in een andere constructie weer bij elkaar leggen, zonder dat er nieuwe bij komen.’25 Boland stond eind 2014, toen alle kranten interviews brachten met de opvallendste mensen van het jaar, wederom in de belangstelling. Hij vertelde zijn verhaal, noemde Dostojevski, Toergenjev en Tsjechov ‘één grote zee van wodka, weemoed en grofheid, viezigheid, donkerte enzovoorts’ om vervolgens te dwepen met Poesjkin, die ‘springerig als een vlindertje’ was geweest en ‘het mooiste Russisch ooit geschreven’ gebezigd heeft.26

Stop all the clocks, cut off the telephone – in 2014 overleden vertalers en mensen die begaan waren met vertalen voor wie het woord van de dichter geldt: for nothing now can ever come to any good. Onder hen Nelleke van Maaren (1941–2014), die een sleutelrol heeft gespeeld in allerlei zaken rond het vertalen; Filter was buitengewoon gesteld op haar, helemaal in de tijd dat zij columns schreef voor ons. Nelleke is veel herdacht, geheel gepast; in dit nummer doet haar vriendin Barber van de Pol dat wederom. Er was veel minder aandacht voor de oud-directeur van de Stichting tot Bevordering van de Vertaling van het Nederlands Letterkundig Werk Joost de Wit (1938–2014). De genoemde stichting lag ten grondslag aan het latere Productie- en Vertalingenfonds en het huidige Letterenfonds. Zijn geschiedenis is niet geschreven, maar Joost de Wit heeft voor verschillende Nederlandse schrijvers en vertalers een uiterst belangrijke rol gespeeld. Dat geldt ook voor Martin Mooij (1930–2014), de vader van Poetry International, de man die alle dichters naar Rotterdam haalde en ze liet optreden en vertalen, over het algemeen door mensen in wie hij persoonlijk en soms nagenoeg ongezien vertrouwen had. In de geschiedenis van in het Nederlands vertaalde poëzie moet een vol hoofdstuk aan Martin gewijd worden. Gerrit Kouwenaar, dichter en vertaler, winnaar van de Nijhoff Prijs in 1967 voor vertalingen van toneelwerk van Brecht, Weiss, Sartre en Pinter, overleed afgelopen jaar (1923–2014). De onnavolgbare Hugo Brandt Corstius overleed (1935–2014); hij schreef scherp, altijd al, en ook een behoorlijk aantal keren over vertalingen, eenmaal in Filter, veertien jaar geleden en over ‘negenhonderdnegenennegentigduizend literatuurlessen’. Veel aandacht was er ook voor het overlijden van Seth Gaaikema (1939–2014), over wie ik in 2006 het volgende schreef: ‘My fair Lady werd heropgevoerd, met nieuwe zangers en spelers, maar in de “oude” vertaling van Seth Gaaikema, uit 1960. Henk van Gelder stelde zelfs dat die “onverbeterlijk” was en dat de vertaling in de opvoering het enige was dat niet veranderde – een compliment dat in onze wereld alleen originelen krijgen.’ Minder in de spotlights stonden andere mensen die zich met vertalen bezighielden. In 2014 overleed Eric Gerzon (1949–2014): een hogelijk gewaardeerde collega op het Amsterdamse Instituut voor Vertaalwetenschap, vertaler van Ariel Dorfman. Fred Mostert, erelid van het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers, samensteller van een medisch vertaalwoordenboek, bijzonder actief voor het tijdschrift Van taal tot taal, overleed op 83-jarige leeftijd (1931–2014). In september overleed Wiesje van Santen (1924–2014); zij ontving het verzetsherdenkingskruis en was onder meer vertaalster van werk van Emily Dickinson.

