De mooie Melosina    71-78

Castiliaanse vertalingen van een beroemde Franse legende

Lydia Zeldenrust

Rond het jaar 1393 voltooide Jean d’Arras zijn prozaverhaal over de geschiedenis van de mooie fee Mélusine – die in het geheim elke zaterdag in een halve draak verandert – en haar man, de nobele ridder Raimondin. In zijn proloog vertelt d’Arras dat er in de middeleeuwen verhalen bekend waren over feeën die naar de wereld van de mensen kwamen om een man te trouwen, later door deze man werden verraden en vervolgens voor altijd werden verbannen naar de feeënwereld. Dit waren vaak korte legendes uit de orale traditie. De geschreven variant op dit motief van de hand van d’Arras leest echter eerder als een volwaardige geschiedschrijving, waarin de fee Mélusine wordt geportretteerd als een sterke vrouw die een belangrijke plaats in de historie van middeleeuws Frankrijk heeft verworven. Deze Middelfranse tekst, getiteld Mélusine ou La Noble Histoire de Lusignan, werd behoorlijk populair, zoals bijvoorbeeld valt af te leiden uit het feit dat de eerste gedrukte editie uit 1478 in minder dan een eeuw meer dan twintig keer werd herdrukt. Het verhaal werd ook snel door andere schrijvers opgepikt. Zo schreef Coudrette rond 1400 een berijmde versie en werd deze in 1456 vertaald in het Middelduits door Thüring von Ringoltingen. Deze Duitse versie was zo populair dat deze voor het eind van de zestiende eeuw al bijna dertig keer was herdrukt. Andere vertalingen volgden snel: er kwamen versies in het Middelengels, Middelnederlands en het middeleeuws Castiliaans, en later zelfs ook in het Tsjechisch, IJslands en Russisch. In mijn onderzoek naar de verschillende vertalingen van het Mélusine­-verhaal kijk ik naar de versies die in de periode 1400 tot 1600 – op het hoogtepunt van de populariteit ervan – zijn ontstaan. In dit artikel ga ik in op enkele opmerkelijke zaken die ik tijdens mijn onderzoek tegenkwam. Hierbij beperk ik me tot een vergelijking tussen de Franse versie van d’Arras en de twee anonieme Castiliaanse vertalingen.

De Castiliaanse vertalingen van Melosina zijn erg interessant omdat ze ons een idee geven van de manier waarop vertalers in de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne tijd te werk gingen bij het vertalen van een populaire ridderroman geschreven in de volkstaal. In de middeleeuwen bestond er een traditie rond het vertalen van geleerde klassieke werken uit het Grieks of Latijn, waarbij de regels voor het vertalen relatief vast stonden en men niet veel aan de betekenis van het origineel mocht veranderen. Dit vertalen gebeurde vaak binnen een groep, meestal gerelateerd aan een universiteit of een kerkelijke instelling, en de kunst werd van meester tot leerling overgebracht (Copeland 1991). Voor het vertalen van populaire werken in de volkstaal waren er echter geen duidelijke regels, en het proces hing dan ook vooral af van de voorkeuren van de individuele vertaler en het beoogde publiek (Pratt 1991). In de late middeleeuwen werd het geschreven woord met de komst van de drukpers steeds sneller verspreid en groeide de vraag naar vertalingen van populaire werken geschreven in de volkstaal. Binnen deze context van vertalen zonder gouden regels en een groeiende vraag naar gedrukte vertalingen zijn de twee Castiliaanse versies van Melosina ontstaan. Deze twee vertalingen verschillen soms erg van elkaar. Waar de eerste Castiliaanse versie bijvoorbeeld al veel korter is dan de Franse versie, beslaat de tweede Castiliaanse versie ruim een vijfde minder tekst dan de eerste. Ondanks de onderlinge verschillen presenteren beide Castiliaanse schrijvers verhalen die geen letterlijke vertalingen zijn maar die – anders dan in de academische traditie – eerder gezien moeten worden als een soort verplaatsing naar een andere taal, een ander medium en een andere historische en culturele context.

