‘In het drie-en-vijftigste jaar van zijn leven, toen Casanova al sinds lang niet meer door de zucht naar avonturen der jeugd, maar door de rusteloosheid van den naderenden ouderdom door de wereld werd gejaagd, voelde hij diep in zijn ziel het heimwee naar zijn geboortestad Venetië zoo heftig aangroeien, dat hij, gelijk een vogel, die vanuit ijle wolkenhoogten om te sterven al lager daalt, in nauwe en aldoor nauwer wordende kringen er omheen begon te trekken’ (Schnitzler 1920: 9). Met deze zin debuteerde in 1920 een vrouw die tot aan haar dood in 1967, vrijwel een halve eeuw dus, een stevig stempel drukte op de Nederlandse literaire wereld. Ze ontbreekt echter op de fraaie waaier van 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (Kloek 2013) en in het daarmee verbonden Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland.1 Als ze opduikt in herinneringen is dat vooral afgeleid: via de levens van anderen en met name in briefwisselingen met schrijvers. Ze staat te boek als uitgever, een buitengewoon belangrijke weliswaar, maar haar andere kant als cultureel bemiddelaar, haar vertalerschap, is tot op heden volstrekt onderbelicht. Eerder zei ik al dit: zowel om haar sleutelpositie in het literaire bestel als om haar vertalingen is het van eminent belang ooit haar intellectuele biografie te schetsen (Naaijkens 2006). Ik stel hier Alice Emilie van Nahuys (1894–1967) als vertaler voor, in een kleine schets die moet aangeven dat er meer te beschrijven valt; als vertaler was zij een cultureel bemiddelaar par excellence en dat zij daarenboven uitgever was versterkt die kwaliteit ten enenmale.
Het zou interessant zijn om Alice van Nahuys behalve als bemiddelaar, vertaler en uitgever ook te beschrijven als de persoon die zij was. Zij moet een intrigerende vrouw zijn geweest, getuige de sporadische uitspraken over haar van mensen die haar gekend hebben. Hella Haasse, in zekere zin ontdekt door Van Nahuys (vgl. Sötemann 1990: 108), noemt haar in een bewogen en superieur in memoriam een vrouw vol tact, discretie en hartstocht, iemand ‘met groot begrip voor het proces van het schrijven, met een groot zakelijk talent, fel betrokken bij eigentijdse mensen, gebeurtenissen en verschijnselen’ (Haasse 1967). Klaus Mann spreekt in Der Wendepunkt (1952) over haar als de ‘zeer intelligente, overigens ook zeer aantrekkelijke, medewerkster’ van Emanuel Querido, terwijl zij nota bene diens mededirecteur was.2 Haasse en Mann waren auteurs die haar meegemaakt hebben. Dat is niet het geval met Hans Vogel (1948–1999), die haar ‘de eigenzinnige redactrice’ noemt (Vogel 2000: 102). De beeldvorming rond Alice van Nahuys is in dit korte bestek moeilijk volledig te reconstrueren, maar veel wijst erop dat zij imponerend maar moeilijk gevonden werd. Opvallend negatief beschrijft Hans-Albert Walter haar in haar verhouding tot Fritz Landhoff, met wie zij de verantwoordelijkheid deelde voor de Duitse tak van Querido (de zogenaamde Querido Verlag, die in de periode 1933–1950 vanuit Amsterdam Duitse literatuur uitgaf): zij is dan ‘energisch’, ‘eminent ehrgeizig’ – energiek op het fanatieke af, buitengewoon ambitieus en ‘niet in staat om zich neer te leggen bij de superioriteit van de nieuwe man, bij zijn wereldwijsheid en zijn vertrouwde omgang met alle beroemdheden die zij zelf nooit te zien had gekregen’ (Walter 1997: 149). Waar dat beeld vandaan komt is nauwelijks te reconstrueren uit Landshoffs autobiografie, maar hij moet haast wel de bron geweest zijn.3 Walter weet ook te vertellen hoe de verhouding was tot haar aanvankelijke baas, Emanuel Querido (1871–1943): die had haar als jong meisje, werkzaam in de boekhandel van de socialistische uitgeverij Ontwikkeling (later De Arbeiderspers), in 1915 binnengehaald. Querido, 23 jaar ouder, had haar bevalligheid (‘Liebreiz’) gezien, haar talent opgemerkt en haar in zijn uitgeverij ‘gevormd, bijna als Pygmalion Galathea’ (Walter 1997: 148). Daarmee wordt eens te meer de vrouw afgemeten aan de man die zij bijstaat. En dat terwijl Alice van Nahuys, geboren in Den Helder, wees geworden en vervolgens opgegroeid en geschoold in Antwerpen, al in 1929 directeur bij Querido werd, amper 35 jaar oud. Dat de relatie met mededirecteur Querido sensibel was blijkt uit het feit dat hij haar ontslaat als zij (in april 1937) in het huwelijk treedt met zijn vertegenwoordiger Fred von Eugen, kort daarop directeur van de Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij. Overigens woonde Alice van Nahuys vanaf 1929 bij het echtpaar Querido in huis in Laren, de band was zeer nauw. Hoe groot de consternatie was blijkt wellicht uit het feit dat Van Nahuys haar ontslag in de krant publiek maakt (in het Algemeen Handelsblad van 27 maart 1937).4 In de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog treden Van Nahuys en Querido onder druk van de bezetter terug uit de directie, er komt een nationaalsocialistische ‘Verwalter’; in 1943 worden Querido en zijn vrouw gedeporteerd en in Sobibor vermoord. In 1946 treedt Alice van Nahuys weer aan en staat zij aan het begin van een nieuwe bloeiperiode in de uitgeverij. In 1947 publiceert zij haar laatste vertaling: Het proces van Franz Kafka.