At least one can’t dance on it
Begin 2014 kwamen op verschillende plaatsen lezers van Murakami bijeen om zijn nieuwste boek te bespreken: De kleurloze Tsukuru en zijn pelgrimsjaren (vertaald door Jacques Westerhoven voor Atlas Contact; inmiddels verscheen al de zevende druk). De vertaling was onder Murakamiliefhebbers eerder verspreid; De Standaard en NRC Handelsblad kwamen met Murakamispecials, allebei op 10 januari 2014, het circus draaide op volle toeren.27 Mij viel verder de vertaling op die Merijn Verhulst maakte onder de titel De gewichtlozen (van de jonge, ongetwijfeld talentvolle Mexicaanse Valeria Luiselli, verschenen bij Karaat); de vertaalster noemde haar manier van schrijven ooit ‘saudadiaans’, die ze wel degelijk vertaalbaar acht.28 Een heuse rel speelde zich af rond de vertaling van een boek van Albert Sánchez Piñol, Victus, vertaald door Adri Boon voor Signatuur: in de aanloop naar de volksraadpleging in Catalonië werd de presentatie van het boek in het Instituto Cervantes te Utrecht door de Spaanse overheid afgelast vanwege de anti-Spaanse toonzetting van het boek. Hierover werden vervolgens in de Spaanse media en zelfs in het Spaanse parlement hevige debatten gevoerd. Op een heel andere manier werd er in mei 2014 gevochten rond vertaling: het betrof de vertaalrechten van Le capital au XXIe siècle van Thomas Piketty; vierëneenhalve maand later lag Kapitaal in de 21ste eeuw (De Bezige Bij) in de winkels dankzij Lidewij van den Berg, Marianne Kaas, Ankie Klootwijk, Daan Pieters en Manik Sarkar. De rel rond Guus Kuijers De Bijbel voor ongelovigen29 werd op onze eigen Webfilter ontketend onder de kop ‘Aambeienplagiaat’.30 Prikkelend was een column van Max Pam, die op zoek ging naar de bron van een zinnetje waarin Albert Camus beweert dat hij ‘alles wat hij zeker weet over moraliteit en de menselijke plichten te danken heeft aan het voetbal’. Het citaat circuleert naar verluidt in allerlei gedaanten op het net, maar steeds zonder bron: ‘Ga je naar Franstalige sites dan kom je dichter bij de oorspronkelijke bron. Vrij algemeen wordt daar aangenomen dat Camus heeft gezegd: “Ce que je sais de la morale, c’est au football que je le dois” – wat ik van de moraal weet, heb ik te danken aan voetbal. Kort en krachtig. Weggevallen zijn hier “de menselijke plichten”, wat erop duidt dat het Nederlandse citaat in het Filosofie Magazine niet direct uit het Frans komt, maar uit een Engelse vertaling. Sinds Engels de overheersende wereldtaal is, zie je dat steeds vaker.’31 Zo schreef Pam zijn voetbalmoeheid in de maand van het WK van zich af met een behartigenswaardig advies vooral te wantrouwen wat er allemaal klakkeloos op het net wordt gegooid.

Jan van der Haar, die het Dagboek van een vreemdeling in Parijs van Curzio Malaparte publiceerde (De Arbeiderspers), beleefde in 2014 zijn ‘finest hour’ in een witte fauteuil op de Punta Masullo, een rots hoog boven zee aan de oostkust van Capri. In het huis van de schrijver dwaalde zijn blik af ‘naar de pijnbomen en daarachter de zee, en ik zag het water voortgezet in de grillig gevormde blauwgrijze tegels op de vloer. Malaparte zei daarover: “At least one can’t dance on it.”’32 Uit het Italiaans werd nog een bijzonder boek vertaald, nota bene 150 jaar na verschijning: Fosca van Iginio Ugo Tarchetti – Yond Boeke en Patty Krone schreven het op hun al indrukwekkende palmares en bezweren in hun nawoord dat ze heel precies zijn geweest, ook bij de mierzoetste passages en drakerigste taal van de auteur (‘Je tranen! Ach, ik voel ze, ja, ik voel ze, ze vallen op mijn hart…’33).

