‘The So-Called Right of Translation’    52-63

De Erven F. Bohn en Ouida’s publicatie in Nederland

Astrid Kulsdom

‘Are you sure you are not mistaken in thinking there is no copyright treaty between your country and that of England?’ schreef de populaire Britse auteur Ouida (1839–1908) op 14 november 1880 aan haar belangrijkste Nederlandse uitgeverij, De Erven F. Bohn.1 Haar vraag naar een mogelijk Nederlands-Engels verdrag voor vertaalrechten was niet zo vreemd: in de late negentiende eeuw was Nederland een van de weinige landen waarin de rechten van buitenlandse auteurs niet beschermd werden, zodat vertalingen van buitenlandse romans zonder toestemming van de auteur in kwestie gepubliceerd konden worden. Deze praktijk kwam veelvuldig voor, totdat uitgevers als De Erven F. Bohn de waarde van persoonlijk contact met buitenlandse auteurs gingen inzien. Het ongeautoriseerd publiceren van vertalingen was dus niet illegaal, maar De Erven F. Bohn verkozen de Britse topauteur2 Ouida voor de vertaalrechten van haar romans te betalen. Door haar toestemming te verkrijgen kon de uitgeverij immers het waardevolle etiket ‘geautoriseerde vertaling’ aan haar boeken toevoegen en voortzetting van de briefwisseling met haar zou mogelijk leiden tot de ontvangst van proeven van nieuw werk, dat De Erven F. Bohn zo eerder konden vertalen en uitbrengen dan de concurrentie.

De uitgevers Erven F. Bohn bleven in de eerste plaats echter handelaren en zij lieten erkenning van Ouida’s auteurschap achterwege wanneer dit in hun voordeel was: meer dan eens verwezen ze naar het ontbreken van auteursrechtbescherming in Nederland om een lagere prijs voor Ouida’s nieuwste roman te bedingen. Ouida’s contacten met de uitgeverij waren stroef omdat beide partijen een andere perceptie van de geldende regels hadden. De Erven F. Bohn waren geheel bekend met het Nederlandse literaire veld waarvan ze al jaren deel uitmaakten, terwijl Ouida door haar Britse achtergrond weinig kennis had van de in Nederland geldende normen en regels. De correspondentie betreffende haar romans A Village Commune (1881) en In Maremma (1882) toont aan dat de onderhandelingen tussen de Britse auteur en haar Nederlandse uitgever niet zonder problemen verliepen: behalve een verschil van opvatting over correct onderhandelingsgedrag waren ook niet-verstuurde manuscripten en de receptie van Ouida’s eerdere romans in zowel Groot-Brittannië als Nederland struikelblokken in het acquisitieproces. In dit artikel wordt de briefwisseling over de publicatie van deze twee romans in de context geplaatst van het Nederlandse literaire veld van de tweede helft van de negentiende eeuw. Door eerst Ouida en De Erven F. Bohn nader te belichten en vervolgens te beschrijven hoe zij in hun correspondentie omgingen met de problemen rond de Nederlandse publicatie van A Village Commune en In Maremma wil dit artikel een indruk geven van de voor- en nadelen van persoonlijk contact tussen een Nederlandse uitgever en een Britse schrijfster.

Ouida
Ouida, die in 1839 in een klein dorpje in Engeland geboren werd maar al snel met haar moeder en grootmoeder naar Londen verhuisde, begon haar carrière met het schrijven van sensatieverhalen voor Bentley’s Miscellany, een geïllustreerde tijdschrift dat haar verhalen vanaf 1859 bij een enthousiast publiek introduceerde. Niet lang daarna, in 1863, publiceerde ze haar eerste roman, Held in Bondage, bij Chapman & Hall (Schroeder & Holt 2007: 16). Na het succes van dit werk schreef Ouida bijna ieder jaar van haar verdere leven een roman of verhalenbundel, waarvoor ze inspiratie putte uit de romantische soldatenverhalen die haar vaak afwezige Franse vader haar tijdens haar kinderjaren vertelde: haar vroege werk voert dappere soldaten en flamboyante heldinnen ten tonele en wordt gekenmerkt door sensationele verhaallijnen.

Ouida’s verhalen waren enorm populair bij het Britse lezerspubliek, maar het commentaar van de critici was gemengd: zij prezen haar om haar landschapsbeschrijvingen en meeslepende plot, maar leverden anderzijds genadeloze kritiek op haar repetitieve stijl en overdreven descriptieve manier van schrijven. Ook zagen de critici haar sensatieromans als een gevaar voor de deugdzaamheid van haar veelal jonge, vrouwelijke lezers.