Het betrouwbaarste portret van Alice van Nahuys is tot op heden dat van Marianne Vogel uit 2003, ingebouwd in een essay over de Duitse schrijfster Irmgard Keun (Vogel 2003: 163–165). Hoe zij zich, als vluchtelinge in de Eerste Wereldoorlog teruggekeerd naar Amsterdam, ontwikkelde tot een van de belangrijkste literaire bemiddelaars van de twintigste eeuw, wordt mede verklaard uit het feit dat zij in Antwerpen kennelijk in betere kringen verkeerde en er een uitstekende opleiding genoot (idem: 163). Bij Querido startte ze – naar eigen zeggen – ‘met het uittikken van de rekeningen’.5 Toch volgde in 1920 haar eerste vertaling, nota bene van een beroemd boek van Arthur Schnitzler, ze is dan 26; in 1924 reageert zij superieur op een stuk van de uitgever Leo Simons waarin hij vrouwelijke vertalers op de hak neemt (daarover later meer). Bij Querido waren al in de jaren twintig de Duitse uitgaven, ook volgens Vogel, ‘ondubbelzinnig een initiatief’ van Van Nahuys (Vogel 2003: 165). Haar expertise en vaardigheden moeten de weg hebben gebaand voor haar directeurschap,6 dat haar goed afging. Niet alleen van de Nederlandse literatuur maar ook van de vertaalde literatuur bepaalde zij tussen 1920 en 1967 het gezicht. In 1964 kreeg ze een subsidie voor het schrijven van haar memoires toegezegd, maar die zijn er nooit gekomen. In 1965 werd ze door minister Vrolijk benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau, voor haar verdiensten voor de uitgeverij, in het bijzonder ook voor het bieden van publicatiemogelijkheden in de jaren 1933–1940 aan uit nazi-Duitsland gevluchte schrijvers. In 1967, op 2 februari, overlijdt ze in St. Moritz, volkomen onverwacht, aldus de rouwadvertentie, ondertekend door Fred von Eugen en kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. De crematieplechtigheid (‘na aankomst van de trein te 14.58 uur, halte Driehuis-Westerveld’) vindt onder grote belangstelling plaats op Westerveld en ‘in haar geest’ werden geen officiële toespraken gehouden. Querido stelde in datzelfde jaar een Alice van Nahuys-prijs in, die drie keer uitgereikt werd. Daarna raakte Alice van Nahuys in de vergetelheid. Waardering voor haar werd niet echt uitgesproken, daarvoor werd haar werk te zeer gezien als dat van een bemiddelaar op de achtergrond. De culturele wissels die zij daarentegen omzette – in de carrières van talloze schrijvers7 en vertalers – waren zo uitzonderlijk dat haar veeleer een plaats in het centrum van het bestel toekomt. In die zin is het zaak haar persoon ooit uitgebreider te schetsen, de vele contacten behoeven afzonderlijke aandacht, zowel biografisch als theoretisch waar het gaat om posities in de productie van literatuur.8 Dat Alice van Nahuys bovendien een vertaler was schept de mogelijkheid de gelaagdheid van het concept bemiddelaar te doorgronden. Ze trad ook sturend op, selecteerde en produceerde, en zorgde voor de afzet van producten op de culturele markt. Van Nahuys vertaalde bovendien niet de geringste boeken. Hella Haasse, die veel overzag en daar uitmuntend over schreef, heeft dat in ieder geval onderkend. R. Boltendal, die haar enorm stimulerende invloed op verschillende auteurs aanstipt en doorverwijst naar Sötemanns geschiedenis van de uitgeverij, merkt alleen terloops op dat zij voor en na de oorlog diverse boeken heeft vertaald (Boltendal 1965: 83). Een van haar belangrijke verdiensten is dat ze van het idealistische, socialistisch angehauchte en zeer gevarieerde fonds ‘steeds meer een typisch literair fonds’ heeft gemaakt (idem: 92). Sötemann, in zijn eerste schets van de uitgeverij (1960), is positief over Alice van Nahuys, maar legt al met al eerder de nadruk op de verdiensten van Emanuel Querido en in het geval van de Duitse poot op de verdiensten van Landshoff. Het grote accent op zowel de Duitse literatuur als die van vrouwen moet op het conto van Alice van Nahuys worden geschreven.9