De Franse literatuur genoot aardig wat aandacht, iets waaraan de aangekondigde ophef rond de nieuwe Houellebecq en de toekenning van de Nobelprijs voor literatuur aan Patrick Modiano hun steentje bijdroegen. Maarten Elzinga, die Modiano’s laatste zeven titels vertaalde, deelde overigens in de belangstelling voor de auteur. In De Standaard liet hij weten voor de nieuwste roman de werktitel ‘Als je maar niet in de wijk verdwaalt’ te overwegen: ‘Daar moet ik bij het vertalen van Modiano ook zelf voor oppassen. Ik betrap me erop dat ik soms in het oneindige sta te staren. Dat doet Modiano met je.’34 Trouw schreef dat de eerste vertaling van Aragons De reizigers op de imperiaal (Van Gennep) ‘hier vast weinig opzien baart’35, maar intussen is aan de bijzondere vertaalster Hannie Vermeer-Pardoen wel de Dr. Elly Jafféprijs 2015 toegekend. Ook de jongste Franse literatuur kwam aan haar trekken – naast het al genoemde boek van Jerôme Ferrari moeten Een verzonnen leven van Karine Tuil genoemd worden (De Bezige Bij, eveneens vertaald door Jan Pieter van Sterre en Rheintje Ghoos) en Marie Darrieusecq, die hier goed wordt gevolgd, zowel door haar uitgever als haar vertaler, Mirjam de Veth.36 Tegenover deze nieuwere literatuur stonden hervertalingen van Simenons Maigretromans, inclusief het mediaspektakel dat daarmee gepaard ging. In 2003 was hij honderd jaar geleden geboren en toen werden er oude vertalingen de markt op gegooid (en bushokjes behangen met Simenonaffiches). Niet dat ik dat nog als de dag van gisteren weet, maar ik wees in deze rubriek destijds hierop: ‘“De nieuwe vertalingen zijn weliswaar leesbaarder dan de oude Zwarte Beertjes, enkele zelfs ronduit goed,” verklaarden Martin de Haan en Rokus Hofstede in de Volkskrant (van 20 juni 2003), maar het is geen toeval dat er nauwelijks erkende vertalers aan het project meewerken; die hebben geen behoefte aan haastklussen beneden het geldende literaire minimumtarief. De situatie is niet zonder ironie. Net nu Simenon in Frankrijk tot de literaire hemel is toegelaten, en met reden, wordt hij in Nederland nog maar eens in de markt gezet als auteur van semiliteraire ontspanningslectuur, inclusief de belabberde eindredactie die bij dat genre schijnt te horen.’ De nieuwe vertalingen, verschenen bij De Bezige Bij Antwerpen – nu omdat Simenon ‘25 jaar geleden gestorven’ was – zijn (op één oude na) van de hand van Hofstede, Van der Sterre en Kris Lauwerys, die lieten weten dat ‘Simenon bewijst dat de roman beter kan zijn dan de film’.37 Ik ben overigens benieuwd of de grote belangstelling voor een geheel andere volop gelezen auteur, Karl Ove Knausgård, ook zo lang zal aanhouden. In ieder geval verricht Marianne Molenaar immens werk en aarzelt De Geus niet flink op de Noor in te zetten. Dezelfde uitgever bracht ook Åsne Seierstads bijzondere boek over Anders Breivik, Een van ons, waarvoor Paula Stevens knap werk verrichtte. Hetzelfde mag gezegd worden van Annelies van Hees, die Niels Lyhne prachtig hervertaalde (voor de Wereldbibliotheek) – wat een vervlogen wereld, wat een intensiteit, wat een taal, nog steeds. Lees de noot.38

Wenn ich weine, Ananas
Ja, ja: Rammstein werd vertaald, althans gedichten van de zanger ervan, Till Lindemann, en wel, ja, door wie? De Volkskrant vergat het weer eens te vermelden (15 april 2014, er werd op initiatief van Gea Schelhaas van het ELV prompt hevig over getwitterd). Men interviewde de heavy metalman met vragen als: ‘In uw bundel staat een gedicht. Het heet Dat ken ik. “Ik ken de vader / de vader kent mij ook / hij hanteert de moeder / slaat op rug en buik / dat ken ik.” Bedoelt u dat, met zo’n bron waaruit u put?’ Dit vroeg Sterre Lindhout toen ze hoorde dat Lindemann vindt dat het slecht met je moet gaan om gedichten en liedjes te schrijven. Typisch geval van lijdensdruk misschien? De vertaler blijkt ene Ilja Leonard Pfeijffer te zijn; de bundel werd besproken door een andere interviewer, ene Arnon Grunberg, die een geestige vertaalanalyse op tafel legde omdat Pfeijffer ‘Ananas’ vertaalde met ‘kattengat’: ‘Het woord “ananas” in Alles ist nass was wat mij betreft een klein hoogtepunt. Natuurlijk, bedacht ik met een schok, ook de ananas is vochtig. Na die ananas kan “kattengat” alleen een desillusie zijn.’39 Er waren verhevener poëzievertalingen in 2014, daaronder werk van Cornelis W. Schooneveld, die gedichten van Dylan Thomas vertaalde, en van Jan Kuijper, die zich wijdde aan gedichten ‘uit 1820’ van Keats en Shelley (voor Athenaeum – Polak & Van Gennep). Daarin figureert het nieuwe Nederlandse woord ‘sleutelbloemenbeemden’ (voor ‘cowslip’d lawns’): ‘Dat het Nederlands minder korte woorden heeft dan het Engels heb ik […] als een gegeven beschouwd, ja, ik heb van de nood een deugd gemaakt: de variatie van de versregels wordt erdoor bevorderd – en met woorden als “sleutelbloemenbeemden” probeer ik te voorkomen dat onze taal, die van nature tussen Engels en Duits in ligt, te veel in westelijke richting afdrijft…’40

Ik was aangedaan door wat Lisa Thunnissen schreef over haar vertalingen van de Chileense dichter Zurita (voor het tijdschrift Terras): ‘Het moment waarop ik de eerste letters intik, de eerste woorden zwart op het witte scherm van mijn computer verschijnen, dát is het moment waarop harmonie wanklank wordt, de beelden hebben zich van de woorden losgemaakt, zinsneden verliezen hun houvast en bungelen verloren door elkaar heen. De tekst ligt braak, er is alleen nog rulle grond met hier en daar een kuil, de sporen van een schep of een strijd zijn duidelijk zichtbaar.’41 Ja, er moet meer gevochten worden, meer overhoop gehaald worden. Dat werd ook zichtbaar in een intrigerend interview met Hafid Bouazza dat Vrij Nederland plaatste toen zijn bundel uit het Arabisch vertaalde ‘winterpoëzie’ verscheen.42 Het is goed gestileerd, dat tweegesprek met Jeroen Vullings, op tafel een bundel van Baudelaire, ‘het boudoir geurt bedwelmend naar de anijskruiden in de absint’. Maar intussen spreekt Bouazza bewogen (en provocatief43) over het vertalen van gedichten die de winter op het Arabisch schiereiland beschrijven. ‘Waar ik ook heen rijd, de hand van de aarde blijft / Op mijn gewaden regels schrijven die niet te verbergen zijn. // De aarde is een inktpot en de inkt is van miezer, / Het rechterbeen van de schimmelros is de pen en mijn gewaad het velijn.’

‘Een poëtische bigamist’ werd de Duitse vertaler Hans Grössel (1932–2012) genoemd, omdat hij zowel uit het Frans als het Deens vertaalde. Het literaire tijdschrift Schreibheft bracht desalniettemin een hommage aan deze homme de lettres door diens nalatenschap na te pluizen en nagelaten vertalingen te publiceren – een prachtig portret ‘met vertalershelm’, de symbolische hoofdbedekking waaronder alle rollen die Grössel speelde bijeengehouden werden: een voorbeeld voor Filter, dat de komende tijd meer met portretten gaat doen. In Duitsland, waar we nu zijn, kwam het tweede deel uit van Das Büro, dankzij het doorzetten van Gerd Busse, die nu een uitgever gevonden heeft met een omineuze naam, de Berliner Verbrecher Verlag. In Engeland maakte David Colmer verder furore met Annie M.G. Schmidts The cat who came in from the roof, uitgegeven door Pushkin Children’s. Die uitgeverij scoorde voorts fantastisch met Laura Watkinsons The Letter for the King (Tonke Dragt), dat veel aandacht kreeg en goed verkocht; de uitgever kwam zelfs met een heuse wintereditie. Enige ophef veroorzaakte de vertaling in het Duits door Ira Wilhelm van Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans: Der Himmel meines Großvaters, verschenen bij Hanser, druk vertaald in heel Europa. De Standaard deed verslag van de presentatie in het Haus der Berliner Festspiele, het voorlezen, het buikbandje van Nooteboom, Hertmans die begrip heeft voor de verrassende invalshoeken die uitgever en vertaalster kiezen. Ira Wilhelm verdedigde haar bijzondere aanpak met verve: ‘Vertalen is nabootsen, niet alleen nadenken. […] Het resultaat doelt niet puur op een semantische overeenkomst maar op een sentimentele, ook al is deze speculatief. […] ik pleit voor een omweg via de beelden waarin de sentimenten “huizen”.’44 Hier wordt echt geprobeerd vertaalopvattingen aan te scherpen.