Toen haar populariteit toenam en ze zowel zichzelf, haar moeder als haar grootmoeder kon onderhouden van haar schrijfwerk, mat Ouida zich een extravagante levensstijl aan die doet denken aan die van de heldinnen uit haar verhalen. In haar biografische artikel over Ouida beschrijft Jane Jordan de soirees die ze in het Langham Hotel in Londen organiseerde als bohemien en provocerend: de bezoekers waren vrijwel zonder uitzondering mannelijke schrijvers met een twijfelachtige moraal, met wie Ouida onder het genot van een sigaret op gelijkwaardig niveau discussieerde (Jordan 1995: 78–79). Nadat ze in 1874 naar Florence verhuisde, bewoog ze zich evenzeer in selecte kringen: veel van haar romans uit die periode zijn satires gebaseerd op haar ervaringen met de daar gevestigde adellijke Engelse gemeenschap. In Italië nam haar oeuvre een onverwachte wending: behalve de high society-romans die het publiek inmiddels van haar gewend was schreef ze diverse kritische verhalen over de misstanden op het Italiaanse platteland. De sociaalkritische toon die ze in deze romans en in de artikelen over hetzelfde onderwerp hanteerde beïnvloedde ook haar overige romans. Haar meeslepende verhaallijnen boeiden de lezers nog steeds, maar haar succes nam zienderogen af omdat haar publiek geen boodschap had aan de zeer aanwezige sociale kritiek.

Ouida

De inhoud van Ouida’s romans werd vanaf 1880 harder en somberder naarmate haar financiële en sociale omstandigheden verslechterde. Ze verwisselde haar Florentijnse villa voor een huurhuis, droeg de jurken uit haar succesvolle periode tot er gaten in vielen en deelde het weinige eten dat ze had met haar geliefde honden. Ouida heeft altijd geweigerd zich door een agent te laten vertegenwoordigen, maar haar eigenwijze en vaak wantrouwige houding ten opzichte van zakenlieden uit de uitgeefwereld hinderde haar werkrelaties. Door haar gebrek aan zakelijk inzicht werd ze meermaals door uitgevers en agenten bedrogen, die achter haar rug om geld verdienden aan de verkoop van de (vertaal)rechten van haar werk. In de hoogtijdagen van haar carrière verdiende Ouida zeer goed aan haar schrijfwerk, maar ze kon erg slecht met geld omgaan en legde niets opzij. Haar productie was dan relatief hoog met één werk per jaar, ze ontving maar weinig geld voor haar romans en was gedwongen in dit tempo te blijven produceren om in haar levensonderhoud te voorzien, totdat ze in 1908 in armoede stierf (Schroeder & Holt 2007: 19–20). 

Ouida’s romans in Nederland
Negatieve kritieken weerhielden buitenlandse uitgevers er niet van haar romans in hun eigen land te distribueren. Ouida’s werk is in een groot aantal Europese landen vertaald, waaronder Nederland. Haar romans genoten in het oorspronkelijke Engels al bekendheid bij een select Nederlands publiek, dat zich geregeld over de afwezigheid van Nederlandse vertalingen verwonderde. Zo stelde Marie Henriëtte Koorders-Boeke in haar recensie van de Nederlandse vertaling van Tricotrin dat zij zich al in 1870 afvroeg waarom Ouida’s werk nog niet in het Nederlands te lezen was: ‘Vreemd hè dat haar boeken nog nooit in het Hollandsch vertaald zijn. Misschien komt het omdat wie in ons land rijp is voor dergelijke lectuur, ook wel Engelsch, althans Fransch leest; voor le bas peuple zijn ze trouwens ten eenemale ongeschikt. En wie een Ouida vertalen wil moet goed beslagen ten ijs komen’ (Koorders-Boeke 1875: 570).3 In 1873 schreef Mina Kruseman de heer Revers, uitgever, met de vraag of hij Held in Bondage van Ouida kende: ‘Een magnifiek boek, vrij gedacht en rijk geschreven. Een mijner vriendinnen wilde het vertalen, maar weet niet of het vertaald is. Verleden jaar heeft men mij verzekerd dat het nog niet in ’t hollandsch [sic] bestond; mocht dit nog zóó wezen, zoudt gij dan s.v.p. de vertaling voor mij aan willen vragen?’ (Kruseman 1877: 49). Krusemans verzoek werd niet ingewilligd: Held in Bondage was al door een andere uitgever voor vertaling aangebracht.4