Misschien is de tijd rijp om de werkelijke verdiensten van de vrouwelijke directeur van Querido op waarde te schatten – al met al belichaamt zij vanaf 1920 tot aan haar dood, eerst als vertaler en assistente, dan al snel als directeur, de rode draad door alle publicaties van dit befaamde fonds. Maar alleen al om het aandeel vertalingen dat zij als uitgever vanaf 1934 opnam in de Salamanderreeks, is zij een plaats in de geschiedenis waard.10 Sötemann is zoals gezegd behoedzaam, maar over de vertalingen van Arthur Schnitzler oppert hij wel dit: ‘We mogen wel aannemen dat de vertaalster, Querido’s naaste medewerkster, op zijn minst genomen mede de hand had gehad in het opnemen van deze auteur in het fonds – een eerste kennelijk[e] blijk van haar literair onderscheidingsvermogen, dat in de loop der jaren steeds duidelijker aan de dag zal treden, en dat de ontwikkeling van de uitgeverij al spoedig nadrukkelijk mede zal bepalen’ (Sötemann 1960: 53). Als Van Nahuys over zichzelf schrijft komt het beeld van een terughoudende vrouw naar voren die dat wat zij doet als taak of levenstaak beschouwt. Met goed recht kun je in het volgende citaat een spiegeling van de uitgeefster zelf herkennen: ‘E.M. Querido’s Uitgeversmij heeft in haar veertigjarig bestaan nooit de dingen van de dag nagejaagd. Zij heeft zich altijd en uitsluitend toegelegd op de ernstige vervulling van een taak, die zij vrijwillig en met ambitie op zich nam.’ Het staat in het woord vooraf van Alice van Nahuys bij het portret dat in 1955 gemaakt werd van Emanuel Querido (Van Nahuys 1955: 5). Aan het eind van dat boekje staat in het tekstdeel van Th. Wink dat zij het vak van Querido geleerd heeft, ‘en, wat van meer betekenis is, zij heeft zich zo volkomen in Querido’s opvattingen ingeleefd, dat zij niet anders kan, dan keuze en verzorging der uitgaven voort te zetten in de door hem begonnen ontwikkelingsgang’ (ibid.: 110). Het lijkt alsof pas in 1990, als Sötemann zijn definitieve uitgeverijgeschiedenis schrijft, het werkelijke belang van Alice van Nahuys erkend wordt. Hij beklemtoont ‘de markante ontwikkeling’ van de uitgeverij eind jaren twintig en becommentarieert de zojuist geciteerde woorden van Van Nahuys, die door Wink blijkbaar letterlijk zijn genomen: ‘Dat is een begrijpelijke en waardeerbare bescheidenheid, doch het lijkt me hier de plaats om met enige nadruk vast te stellen, dat het karakter van de uitgeverij in haar eerste periode van volle bloei, in aanzienlijke mate mede aan haar inzicht en werkkracht te danken was’ (Sötemann 1990: 54). Sötemann voegt daar ten slotte aan toe dat zij de uitgeverij ‘nog meer door de selectie van nieuwe auteurs’ profileerde.11
De selectie betrof oorspronkelijk en vertaald werk en in het laatste segment dus ook eigen vertalingen. Daarmee wordt bevestigd dat zij in zekere zin autonoom handelde en dat haar vertalersprofiel gekenmerkt wordt door een grote dosis onafhankelijkheid.12 Van Alice van Nahuys zijn 39 boekvertalingen in kaart te brengen (zie Lijst boekvertalingen). Daarvan werden er 33 vervaardigd in de jaren twintig (1920–1931). Het zijn vertalingen uit het Duits, een enkel boek uit het Deens (vermoedelijk via het Duits) of uit het Frans. Ze publiceerde bij vier uitgevers, haar productie was met name in de jaren 1923 tot 1925 zeer hoog. Er zijn fraai verzorgde reisverslagen bij, de opvallendste naam – vanuit onze huidige kijk op de canon – is zoals gezegd die van Arthur Schnitzler. De andere Duitse auteurs hadden destijds een grote naam, te noemen zijn Georg Hermann, Felix Salten en Leonhard Frank. Schnitzler, dan al beroemd in Nederland maar vooral als toneelschrijver, markeert het begin van haar vertaalcarrière. Alice van Nahuys debuteerde met Casanova’s terugkeer (1920) en zou daarna nog zes vertalingen van hem publiceren, waaronder Else (1926) en het beroemde Carnaval (Traumnovelle, dat vanaf 1964 in de Salamanderreeks verscheen als Demasqué). De vertaling van