Een gebeurtenis, sowieso: in 2014 kwam na vele jaren werk voor het eerst een vertaling uit van Thomas Manns Joseph und seine Brüder. Thijs Pollmann verdient veel respect en met hem een hele horde anderen: zijn uitgevers, Joos Kat en Koen van Gulik, een vijfkoppige redactieraad, van wie Theo Kramer en Henri Bloemen een nawoord schreven over de rijkdom en reikwijdte van dit boek. Dat is vertaalhistorisch gezien een buitengewoon belangwekkend want fameus nawoord geworden, juist ook omdat Arie Storm in Het Parool het niets vond.45 Kramer en Bloemen ontzeggen daarin de oorspronkelijke auteur het eigendomsrecht op zijn tekst, ‘voor zover de vertaling in een taal gebeurt waarover hij geen zeggenschap heeft. [...] De traditionele opvatting verlangt van de vertaler precisie in de weergave, maar kan geen maat opgeven voor die precisie. De vertaalopvatting die eist dat een vertaler hetzelfde doet als het origineel, houdt hem gevangen in een dilemma dat beveelt: doe hetzelfde, maar doe het anders.’ Kramer en Bloemen wijzen sterk op het veranderende karakter van een vertaling en noemen het essentiële eraan ‘de productie van het verschil’. De roman werd druk besproken (bij de feestelijke presentatie in de Amsterdamse Singelkerk op 22 oktober 2014 werd onder meer ‘Sure on this shining night gespeeld’ – ‘I weep for wonder wand’ring far alone’, het bleef me bij). Maar er werd meer belangrijk Duits werk uitgebracht, bijvoorbeeld kwam Ria van Hengel met haar vertaling van Goethes Wilhelm Meister (Athenaeum – Polak & Van Gennep). En dankzij Els Snick en het door haar opgerichte Joseph Roth Genootschap bleef de aandacht voor Roth danig op peil (onder meer met Hotelmens – Reportages en brieven, bij Bas Lubberhuizen; Veen bracht Vlucht zonder einde uit, in een vertaling van Elly Schippers). De fraaiste impulsen voor het volgen van de hedendaagse literatuur kwamen echter van uitgeverij Leesmagazijn, dat de geruchtmakende roman Johann Holtrop van Rainald Goetz op de markt bracht en Jörg Fausers Grondstof, respectievelijk vertaald door Willy Hemelrijk en Marten de Vries. Dat is na Rafael Horzons Het witte boek, Moritz van Uslars Deutschboden en Christian Krachts Imperium (de eerste twee: Willy Hemelrijk, het laatstgenoemde boek: Ard Posthuma) een bijzondere prikkel voor de introductie van nieuwe, non-conformistische literatuur.