Vertalen of herschrijven
De eerste Castiliaanse editie van Melosina werd gedrukt in 1489 door Juan Parix en Estevan Clebat. We weten niet wie de tekst heeft vertaald, maar we weten wel wie de drukkers zijn omdat zij zichzelf een aantal keren in de tekst noemen. Aan het eind van het verhaal, bijvoorbeeld, wordt de lezer verteld: ‘fenesçe la Istoria de Melosina, empremida en Tholosa por los honorables e discretos maestros Juan Paris e Estavan Clebat, Alemanes’ (986.16-17: hier eindigt de historie van Melosina, gedrukt in Toulouse door de eervolle en discrete meesters Juan Parix en Estevan Clebat, Duitsers).1 Dat in deze colofon wordt vermeld dat de drukkers Duits zijn is niet ongewoon; de meeste drukkers die tijdens de beginjaren van de boekdrukkunst actief waren op de Iberische markt waren buitenlanders – meestal Nederlanders of Duitsers – die hun kennis van de drukkunst naar een potentieel nieuw publiek brachten (Álvarez & García 2013).

Ook de drukkers van de tweede Castiliaanse Melosina, Jacobo Cromberger en zijn zoon Juan, waren van Duitse afkomst, zoals zij ons aan het eind van het verhaal laten weten: ‘impresso en la insigne y muy leal ciudad de Sevilla por Jacobo Cromberger alemán y Juan Cromberger’ (1381.21-22: gedrukt in de beroemde en uiterst loyale stad Seville door Jacobo Cromberger, Duitser, en Juan Cromberger). Deze tweede editie werd gedrukt in 1526 – bijna veertig jaar na de eerste uitgave – en ook hier weten we niet wie de vertaler van de tekst is. We weten wel dat Jacobo Cromberger een succesvolle drukker was, die niet alleen in opdracht werkte maar ook voor eigen risico werken drukte waarvan hij zeker wist dat ze zouden verkopen (Griffin 1988). Het is dan ook waarschijnlijk dat het Melosina-verhaal populair was. Alhoewel het nu moeilijk is om te achterhalen hoeveel exemplaren van de editie er zijn verkocht, weten we in ieder geval dat Hernando Colón, de zoon van Christoffel Columbus, een exemplaar van de Melosina uit 1526 in zijn persoonlijke bibliotheek heeft gehad (Colón 1905). Tegenwoordig zijn er drie exemplaren bekend van de versie uit 1489 en slechts één exemplaar van de versie uit 1526.2 Het is waarschijnlijk dat de twee edities geen onafhankelijke vertalingen zijn, maar dat de versie uit 1526 in ieder geval deels gebaseerd is op die uit 1489 (Frontón Simón 1996; Gagliardi 1998). Het is mogelijk dat de vertaler van de versie uit 1526 zowel de eerdere Castiliaanse vertaling als een versie van de Franse Mélusine voor zich had liggen toen hij zijn nieuwere versie creëerde, maar de tekst geeft ons hiervan geen indicatie.3

Eigenlijk geven beide teksten ons weinig directe informatie over de manier waarop de twee anonieme Castiliaanse vertalers te werk gingen. Ze openen bijvoorbeeld niet met een proloog waarin de details van het vertaalproces worden toegelicht, iets wat bij vertalingen van klassieke werken wel voorkomt. De visie van de vertalers wordt vooral duidelijk uit opmerkingen die hier en daar in de tekst te vinden zijn. De versie uit 1489, bijvoorbeeld, vertelt ons dat het verhaal is ‘pasar de Françés en Castellano’ (986.18: verplaatst van Frans naar Castiliaans) en geeft aan dat het werk niet zozeer moet worden gezien als een letterlijke vertaling maar als een verhaal dat van de ene taal naar de andere taal is overgebracht en ‘después de muy emendada la mandaron impremir’ (986.18-19: na veel wijzigingen is het op papier gezet). In de epiloog wordt de lezer verteld dat het werk is ‘trasladada’ (986.11), een woord dat de indruk wekt dat het verhaal als een soort tastbaar object is ‘getransporteerd’ naar een andere taal.De verteller neemt soms afstand van ‘el que la presente istoria compuso en francés’ (487.6-7: hij die deze historie in het Frans samenstelde), maar op andere plekken in het verhaal lijkt het juist alsof hij samensmelt met de Franse verteller. Over het algemeen presenteert de verteller van de versie uit 1489 zich niet als een letterlijke, woord-voor-woord vertaler, maar meer als iemand die het verhaal opnieuw vertelt op zijn eigen manier.4