Else lokt een rel uit als het boek uit de etalage van een boekhandel in Steenwijk wordt gehaald vanwege een al te prikkelend omslag. Een ander omstreden boek is dat van Karin Michaelis, dat het verhaal vertelt van een vrouw met drie mannen. De boeken passen in het vooruitstrevende fonds van de uitgevers voor wie ze werkt. Het directeurschap zorgde blijkbaar voor een breuk in haar vertaalproductie, vanaf 1931 komen er nog slechts een handvol vertalingen bij. Maar nu zijn het stuk voor stuk bijzondere boeken: in 1938 (als Salamander) Thomas Manns Bekentenissen van den oplichter Felix Krull (aangekondigd als Bekentenissen van den opschepper Felix Krull); in 1939 Irmgard Keuns Kind zonder land en in 1947 Franz Kafka’s Het proces. Het proces verscheen bij de nieuwe uitgeverij van haar man, de Amsterdamse Boek- en Courantmij, maar ook al snel als Salamander bij Querido (1953). Van Mann vertaalde ze al eerder een korte tekst in 192813 en tevens de tweede, nieuwe en uitgebreide versie van Felix Krull in 195514. Juist door deze vertalingen wordt haar oeuvre van grote betekenis, zodat de laatste zinnen ervan de moeite van het citeren waard zijn: ‘“Holè! Heho! Ahé!” riep zij met machtig gejuich. Een wervelstorm van primitieve krachten droeg mij het rijk der gelukzaligheid binnen. En hoog, heftiger dan bij het Iberische spel-des-bloeds zag ik onder mijn gloeiende liefkozingen de koninklijke boezem golven’ (Mann 1955: 342).
In haar beginjaren ontmoette Alice van Nahuys kritiek op haar vertalingen. Zo schrijft Ida Haakman in Den Gulden Winckel in 1922 (jg. 21, 172–173): ‘Wat mag Alice van Nahuys hebben bewogen juist dit troebele, onaantrekkelijke werk [De groote biecht van Karin Michaelis, TN] te vertalen? Groote zorg heeft zij niet aan haar taak besteed. Getuigen slechts enkele voorbeelden van Hollandsch, dat niet door den beugel kan’. De voorbeelden zijn niet allemaal overtuigend, of vanuit een huidig perspectief moeilijk in te schatten.15 Ze hebben ook te maken met de afkeer die de recensente van het boek van Karin Michaelis heeft. Een beperkte peiling van reacties op haar vertalingen in één jaar levert dit op: in Het Volk (12 november 1930) wordt een vertaling van haar hand (Latzko, Zeven dagen) ‘voortreffelijk’ genoemd; A.M. de Jong prijst een vertaling van Georg Hermann (De dromen van Ellen Stein) aan als ‘uitstekend’ (31 december 1930); in Het Vaderland (van 22 maart 1930) wordt ze aangepakt als ze in Schnitzlers Therese ‘von Alfred losgesagt’ vertaald blijkt te hebben met ‘van Alfred losgezaagd’. De algehele tendens is positief. Haar Keunvertaling wordt in De Gooi- en Eemlander (9 juni 1939) ‘vaardig en goed van woordenrijkdom’ genoemd. Thomas Mann, die ze bij zijn bezoek aan Nederland in 1955 op Schiphol verwelkomt (Het Vrije Volk van 1 juli 1955, ‘mevrouw Alice van Nahuys, vertaalster van Manns boek ‘De bekentenissen van de oplichter Felix Krull’ begeleidde[n] de grote schrijver naar zijn hotel’). Ter Braak prijst in 1938 haar Mannvertaling: ‘De vertaling is verzorgd door Alice van Nahuys. Zij had geen gemakkelijke taak, want het proza van Thomas Mann “luistert” zeer nauwkeurig; de vele schakeeringen tusschen deftigheid en humor, die een slechte vertaling meestal niet weet te treffen, zijn de essentie van dezen stijl. De vertaling van mevr. Van Nahuys heeft echter stellig qualiteiten, ook als vertaling van Thomas Mann, al zou men zoo nu en dan een ander Nederlandsen aequivalent gewenscht hebben; zij geeft een zeer goed denkbeeld van het origineel. Dat, nu de naam Thomas Mann eenmaal in de reeks vertegenwoordigd is, andere werken van zijn hand mogen volgen! Zij zijn salamanders, die tegen het vuur van den tijd ruimschoots bestand zijn.’16 Wijlen Mulisch las Krull in haar vertaling, die hij ‘bewonderenswaardig’ noemde (Het Parool, 24 december 1955); zij correspondeert nog even met hem om hem erop te wijzen dat hij er in zijn beschouwing flink naast zit.