De eerste gedocumenteerde Nederlandse vertaling is Twee Klompjes door Jacoba van Westrheene-van Heijningen in 1874, naar Ouida’s Two Wooden Shoes uit datzelfde jaar. In de daaropvolgende jaren werden Ouida’s nieuwste romans vrijwel allemaal meteen na publicatie in Groot-Brittannië in het Nederlands vertaald en met terugwerkende kracht werd ook Ouida’s eerdere werk in het Nederlands uitgebracht. Haar romans werden door veel verschillende uitgevers uitgegeven: Tricotrin en zijn pleegkind verscheen in 1875 bij A. ter Gunne, Puck: Gedenkschriften van een hond (1877) is gepubliceerd door H.M. van Dorp, en Vriendschap (1879) kwam uit onder het vaandel van P.N. van Kampen die, in tegenstelling tot de andere genoemde uitgevers, nog twee andere romans van Ouida zou uitgeven. Tussen 1874 en 1910 verschenen er in Nederland bijna veertig vertalingen bij een tiental uitgevers.5 De Arnhemse uitgever Minkman heeft technisch gezien de meeste titels op zijn naam met Meesterwerken van Ouida (1890– ), een reeks goedkope edities van Ouida’s romans, waarvan een aanzienlijk deel herdrukken van eerder verschenen vertalingen. De Erven F. Bohn zijn met hun Ouida-reeks (1880– ), waarin zestien nieuwe, in hun opdracht gemaakte vertalingen verschenen, de belangrijkste distributeurs van Ouida’s werk. 

De Erven F. Bohn
Tussen 1820 en 1872 is het in Haarlem gevestigde familiebedrijf De Erven F. Bohn in handen van Pieter François Bohn, die zich toelegde op de uitbreiding van het literaire segment van het fonds. Zijn huwelijk met Dorothea Beets in 1835 bracht hem in contact met Nicolaas Beets, wiens Camera Obscura in 1839 door Bohn werd uitgegeven en nog vele malen herdrukt is. Beets introduceerde Bohn in zijn letterkundige kringen, en al snel bevatte het fonds van De Erven F. Bohn werk van Rhijnvis Feith, J.P. Hasebroek en Johannes Kneppelhout (Keijsper 2002: 59). Toen François Bohn en Jelte Karel Tadema het bedrijf in 1872 van P.F. Bohn overnamen, behielden zij dit stempel. Inhakend op de groeiende belangstelling voor ‘het vrouwenvraagstuk’ startte Tadema de Bibliotheek van Nederlandsche Schrijfsters, met werk van onder anderen Elise van Calcar, Virginie Loveling en Melati van Java (Kuitert 2001: 153–54).

Buitenlandse favorieten als August Lafontaine, Friedrich Schiller, William Thackeray en Edward Bulwer-Lytton vonden evenzeer een plaats in het fonds van De Erven F. Bohn. Ook hier zijn vrouwelijke auteurs ruim vertegenwoordigd: werk van onder anderen Harriet Beecher Stowe, Fredrika Bremer, Eliza Lynn Linton en Mary Elizabeth Braddon werd in opdracht van De Erven F. Bohn vertaald en in Nederland uitgebracht. Gedurende de negentiende eeuw omvatte het fonds ongeveer 400 vertalingen (ruwweg een derde van het totaal), waarvan 130 uit het Engels (Keijsper 2002: 50). De Erven F. Bohn besteedden veel aandacht aan de kwaliteit van hun vertalingen en maakten gebruik van een selecte groep vaste vertalers. Tot deze groep behoorden niet alleen beroepsvertalers, maar ook auteurs die wat wilden bijverdienen. N.G. van Kampen vertaalde gedichten van Byron en bewerkte het Handbuch Der Geschichte Der Litteratur van L. Wachler voor het Nederlandse publiek, en ook Nicolaas Beets leverde verscheidene vertalingen aan De Erven F. Bohn (Keijsper 2002: 72). Veel buitenlandse romans werden vertaald door vrouwen, waarbij De Erven F. Bohn de voorkeur lijken te hebben gegeven aan vertaalsters uit hun eigen kringen: vrijwel al hun vaste vertaalsters waren familie, kennissen of hadden een andere connectie met hun literaire dan wel persoonlijke netwerk.