De versie uit 1526 maakt geen melding van het feit dat het verhaal eerst in het Frans was geschreven maar laat de lezer wel weten dat het verhaal ‘agora nuevamente ha sido corregida y emendada y puesta por elegante estilo’ (1034.2-3: nu opnieuw is gecorrigeerd en verbeterd en in een elegante stijl is neergezet). Dit werd gedaan zodat de lezers zouden ‘gusten las grandes hazañas de la dicha historia’ (1034.4-5: houden van de grote daden die zijn verteld in deze historie). Deze versie wordt hier niet gepresenteerd als vertaling, maar als hervertelling van een populair verhaal dat is aangepast en verbeterd voor een gretig lezerspubliek. Deze strategie is niet zo heel verschillend van de manier waarop ook vandaag de dag boeken op de markt worden gebracht, waarbij de toevoeging van een voorwoord of de belofte van een nieuwe en verbeterde editie slimme manieren zijn waarop een uitgever een potentieel grotere markt kan aanboren tegen minimale kosten. Beide teksten worden dus niet zozeer gepresenteerd als iets dat wij tegenwoordig een vertaling zouden noemen, maar veeleer als een herschrijving van een beroemd verhaal dat toevallig in een andere taal is geschreven.

Van handschrift naar gedrukte tekst
Naast het feit dat de Castiliaanse versies het verhaal van de ene naar de andere taal overbrengen, geven ze als vroege edities ook inzicht in de formele veranderingen die optreden bij de (geleidelijke) transformatie van handschrift naar gedrukte tekst. Tegenwoordig vinden we het normaal dat geschreven werken zo zijn ingedeeld dat de lezer makkelijk zijn of haar weg in de tekst kan vinden, bijvoorbeeld doordat het verhaal door hoofdstukken, afbeeldingen of verschillende lettertypes wordt onderbroken. Alhoewel bij veel middeleeuwse manuscripten zorgvuldig over de materiële presentatie was nagedacht, werden tekstindelingen zoals wij die kennen vooral met de opkomst van gedrukte werken langzaamaan gestandaardiseerd.5 Deze belangrijke ontwikkeling komt terug in de vertalingen van Mélusine, waarin het verhaal verandert van iets wat door een verteller wordt verteld naar een verhaal dat aan de lezer op papier wordt gepresenteerd.

Zoals gezegd, was het verhaal van Mélusine al bekend voordat d’Arras het opschreef, en de manier waarop de Franse verteller zijn verhaal vertelt doet denken aan die orale traditie. De verteller is nadrukkelijk aanwezig en hij geeft regelmatig commentaar op wat er in het verhaal gebeurt. Soms kijkt de verteller alvast vooruit of blikt hij terug en hij maakt vooral gebruik van de techniek van entrelacement om scènes die zich op verschillende locaties of in een andere tijd afspelen aan elkaar te weven. Aan het einde van de huwelijksscène tussen Mélusine en Raimondin, bijvoorbeeld, kondigt de verteller aan:

et atant se taist l’istoire sans plus avant parler de la matiere et commence a parler des autres qui s’en allerent les ungs coucher, les autres danser et esbatre tant qu’il leur pleut. Et apres vous parlera l’istoire de Raimondin et de la dame…’ (d5v)

[en zo spreekt de historie niet verder over dit onderwerp en begint te spreken over de anderen, van wie sommigen gingen slapen, anderen dansten en dartelden zo lang als zij wilden. En hierna zal de historie u vertellen over Raimondin en over de dame…]

In de Castiliaanse versie uit 1489 wordt deze overgang flink ingekort: ‘e dize la istoria que Remondín e Melosina estando así solos, le comenzó...’ (562.6: en de historie vertelt dat toen Remondín en Melosina alleen waren, zij begonnen...). Dit soort veranderingen in tijd of perspectief wordt drastisch gereduceerd en soms zelfs compleet weggehaald en vervangen door een kop. De tekst wordt door deze koppen in 65 hoofdstukken opgedeeld, maar de verdeling is ongelijk, waardoor sommige hoofdstukken maar een halve pagina beslaan terwijl andere meer dan twintig pagina’s tellen. Mogelijk komt dit doordat de koppen in de manuscripten werden gebruikt om de 63 illustraties te beschrijven; ze waren dus niet bedoeld om een hoofdstukverdeling aan te geven. Toch zien we dat de versie uit 1489 – die is gedrukt toen de boekdrukkunst nog in de kinderschoenen stond – steeds meer steunt op koppen en illustraties om bepaalde veranderingen in tijd of perspectief aan te geven, in plaats van dat dit door een verteller wordt gedaan.