Ongetwijfeld heeft Alice van Nahuys zich met haar deskundigheden – literaire sensibiliteit, inzicht in stijlen, inzicht in vertalen – ook gebogen over de vertalingen van anderen. Dat is voor een deel vervlogen in de geschiedenis, maar hier en daar zal er in de brieven nog iets van te zien zijn. Een glimp is zichtbaar in de discussie over de vertaling van Hubert Lampo van Francoise Sagans Bonjour Tristesse, een boek dat Querido graag wilde uitgeven. Een deel van de onderhandelingen met Angèle Manteau, die het boek had uitgegeven, betroffen de kwaliteit van de vertaling, die blijkbaar verbetering behoefde.17 Alice van Nahuys begeleidde haar eigen werk niet met essays of verantwoordingen. Wel hield ze in 1930 De Groene Amsterdammer korte tijd een rubriek bij over ‘Nieuwe Duitsche boeken’; dat versterkt het idee dat zij in de eerste fase van haar vertalerschap ambassadrice van het Duitse boek was. Tot mijn verrassing vond ik uiteindelijk – in Leven en werken. Maandblad voor meisjes & vrouwen – een opvallende reactie van haar op een stuk van Leo Simons, de vooraanstaande uitgever van de Wereldbibliotheek. Simons betrekt positie in een actueel debat over slechte vertalingen dat in 1924 gevoerd werd in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en in Morks Magazijn. Er werd flink geklaagd over ‘minderwaardige vertalingen’, bijvoorbeeld toen de heer A.G. van Kranendonk de Engelse vertaling van een roman van Herman Robbers (Roman van een gezin) bekritiseerde. Op hetzelfde moment beklaagde de heer Robertus Nurks jr. zich in Morks Magazijn over belabberde vertalingen: Nurks viel vooral over germanismen, in de Courant struikelde men over anglicismen (‘nachtmerriewoorden’).18 Een (niet ondertekend) stuk van 22 maart 1924 besluit met de volgende zin: ‘Had de vertaler (vertaalster? Men zegt dat vrouwen ruimer van geweten zijn dan mannen) nonsens geroken, dan had hij misschien (zeker is het niet) zijn woordenboek geraadpleegd.’19 Simons neemt de handschoen op en spreekt daarop over vertalers als knoeiers, maar toch vooral: knoeisters. Dat liet Alice van Nahuys, dertig jaar oud, zich niet zeggen en ze schreef een reactie die veel zegt over haar geweten als vertaler en als vrouw (Van Nahuys 1924: 366–367). De volledige tekst is verderop in deze Filter opgenomen, bij wijze van eerbetoon aan een bijzondere vrouw.
En laat ik die hommage versterken met de woorden van Hella Haasse: ‘In het begin was ik, als meeste buitenstaanders, vooral geïmponeerd door die grote, gesoigneerde vrouw met haar zelfbewuste, soms autoritaire optreden. Maar in de loop der jaren ben ik haar nader gekomen, heb ik haar wezenlijke hartelijkheid en bescheidenheid ontdekt, en heeft mijn wat vreesachtig respect plaatsgemaakt voor genegenheid en bewondering. Het ligt voor de hand in de relatie tussen uitgever en auteur een belangengemeenschap te zien. Tussen Alice von Eugen en mij bestond vriendschap, juist omdat er aan beide kanten meer in het geding was dan eigenbelang; het belangrijkste was zowel voor haar als voor mij de levenslange overgave aan wat de één tot schrijven, de ander tot het uitgeven van boeken brengt: de gedachte, de fantasie, kortom, het geestelijk goed’ (Haasse 1967: 87). Dezelfde gedachte – de fantasie, het geestelijk goed – is in het geval van Alice van Nahuys ook onmiskenbaar aanwezig in haar vertalerschap.