Peshmerga’s en een penis
En wat was het nou voor een jaar? Boekhandels verdwenen en staken de kop weer op; de uitgeverswereld leek een pas op de plaats te maken en mikte op zekerheden; kleine eenpersoonsuitgevers probeerden hun geluk. Groot nieuws was er van de letterenfondsen, die eindelijk konden aankondigen dat Vlaanderen en Nederland gezamenlijk gastland zullen zijn op de Frankfurter Buchmesse in 2016. Er werd herinnerd aan de grote internationale doorbraak van de Nederlandstalige literatuur na 1993, het vorige Schwerpunkt-jaar, en zo te zien wordt alles op alles gezet om dat succes te evenaren. Voorts niet erg veel aan de hand, de crisis ebt weg, ieder gaat zijn gang. En tussendoor die onmogelijkheden – ik kijk naar mezelf. Ik legde op Webfilter al het verband tussen de zomer van de brandhaarden (Syrië, Oost-Oekraïne, Gaza) en het vertalen van een gedicht (Vrijdag Vertaaldag, 2014: Week 33) en nog eens tussen de moord op Charlie Hebdo en het vertalen van een ander gedicht (2015: Week 8). Misschien zegt dat vooral iets over mijzelf en de zucht tot het duiden van het wereldgebeuren door in de spiegel te kijken. Ik troost me met de gedachte dat ik hierin niet de enige ben, tallozen zijn mij voorgegaan, voorop heel wat schrijvers. En zekere politici ook. De brandhaarden zijn wel dichtbij. Ook in 2014 werd weer een vertaler vermoord in Afghanistan, aldus een vertaler van de Volkskrant in Kunduz, die nu met vier gewapende bodyguards de straat op moet gaan.46 Ik blijf bij dezelfde krant, die onlangs op de voorpagina wist te melden dat ‘op de grond […] de Syrische Koerden vermetel door[vechten], versterkt door Iraaks-Koerdische peshmergastrijders.’47 Zonder partij te kiezen: ‘vermetel’ is een woord uit de propagandistische oorlogstaal, en we kunnen ons wel mooi voordoen, maar 2014 was wel het jaar waarin Nederland een eigen tolk asiel weigerde, eveneens een Afghaan, Abdul Ghafoor Ahmadzai, die in 2010 hierheen vluchtte ‘nadat zijn broer vermoord was omdat hij voor tolk was aangezien’.48 Aangezien! NRC Handelsblad riep in een redactioneel hoofdartikel het kabinet op om de tolk niet te laten vallen.49 Minister van Defensie Jeanine Hennis keek samen met het ministerie van Veiligheid en Justitie naar de mogelijkheid een pardon in te voeren voor tolken die voor de Nederlandse krijgsmacht hebben gewerkt, maar het mocht niet baten. Ahmadzai werd uitgezet, louter om formele redenen; een inhoudelijke, individuele beoordeling vond niet plaats. Ook het feit dat hij een tolk is en dus bemiddelt speelde zo te zien niet echt een rol. Is dat tekenend voor de tijdgeest?

Wat is de tijdgeest, wat is een vertaaljaar? Paul Claes ageerde met zijn boekje Kinderen van Rousseau (De Bezige Bij) tegen het grote, tegen de tijdgeest – opvallend daarin, en heel wat anders dan tolkenmoord – is zijn bezwaar 7: ‘de Ulixes-vertalingen van Bindervoet & Henkes’. Bezwaar 7 volgt op bezwaar 6, dat zo verwoord wordt: ‘Niemand kent iets of kan iets, schilders kunnen niet schilderen, zangers niet zingen, toneelacteurs niet spreken, schrijvers niet schrijven, vertalers niet vertalen.’ Dat is niet mis, en de moeite van een publiek debat waard.

Ik eindig met een referentie naar een lezenswaardig essay, gevolgd door een terechte nominatie voor de vertaalfout van het jaar. Het British Centre for Literary Translation vraagt ieder jaar een spreker voor de jaarlijkse Sebaldlezing. In 2014 was dat de Canadese schrijfster Margaret Atwood; haar lezing, ‘Atwood in Translationland’, werd door Peter Bergsma vertaald als ‘In Vertalië’.50 Zij beschreef haar ‘eigen bescheiden traject’ in vertaalland zo: ‘Zodra we eenmaal in de alfabetsoep belanden, brengen we een groot deel van onze kinderjaren door met vertalen. “Wat betekent dat? En dit hier? En dat daar?” Sommigen van ons maken zich alle woorden die we nodig hebben al heel vroeg eigen, en staan er daarna niet al te vaak meer bij stil. Maar de woordenmensen weten van geen ophouden.’ Margaret Atwood noemt zich ‘altijd een beetje een nachtmerrie’ voor haar vertalers en beschrijft voorts haar fascinatie voor zonderlinge woorden, waar dan ook en op welke leeftijd dan ook. Ze prijst zich gelukkig in de loop der jaren met uitstekende vertalers gewerkt te hebben: ‘zelfs voor mijzelf heeft mijn werk andere dimensies gekregen wanneer ik het door hun ogen zag en door hun oren hoorde’. Een andere dimensie kreeg ook de staf die de Griekse god Hermes doorgaans in zijn hand heeft als hij wordt afgebeeld: toen in de Arabische wereld de Griekse wetenschap bestudeerd werd – aldus Mark Pieters, die een boek van Barbara Graziosi besprak51 – hield Hermes opeens een penis in zijn hand in plaats van zijn traditionele staf. Daar is op zich niets mis mee, tenzij het een los attribuut betreft, maar erger is dat deze vertaalfout de god betreft die geldt als de god van de vertalers. Dat riekt wat al te zeer naar zelfbevlekking en lijdensdruk.