In de latere versie uit 1526 is deze verandering nog duidelijker. Deze tekst heeft in totaal 78 hoofdstukken en het verhaal is nu opgedeeld in wat begint te lijken op meer gelijkwaardige hoofdstukken. Deze versie heeft daarnaast drie versierde koppen die de tekst opdelen in een ‘prologo’, ‘libro primero’ en de ‘tabla’.6 Het vergrote aantal hoofdstukken, het feit dat de algemene tekst wordt gescheiden van de proloog en de toevoeging van een inhoudsopgave laten zien dat het verhaal veel meer wordt gepresenteerd als een tekst gedrukt in boekvorm. Alhoewel de verteller nog wel aanwezig is in deze versie, verdwijnt hij steeds meer naar de achtergrond. De versie uit 1526 doet dit veel duidelijker en consequenter dan die uit 1489. Zo verdwijnen sommige commentaren die nog wel te vinden zijn in de versie van 1489 van de versie uit 1526. Nadat Remondín en Melosina zijn getrouwd, wordt de overgang naar de volgende episode – waarin Melosina een kasteel laat bouwen – als volgt beschreven:

1489:
E así se calla la istoria de las vodas sobredichas e comiença de hablar de la fundaçión de la noble fortaleza de Leziñán. Dize pues en esta parte la istoria que quando la fiesta fue departida e las gentes tornadas… (570.18-22)

[En zo zwijgt de historie over de voorgenoemde trouwerij en begint te vertellen over de stichting van het nobele fort van Lusignan. We zullen daarom in dit gedeelte van de historie vertellen dat toen het feest over was en de mensen terugkeerden…]


1526:
CAPÍTILO XIII

Cómo Melosina edificó el castillo de Lezinán y cómo los dos condes fueron conbidados para lo nombrar

Desque la fiesta fue del todo departida y las gentes tornadas… (1089.1-5)

[Hoofdstuk XIII
Hoe Melosina het kasteel van Lusignan bouwde en hoe de twee Graven waren uitgenodigd om het een naam te geven.

Toen het feest voorbij was en de mensen terugkeerden…] 

Aangezien deze kop duidelijk de overgang markeert tussen wat er net is gebeurd en wat er nog gaat komen, is het niet nodig om het commentaar van de verteller te behouden en gaat het verhaal dan ook zonder meer verder. Kortom, waar in de Franse versie de verteller de instantie is die het verhaal aan de lezer of luisteraar overbrengt, wordt deze rol in de Castiliaanse versies in toenemende mate overgenomen door de gedrukte tekst en de paratekst als het medium dat het verhaal aan het lezerspubliek overbrengt.

Van middeleeuws Frankrijk naar vroegmodern Spanje
De schrijvers van de Castiliaanse versies pasten hun verhaal niet alleen aan een andere taal en een ander medium aan, ze hielden ook nog eens rekening met de veranderde tijden. Jean d’Arras schreef zijn versie tegen het eind van de veertiende eeuw, terwijl de Castiliaanse versies pas aan het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw werden gedrukt. In de tussentijd waren veel dingen veranderd, zoals te merken is aan het feit dat de Castiliaanse versies ons vertellen dat het leger van koning Urián niet alleen ‘ballesteros’ oftewel boogschutters heeft – zoals in de Franse versie – maar ook ‘espingarderos’ oftewel mannen die met vuurwapens vechten (692.8; 1182.9). De versie van d’Arras werd geschreven ten tijde van de Honderdjarige Oorlog tussen de Fransen en de Engelsen, in opdracht van Jan van Berry – de derde zoon van koning Jan de Goede – en zijn zus Marie. Wat opvalt, is dat deze achtergrond is verweven met het verhaal van Mélusine doordat d’Arras zijn werk begint en eindigt met verwijzingen naar zijn literaire sponsor. Hierin gaat d’Arras verder dan een gemiddelde middeleeuwse schrijver door een genealogisch verband te leggen tussen Mélusine en zijn mecenas. Jan van Berry geloofde namelijk graag dat hij afstamde van deze dame die eens per week in een halve draak verandert en dat hij daarom recht had op het kasteel en de landerijen die haar familieleden zouden hebben toebehoord. Door het verhaal van Mélusine te vermengen met de eigentijdse verwijzingen naar Jan van Berry en zijn zus, heeft d’Arras ervoor gezorgd dat voor de lezer beiden met elkaar verbonden zijn. In de Castiliaanse vertalingen blijft deze link intact: beide versies behouden de verwijzingen naar Jan en Marie in zowel de proloog als de epiloog van het verhaal. Ook al is er ruim een eeuw verstreken, de identiteit van de patroon van de Franse Mélusine en de reden dat hij het verhaal liet schrijven blijven ook in de latere vertaling verbonden met het verhaal zelf. Dit is vreemd wanneer we bedenken dat veel van de eigenaars van een Mélusine-handschrift verbonden waren aan de familie en het hof van Jan van Berry, terwijl de Castiliaanse versies zijn gedrukt voor een veel breder, buitenlands publiek dat geen directe persoonlijke verbinding met deze lokale legende had (Colwell 2008; Corfis 1996).