Noten
1 www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN; geraadpleegd op 26 september 2013.
2 Geciteerd naar de vertaling van Willem van Toorn: Klaus Mann, Het keerpunt. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1985, 19995, p. 345.
3 Vgl. Vogel 2003: 165: ‘Toen Fritz Landshoff in 1933 naar Amsterdam kwam, zag hij Alice van Nahuys als volgt. Ze was lang, elegant, knap, energiek, zeer belezen, en beheerste vloeiend vier talen (Nederlands, Frans, Engels en Duits).’
4 ‘Mevrouw Alice van Nahuys verzocht ons mede te deelen dat zij geen deel meer uitmaakt van de directie van Em. Querido’s Uitgevers Maatschappij te Amsterdam.’
5 Vgl. Wijnberg 1958: 17.
6 Gezien zijn boekuitgaven had Querido in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten bijvoorbeeld weinig tegen zelfstandige, werkende vrouwen, aldus Marianne Vogel (2003: 165).
7 Niet alleen de Nederlandse, maar ook buitenlandse. Vgl. bijvoorbeeld Roelofs 1989, met name p. 55–102.
8 Vgl. Dorleijn & Van Rees 2006, en vgl. ook Vogel 2003: 165–166 over haar als uitgever: ‘Dat Van Nahuys geen achtergrondfiguur was, wordt bevestigd door Guus Sötemann (1990), die de geschiedenis van de uitgeverij heeft geschreven en haar een ‘zelfbewuste, zakelijke en elegante vrouw’ (54) noemt, iemand die vanaf de tweede helft van de jaren twintig ‘de ontwikkeling van de uitgeverij in belangrijke mate mee zou bepalen’ (44). Ook Hella Haasse (1967: 86) karakteriseert haar als een leidende persoonlijkheid ‘met een groot zakelijk talent’. Het beeld dat Landshoff schetst is dus niet zozeer gebaseerd op de werkelijkheid, maar eerder op zijn ideeën over hoe mannen en vrouwen zich horen te gedragen en hoe hun onderlinge verhouding hoort te zijn. Dit is van belang, want Landshoffs visie is geen los geval. Ook anderen die over uitgeverij Querido hebben bericht – onder wie Rudi Boltendal (1965) en Arie Querido, Anthonie Donker & Th. Wink (1955) zien Alice van Nahuys grotendeels over het hoofd; men beschrijft de uitgeverij als het product van Emanuel Querido. Dat genderopvattingen hier bepalend zijn, blijkt uit de twee publicaties van Sötemann over uitgeverij Querido. Deze boeken van 1960 en 1990 zijn grotendeels hetzelfde – al reikt de tweede verder in de tijd –, maar in het tweede komt de rol die Van Nahuys heeft gespeeld beter uit de verf dan in het eerste. De maatschappelijke genderopvattingen zijn in deze dertig jaar veranderd, en dat beïnvloedt kennelijk de manier waarop Sötemann tegen de positie van Van Nahuys binnen de uitgeverij aankijkt.
9 Opmerkelijk is Sötemanns reactie op de invloed die de voornamelijk vrouwelijke directie na de oorlog had op de fondsvorming: dat zoveel schrijfsters hun werk bij Querido uitgaven, want ‘al in 1931 verscheen er een prospectus “Nieuwe boeken van vrouwen” rond het werk van Augusta de Wit’ (1960: 72).
10 Dit schrijf ik op de dag dat Athenaeum – Polak & Van Gennep bekendmaakt met de Salamanders te stoppen (12 oktober 2013).