 

Noten
1 De term luidt nu ‘normoverschrijdende-gedragsstoornis’ (Handboek, p. 45).
2 NRC Handelsblad, 12 april 2014.
3 De Groene Amsterdammer, 22 oktober 2014.
4 Edited by Barbara Cassin, verschenen bij Princeton University Press. Geredigeerd en vertaald door Emily Apter, Jacques Lezra en Michael Wood.
5 Geraadpleegd op 4 augustus 2014.
6 In De Groene Amsterdammer van 6 februari 2014, toen hij de nieuwe De idioot van Arthur Langeveld besprak.
7 De tekst vervolgt in proza zo: ‘Na een voordracht tijdens een poëziewedstrijd in Rome wandelde ik eens volmaakt gelukkig door de stad, als een beroemde gastartiest, voor de ene helft Jevtoesjenko en voor de andere helft Bukowski, als een vip (en tegelijkertijd als een kind), met een enorme fles bier in de hand die mijn reisgezel (een Zwitserse dichteres) in ontsteltenis bracht.’
8 Nog best keurig als je het vergelijkt met een oorspronkelijke titel als Erections, ejaculations, exhibitions and general tales of ordinary madness.
9 Door deze en gene werd zijn vertaling geprezen, bijvoorbeeld door Dirk de Schutter op De Reactor (ingezien 27 januari 2014), maar ik aarzel sinds ik deze zin gelezen heb: ‘In het vliegtuig, na een kop zwarte koffie, dacht Paul aan Taipei terug als aan een vijfde seizoen, of “spirituele wereld”, los van, of contrasterend met, zijn steeds meer vertrouwde en van zichzelf bewuste zich herhalende leven in Amerika, waar de seizoenen, met rechte hoeken aan elkaar verbonden, om een of andere ondoordachte reden, een vierkant leken te hebben gevormd, een kader dat sarcastisch genoeg niets bevatte – of waren samengesmolten, beeldde Paul zich vaag in, ongeveer een uur later, met zijn hoofd omlaag op zijn dienblad met eten, tot een deurklopper, die een kind, na twintig of dertig kloppen, waarna het geen reactie meer verwachtte, was blijven gebruiken, in een soort waas, afgeleid door de zinloosheid van de activiteit, en het ondertussen afwezig ergens anders naar keek, zonder te weten wanneer het ineens, zomaar zou stoppen.’ Die zin (Tao Lin, Taipei. Roman. Vertaald door Edzard Krol. Podium: Amsterdam 2014, p. 20-21) lijdt aan lijdensdruk, belichaamd door interpunctieziekte. Je zou er zo een prijsvraag aan kunnen verbinden of een opdracht voor een vertaalatelier: Wat staat hier? Hoeveel leestekens waren daarvoor nodig? Hoeveel leestekens kunnen we ons besparen? Hoe zou het anders kunnen?
10 Arjen Fortuin schreef een belangwekkend essay over ‘2014, het jaar van het nieuwe begin’ (NRC Handelsblad, 19 december 2014) en stelde iets soortgelijks vast: ‘Want hoe ellendiger de branche, hoe groter de neiging bij alle betrokkenen – van de Stichting CPNB tot literaire critici – om als minimecenas op te treden. Uit liefde en lijfsbehoud draait iedereen zijn kleine propaganda af. Daarvoor leent zich een mooie oude roman beter dan de vijfde of zevende pennenvrucht van een hedendaagse auteur, waar altijd wel weer wat op af te dingen valt.’
11 Gelezen op 14 mei 2014 op www.slaa.nl.
12 De Groene Amsterdammer van 31 juli 2014
13 Resp. Rob Schouten over Funny Girl, vertaald samen met Lisa de Groot (Atlas Contact) en Bas Maliepaard over Planeet in je hoofd (Moon), allebei in Trouw, 6 december en 8 november 2014. Braaf zou de vertaling zijn van ‘frick-fracking hell’ met ‘sodeju’.