Toch is aan beide Castiliaanse versies te merken dat ze zijn aangepast aan een veranderde historische en culturele context. De eerste Castiliaanse editie is gedrukt tijdens de regering van de katholieke koningen, Ferdinand II van Aragon en Isabella van Castillië. Naast de steun die het koninklijk koppel bood aan ontdekkingsreizigers die voor de Spaanse kroon gebieden in Amerika wilden veroveren, waren de katholieke koningen bezig om grote delen van Zuid-Spanje – die eeuwenlang door moslims werden geregeerd – terug te brengen onder christelijke invloed. Tegen de tijd dat de tweede editie van Melosina werd gedrukt, was deze onderneming voltooid en waren de moslims en joden die niet waren gevlucht maar zich – vaak gedwongen – hadden bekeerd, onderdeel geworden van de lokale bevolking. Deze mix van verschillende geloven zorgde regelmatig voor wrijving en conflicten. Met de latere opkomst van het protestantisme werd religie helemaal een gevoelige kwestie en werd het belangrijk dat men het juiste geloof – in dit geval het rooms-katholicisme – aanhing. Dit had ook effect op de literatuur van die tijd: steeds meer gedrukte werken moesten voldoen aan heterodoxe katholieke ideeën die waren opgelegd door zowel de Kerk en de paus in Rome als de beruchte Spaanse Inquisitie die door de katholieke koningen was ingesteld (Kamen 1985; Norton 1998). Kerkelijke en koninklijke censuur – waarvan de regels per stad of regio verschilden – zorgden ervoor dat schrijvers voorzichtiger waren met wat ze schreven. In de Castiliaanse versies van Melosina komt deze historische context van het belang van het aanhangen van het katholieke geloof terug. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de beschrijving van het huwelijk tussen Melosina en Remondín. In de Franse versie wordt de ceremonie maar kort beschreven: ‘la fut ung evesque qui les espousa. Apres le service divin ilz se reposerent’ (d2v: er was een bisschop die hen trouwde. Na de kerkelijke dienst rustten ze). De Castiliaanse trouwceremonie is veel uitgebreider:

1489:
E ende era un obispo vestido en pontifical que los desposó. [...] E dize la istoria que luego el obispo, como es costumbre, tomó las manos de los dos amantes, e dichas las palabras a esto ordenadas, dio forma a su matrimonio. E dende acabó su misa con muy grand devoçión, la qual todos oyeron e rogaron a Dios diesse a los dos amorosos buena paz e amor. Después el serviçio divino se reposaron... (554.4-556.6)

[En zo was er een bisschop, gekleed in pontificaal, die hen trouwde […] En de historie vertelt ons dat de bisschop toen, zoals gebruikelijk is, de handen van de twee geliefden nam, en hij zei de woorden om dit te voltrekken, en gaf daarmee vorm aan hun huwelijk. En daarna voltooide hij de mis met zeer grote devotie, welke iedereen hoorde en bad tot God om goede vrede en liefde aan de twee geliefden te geven. Na de kerkdienst rustten ze...]