11 Sötemann (1990: 162): ‘Bij herhaling is er in dit verhaal op gewezen dat zij al vroeg herkenbare bijdragen leverde aan de profilering van het fonds en omstreeks 1930 werd dit manifest, niet alleen door haar benoeming tot adjunct/directrice, en een jaar later tot mededirectrice, maar nog meer door de selectie van nieuwe auteurs. De wederopbouw en de ontwikkeling van de uitgeverij na de oorlog waren geheel en al haar werk, zij het dat al spoedig Tine van Buul de functie kreeg die zijzelf in de beginjaren had vervuld. Door de goede samenwerking tussen hen beiden herkreeg Querido haar markante plaats in de Nederlandse literaire uitgeverij, weliswaar in de geest van de stichter van het bedrijf, maar duidelijker geconcentreerd op de literatuur van eigen bodem. Toen Alice von Eugen zich in 1961 uit de dagelijkse leiding terugtrok, was de uitgeverij eender gebleven en toch anders geworden, vergeleken bij wat Emanuel Querido voor ogen had gestaan en wat hij verwezenlijkt had.’
12 Vgl. Koster 2012 en Naaijkens 2012.
13 ‘Lily’ in Morks Magazijn, april 1928.
14 Dit schreef Hugo Brandt Corstius in de NRC van 22 februari 2008: ‘Een halve eeuw geleden schreef Mann nog een, twee keer zo dik, deel Felix Krull achter dat eerste deel aan. Direct werd het hele boek door Alice von Eugen, uitgeefster van Querido, vertaald. Eerlijk gezegd vind ik haar Nederlands, met spellingen als praestaties, philosoof en aetherisch, uitstekend passen bij de gemaniëreerde opschepper. Ik bedoel Felix Krull, niet Thomas Mann.’
15 ‘Papieren, waarzonder de reis niet mogelijk was’. ‘Eens, als kind, moet je je hevig geschrokken hebben’. ‘Uren van gewelddadigen slaap’. ‘Benitta was verkikkerd op een Japansch ivoren beeldje’. ‘Hij greep naar haar handen en drukte ze en weende groote, vallende tranen’. ‘Alsof haar ingewanden weggespoeld werden’. ‘Heinrich luisterde in haar mond’. Vooral het laatste voorbeeld is niet echt te plaatsen, tenzij het om een spirituele tandarts gaat.
16 Vaderlandartikelen 1938, www.dbnl.org/tekst/braa002vade07_01/braa002vade07_01_0024.php, geraadpleegd 13 oktober 2013.
17 http://bierkaai.wordpress.com/tag/alice-van-nahuys/; geraadpleegd 25 augustus 2013.
18 Er duikt een voorbeeld op uit een roman van Jack London waarin ‘deed’ vertaald is met ‘daad’ (‘als in: “Nu ontbreekt er nog maar één ding: de Daad”; “deed” moest daar echter zijn: ‘notarieele acte’, wat in de bewuste passage vast beter paste. Nieuwe Rotterdamsche Courant, avondeditie, 22 maart 1924.
19 Idem, 22 maart 1924.
Bibliografie
Boltendal, R. 1965. Boekmakers. Portretten van uitgevers. Amsterdam: Moussault.
Dorleijn, Gillis & Kees van Rees. 2006. De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800–2000. Nijmegen: Vantilt.
Haasse, Hella. 1967. ‘In memoriam Alice von Eugen-Nahuys’, De Uitgever. Maandblad van de Nederlandse Uitgeversbond, 47:3, p. 86–87.
Kloek, Els (ed.). 2013. 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis.Nijmegen: Vantilt.
Koster, Cees. 2012. ‘Contextualizations of Translation History’, in: Petra Broomans (ed.), Cultural Transfer and Transmission. Groningen: Barkhuis, p. 49–60.
Mann, Thomas. 1955. Bekentenissen van de oplichter Felix Krull. Amsterdam: Querido’s Uitgeversmij.
Naaijkens, Ton. 2006. ‘Andere zenuwen, andere verlangens. Schnitzler in de ogen van zijn Nederlandse tijdgenoten’, Nederlandse letterkunde, themanummer Het buitenland bekeken. Vijf internationale auteurs door Nederlandse ogen (1900–2000), jg. 11, nr. 3 (september), p. 211–234.
Naaijkens, Ton. 2012. ‘Der Literaturübersetzer. Sein Profil im Spannungsfeld von Literatur- und Übersetzungsgeschichte. Die Orchestrierung des Joseph Roth als Beispiel’, in: Jahrbuch Deutsch als Fremdsprache, 38. München: Iudicum, p. 143–156.
Nahuys, Alice van. 1924. ‘Iets over vertalen’, Leven en werken. Maandblad voor meisjes & vrouwen [onder leiding van E.C. Knappert en Annie Salomons, Mij. v. Goede en Goedkoope Lectuur Amsterdam], afl. 5, rubriek Onze Tribune, p. 366–367.