14 NRC Handelsblad, 5 december 2014.
15 de Volkskrant, 20 december 2014.
16 Jammer dat Arjan Peters in zijn bespreking in de Volkskrant (2 augustus 2014) te veel leunde op de overigens interessante verantwoording van de vertaling door de vertalers zelf.
17 Gesprek met Rinskje Koelewijn in NRC Handelsblad, 5 en 6 juli 2014.
18 In de Volkskrant van 27 december 2014.
19 NRC Handelsblad, 27 juni 2014.
20 In resp. De Standaard, 17 januari 2014, Vrij Nederland, 31 mei 2014, en NRC Handelsblad, 1/2 november 2014.
21 Trouw, 9 december 2014.
22 Trouw, 5 juli 2014.
23 de Volkskrant, 8 september 2014.
24 NRC Handelsblad, 9 januari 2015.
25 Idem.
26 de Volkskrant, 23 december 2014.
27 Volgens www.athenaeum.nl (geraadpleegd 19 december 2014) was De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren ‘de bestverkochte vertaalde fictie van 2014’.
28 www.athenaeum.nl, gezien op 20 september 2012. Daar schrijft Merijn Verhulst wel een merkwaardig zinnetje over het vertalen van saudade: ‘Sommige termen zijn gewoon niet te vertalen. Dat staat zelfs in het wikipedialemma.’ Mijn sic geldt de tweede zin.
29 Ik verwijs graag nog eens naar de laatste alinea van mijn column op Webfilter in week 36 van 2014 (www.tijdschrift-filter.nl/webfilter/vrijdag-vertaaldag/2014/week-36-ton-naaijkens.aspx).
30 Zie aldaar over het ‘Aambeienplagiaat’, www.tijdschrift-filter.nl/webfilter/vrijdag-vertaaldag/2014/week-25-s-van-der-lingen-ea.aspx
31 de Volkskrant van 2 juli 2014, overigens een rustdag op dat voor beide Lage Landen gedenkwaardige toernooi in Brazilië.
32 NRC Handelsblad, 12 september 2014.
33 Dit voorbeeld droeg Marjolein van Heemstra aan in de Volkskrant van 13 december 2014.
34 10 oktober 2014.
35 21 juni 2014.
36 Je moet veel van mannen houden (De Arbeiderspers).
37 Gezien op www.knack.de, geraadpleegd 19 september 2014.
38 ‘En zo groeit Niels dan op en alle kindergebeurtenissen vormen de zachte klei, alles vormt, alles heeft betekenis, dat wat er is en dat wat gedroomd wordt, dat wat geweten is en dat wat vermoed wordt – dat alles legt zijn lichte, met losse hand getrokken net van lijnen neer dat dan gevormd en uitgediept moet worden, dat dan moet worden afgerond en uitgevaagd’ (p. 67).
39 NRC Handelsblad, 17 april 2014. ‘Wanneer de vetklep baden gaat / de kelder onderwater staat / de Waddenzee het IJsselmeer / de lakens na geslachtsverkeer / de benen wijd bier van het vat / en als ik huil het kattengat.’ Zo luidt de vertaling van: ‘Wenn der Fette baden geht / der Keller unter Wasser steht / das Rote und das Tote Meer / Laken nach Geschlechtsverkehr / offene Beine Bier vom fass / wenn ich weine, Ananas.’
40 www.athenaeum.nl, geraadpleegd 12 mei 2014.
41 www.tijdschriftterras.nl, geraadpleegd 2 december 2014.
42 Vrede is deze nacht, bij Prometheus.
43 ‘Stel je voor: die moslims mochten geen alcohol drinken, dus gingen die zuiplappen op bezoek in christelijke kloosters. Daar kregen ze een wijnzak en mochten ze heerlijk slempen. Geef mij maar het christendom! vonden ze.’
44 www.athenaeum.nl, geraadpleegd 6 januari 2015.
45 23 oktober 2014.
46 de Volkskrant, 3 april 2014.
47 de Volkskrant, 25 januari 2015.
48 NRC Handelsblad, 12 augustus 2014.
49 NRC Handelsblad, 13 augustus 2014.
50 De Groene Amsterdammer, 3 april 2014.
51 NRC Handelsblad, 14 november 2014.