1526:
Y allí estava ya aparejado un obispo vestido en pontifical, el qual los avía de desposar. Y llegando los desposados, tomó el obispo las manos dellos, como es costumbre, y dichas las palabras del desposorio, dio forma al matrimonio, y acabó su missa muy devotamente. (1079.14-17)

[En er was daar een bisschop gekleed in pontificaal, die hen zou trouwen. En toen kwamen de verloofden, de bisschop nam hun handen, zoals gebruikelijk is, en zei de woorden van het trouwen, en gaf vorm aan het huwelijk, en voltooide zijn mis op vrome wijze.]

De schrijver van de versie uit 1489 laat zien dat hij kennis heeft van de katholieke huwelijksrituelen en voegt deze graag toe.7 Deze toevoegingen zijn ook in de versie uit 1526 te vinden, al worden ze wel wat ingekort. Ze veranderen niets aan het verhaal – Melosina en Remondín trouwen in alle versies – ze dienen vooral om te onderstrepen dat dit een katholiek huwelijk is, gezegend door een bisschop en daardoor ook door God zelf. Deze nadruk op het juiste geloof wordt versterkt door bepaalde episodes die later in het verhaal voorkomen, waar Melosina’s zoons vechten met de Saracenen. Deze episodes komen ook in de Franse versie voor, maar in de Castiliaanse versies worden de Saracenen – hier vooral Moren of Turken genoemd – een veel grotere en gevaarlijkere vijand. Zo gebruiken de schrijvers bijvoorbeeld kleurrijke taal om deze vijand te beschrijven, wanneer ze worden neergezet als ‘gente bestial’ (1158.10: dierlijk volk) of ‘estos perros paganos’ (1159.12: deze heidense honden). Melosina’s zoons geloven bovendien dat zij hun veldslagen tegen de Saracenen zullen winnen omdat ‘que mucho mayor es el poder de Dios, en quien nós creemos’ (1159.13-14: zo veel groter is de kracht van God, in wie wij geloven) en ze vechten ‘con ayuda de Dios’ (1188.7: met de hulp van God). Deze kleine toevoegingen in de vorm van een nadruk op het belang van een katholiek huwelijk en een groter contrast tussen de moreel superieure christenen en de slechte Saracenen weerspiegelen belangrijke geloofskwesties die speelden in het Spanje van eind vijftiende en begin zestiende eeuw.

Al met al laten de twee Castiliaanse edities ons een bijzonder voorbeeld zien van hoe een laatmiddeleeuwse of vroegmoderne vertaler zijn werk kon aanpassen aan niet alleen een andere taal en cultuur, maar ook een ander medium en zelfs een andere historische context. De kunst van het vertalen was voor deze Castiliaanse schrijvers dan ook meer dan het weergeven van hetzelfde verhaal in een andere taal; vertalen werd eerder gezien als het aanpassen en updaten van een verhaal aan een nieuw publiek en een nieuwe tijd. Dit soort vertalingen vanuit de volkstaal zijn dan ook vaak unieke versies die niet per definitie onderdoen voor het origineel. Vertalers genoten in deze tijd een zekere vrijheid om creatief met de tekst om te gaan en eigen versies ervan te creëren. In de rest van mijn onderzoek hoop ik te kunnen ontdekken hoe de vertalers van de andere versies te werk gingen. Zo kennen we bijvoorbeeld niet wie de Castiliaanse vertalers zijn, maar weten we wel de identiteit van de Middelduitse vertaler omdat hij ons dit in zijn proloog vertelt. Is er misschien een verschil in de vertaaltechniek van anonieme vertalers en vertalers die zichzelf identificeren? Zijn deze laatste ook nadrukkelijker aanwezig in de tekst of durven ze zelfs grote delen van het verhaal te veranderen?