Nahuys, Alice van. 1955. ‘Woord vooraf’, in: A. Querido, Anthonie Donker & Th. Wink, Emanuel Querido. De mens/de schrijver/de uitgever. Amsterdam: Querido’s Uitgeversmij.
Roelofs, Hans. 1989. Man weiß eigentlich wenig von einander. Arthur Schnitzler und die Niederlande. Amsterdam: Rodopi.
Schnitzler, Arthur. 1920. Casanova’s terugkeer. Vertaald door Alice van Nahuys. Amsterdam: Querido’s Uitgeversmij.
Sötemann, A.L. 1990. Querido van 1915–1990. Een uitgeverij. Amsterdam: Querido.
Sötemann, Guus. 1960. Vijfenveertig seizoenen Singel 262. Amsterdam: Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij & Querido’s Uitgeversmaatschappij.
Vogel, Hans. 2000. Wacht maar tot ik dood ben. Annie M.G. Schmidt: haar leven en werk voor theater, radio en tv. Amsterdam: Nederlands Theaterinstituut.
Vogel, Marianne. 2003. ‘11 april 1936. De Duitse schrijver Irmgard Keun ondertekent een contract met uitgeverij Allert de Lange’, in: Rosemarie Buikema & Maaike Meijer, Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1900–1980. Den Haag: Sdu Uitgevers, p. 159–174.
Walter, Hans-Albert. 1997. Fritz H. Landshoff und der Querido Verlag 1933–1950. Sonderheft Marbacher Magazin, 78.
Boekvertalingen van Alice van Nahuys
1920 Arthur Schnitzler, Casanova’s Terugkeer (Querido)
1921 Hermann Bang, De vier duivels (Van Holkema & Warendorf)
1921 Georg Hermann, Kubinke (Querido)
1921 Karin Michaelis, De groote biecht (Van Holkema & Warendorf)
1922 Hans Morgenthaler, In het rijk van Siameezen en Maleiers (Querido)
1922 Felix Salten, Olga Welgemoed (Van Holkema & Warendorf)
1922 Felix Salten, De kleine Veronika (Van Holkema & Warendorf)
1923 Arthur Schnitzler, Baddokter Graesler (Querido)
1923 Georg Hermann, Sneeuw (Querido)
1923 Georg Hermann, De Nacht van Doctor Herzfeld (Querido)
1923 Leonhard Frank, De oorzaak (Querido)
1923 Albert Adès en Albert Josipovici, Het boek van Goha den Onnoozele (Van Holkema & Warendorf)
1924 Norbert Jacques, Natuur en volk van de Stille Zuidzee (Querido)
1924 Bernard Kellerman, Schwedenklee’s avontuur (Van Holkema & Warendorf)
z.j. Laurids Bruun, Lea, de vreugdelooze weduwe – roman van het eiland Peli (Ontwikkeling)
1925 Bernard Kellerman, De Heiligen (Prometheus)
1925 A. t’ Serstevens, De Verliefde Vagebond (Querido)
1925 Andor Latzko, Marcia Reale (Prometheus)
1925 Leonhard Frank, De ontwikkeling (Ontwikkeling)
1925 Leonhard Frank, De burger (Ontwikkeling)
1925 Bernard Kellerman, Een zwerftocht door Japan (Querido)
1926 Georg Hermann, De steile trap (Querido)
1926 Arthur Schnitzler, Else (Querido)
1927 Arthur Schnitzler, Carnaval (Querido)
1928 Arthur Schnitzler, Spelen in de morgenschemer (Querido)
1928 Georg Hermann, Tranen om Modesta Zamboni (Querido)
1928 Arthur Schnitzler, Hazard (Querido)
1929 Arthur Schnitzler, Therese : kroniek van een vrouwenleven (Querido)
1929 Leonhard Frank, Karel en Anna (Querido)
1930 Andor Latzko, Zeven dagen (Querido)
1930 Georg Hermann, De dromen van Ellen Stein (Querido)
1930 Bruno Frank, Politieke novelle (Querido)
1931 Leonhard Frank, Broer en Zuster (Nederlandsche Boekengilde)
1938 Thomas Mann, Bekentenissen van den oplichter Felix Krull (Querido)
1939 Berta Szeps-Zuckerkandl, Ik beleefde vijftig jaren wereldgeschiedenis (Querido)
1939 Irmgard Keun, Kind zonder land (Querido)
1946 Franz Werfel, De verduisterde hemel (Querido)
1947 Franz Kafka, Het proces (Amsterdamse Boek- en Courantmij)
1955 Thomas Mann, Bekentenissen van de oplichter Felix Krull (Querido)