 

Noten
1 Alle citaten zijn afkomstig uit: Miguel Ángel Frontón Simón, ‘La historia de la Linda Melosina: edición y estudio de los textos españoles’ (ongepubliceerde doctoraalscriptie, Complutense Universiteit Madrid, 1996). Verwijzingen naar pagina- en regelnummers worden in de lopende tekst gegeven, spelling van namen is conform de editie (bijv. Raimondin voor de Franse versie, Remondín voor de Castiliaanse versies). Alle vertalingen zijn van mijzelf.
2 De versie uit 1489: London, British Library IB.42463; New York, Hispanic Society of America 18648; Bruxelles, Bibliothèque Royale de Belgique INC B840. De versie uit 1526: London, British Library IB.12764.
3 De Castiliaanse vertalingen zijn hoogstwaarschijnlijk gebaseerd op de versies van d’Arras’s Mélusine die zijn gedrukt in Lyon rond 1480–1487. De illustraties bij de versie uit 1489 zijn bijvoorbeeld gemodelleerd naar die van de edities uit Lyon, die op hun beurt te traceren zijn naar de houtsneden die zijn gebruikt voor een editie van de Duitse vertaling. Zie Rivera 1997 en Frontón Simón 1996.
4 Zoals gebruikelijk verwijs ik naar deze anonieme vertalers als mannelijk omdat dit werk voornamelijk door mannen werd gedaan, maar het is niet geheel ondenkbaar dat de vertalers vrouwen waren.
5 Ik wil hier niet de indruk wekken dat de overgang van geschreven naar gedrukte tekst een snelle en simpele ‘revolutie’ was. Manuscripten en gedrukte teksten hebben lange tijd naast elkaar bestaan en elkaar wederzijds beïnvloed – vooral qua tekstindeling. Voor meer informatie, zie McKitterick 2003.
6 ‘Proloog’, ‘Eerste boek’ en ‘Inhoudsopgave’, te vinden op fol. 2r, 3r en 63r.
7  Het is mogelijk dat de vertaler bij deze scène ook beïnvloed werd door de afbeelding die hij in zijn bronmateriaal tegenkwam. In zowel de Lyonversies als de Castiliaanse versie uit 1489 is in de illustratie te zien hoe de bisschop de handen van Raimondin en Melosina vasthoudt.

Bibliografie
Álvarez, Natalia Maillard & Rafael M. Pérez García. 2013. ‘Printing Presses in Antequera in the Sixteenth Century’, in: Benito Rial Costas (ed.), Print Culture and Peripheries in Early Modern Europe: A Contribution to the History of Printing and the Book Trade in Small European and Spanish Cities. Leiden: Brill, p. 271–73.

Colón, Hernando. 1905. Regestrum: Catalogue of the Library of Ferdínand Columbus. New York: A. M. Huntington.

Colwell, Tania. 2008. ‘Reading Mélusine: romance manuscripts and their audiences c. 1380–c. 1530’, ongepubliceerde doctoraalscriptie, Australian National University.

Copeland, Rita. 1991. Rhetoric, Hermeneutics, and Translation in the Middle Ages: Academic Traditions and Vernacular Texts. Cambridge: Cambridge University Press.

Corfis, Ivy A. (ed.). 1996. Historia de la linda Melosina. Madison: The Hispanic Seminary of Medieval Studies.

Frontón Simón, Miguel Ángel. 1996. ‘La historia de la Linda Melosina: edición y estudio de los textos españoles’, ongepubliceerde doctoraalscriptie, Complutense Universiteit Madrid.

Gagliardi, Donatella. 1998. ‘La Historia de la Linda Melosina: Una o Due Versioni Castigliane del Romanzo di Jean d’Arras?’, Medioevo Romanzo, 22, p. 116–141.

Griffin, Clive. 1988. The Crombergers of Seville: The History of a Printing and Merchant Dynasty. Oxford: Clarendon Press.

Hellinga, Lotte (ed.). 2011. Incunabula: the Printing Revolution in Europe 1455–1500. Unit 64 – Romances Part II. Reading: Gale, RM 126.

Kamen, Henry. 1985. Inquisition and Society in Spain in the Sixteenth Centuries. London: Bloomington.

McKitterick, David. 2003. Print, Manuscript and the Search for Order, 1450–1830. Cambridge: Cambridge University Press.

Norton, F. J. 1998. ‘Printing and the Crown’, in: idem, Printing in Spain, 1501–1520. Chicago: University of Chicago Press, p. 117–124.

Pratt, Karen. 1991. ‘Medieval Attitudes to Translation and Adaptation: the Rhetorical Theory and the Poetic Practice’, in: Roger Ellis (ed.), The Medieval Translator II. London: Westfield Medieval Publications, p. 1–27.

Rivera, Isidro J. 1997. ‘The ‘Historia de la linda Melosina’ and the Construction of Romance in Late Medieval Castile’, MLN, 112:2 , p. 131–146.