De Ouidavertalers van De Erven F. Bohn
De vertalingen van Ouida’s romans zijn bijna allemaal anoniem verschenen, maar uit de fondsboeken kunnen we opmaken dat C. Baarslag,6 een door De Erven F. Bohn veelgevraagde vertaler, met een totaal van vier romans de meeste Ouidavertalingen op zijn naam heeft staan. Eerder vertaalde hij ook al werk van Ouida voor uitgever P.N. van Kampen en toen hij hoorde dat De Erven F. Bohn een van haar romans wilden uitgeven bood hij zich onmiddellijk aan als vertaler: 

Mijnheren, Zooeven vernam ik van den Heer v. Kampen dat door U een nieuw werk van Ouida ter vertaling is aangekondigd. Mocht U tot de uitgave besluiten dan hoop ik, als de vertaler van “Vriendschap” met de vertaling begunstigd te worden. Ik heb laatstgenoemd werk ten genoegen van den Heer v. Kampen in zijn Hollandsch kleed gestoken, en daardoor gelegenheid gehad om Miss Ouida in al hare eigenaardigheden te leren kennen. Die zouden tot aanbeveling strekken, indien u de mij bekende welgezindheid dat nog noodig maakte. In geval u niet tot de uitgave overgaat en het werk aan den Heer v.K. afstaat, heb ik van Dhr reeds de toezegging dat geen ander dan ik het zal vertalen.7

Baarslag kreeg inderdaad de opdracht om Moths te vertalen en maakte ook bij daaropvolgende romans zijn interesse in het vertalen van Ouida’s werk kenbaar. Daarnaast vertaalde hij enkele werken van onder anderen Harriet Beecher Stowe, Eliza Lynn Linton en Rhoda Broughton, maar van verdere literaire activiteit lijkt geen sprake te zijn. De samenwerking tussen De Erven F. Bohn en Baarslag eindigde abrupt in 1886, in welk jaar Baarslag de volgende brief stuurde:

Mijnheer, tot mijn spijt bespeur ik dat ik voor uw firma, waarvoor ik zoogaarne werkzaam placht te zijn, als een oud paard op stal ben gezet. Dat doet mij des te meer leed omdat het niet alleen krenkend is voor mijn eergevoel, of eigenliefde, of hoe u het noemen wilt, maar ook niet anders dan een voor mij nadelige uitwerking kan hebben op anderen, die menen dat ik nog een paard ben, dat goed in het huis loopt en geen zweep nodig heeft. Op een vorig schrijven hebt u mij zelfs niet met een antwoord verwaardigd, en ik wil mij dan ook geenszins aan u opdringen, als u meent uw vertalingen aan andere handen dan de mijne te moeten toevertrouwen. Maar het zou kunnen zijn dat ik aan mij onbekende omstandigheden of redenen een eenzijdige uitlegging geef, en daarom vermeen ik u ten minste niet onbekend te moeten laten met mijne verandering van adres, dat nu geworden is Gerard Doustraat No. 80, in plaats van als vroeger 44D.8

Dat De Erven F. Bohn hebben nagelaten Baarslags brieven te beantwoorden, wordt ondersteund door het archiefmateriaal: hun laatste brief aan Baarslag dateert uit 1885, toen hij Ouida’s Othmar vertaalde. Door het gebrek aan antwoord blijven de redenen voor hun plotse breuk met Baarslag onbekend.

De andere vertalers die zich voor De Erven F. Bohn aan het werk van Ouida waagden waren allemaal vrouwen. Annemarie van Deventer-Busken Huet, de zus van Conrad Busken Huet, vertaalde de roman Wanda en een bundel kinderverhalen voor Bohn. Verder vertaalde zij werk van Elizabeth Barrett, Anne Thackeray en enkele anderen voor verschillende uitgevers. Cornélie Lydie Huygens, zelf ook schrijfster, vertaalde maar liefst vijf romans, en Louise Stratenus zag naast haar drukke schrijversactiviteiten kans om Prinses Napraxine te vertalen. De laatste Bohnvertaalster die werk van Ouida vertaalde was Guillette Willeumier: naast twee romans van Ouida vertaalde ze ook nog werk van Rudyard Kipling, Sarah Grand, Mary Ward, Ethel Turner, Charlotte Niese en Olive Schreiner en correspondeerde ze met Albert Verwey over poëzie.9

De Erven F. Bohn raadpleegden hun vertalers regelmatig over reeds aangeschafte werken, waarbij de mening van de vertaler over een manuscript een grote rol speelde in de uiteindelijke uitgave. Het manuscript van Ouida’s roman Syrlin (1890) werd bijvoorbeeld naar Cornélie Lydie Huygens gestuurd met het verzoek het te lezen alvorens aan te geven of zij de vertaling op zich wil nemen. Dat De Erven F. Bohn meer van Huygens verwachtten dan een simpel ja of nee blijkt uit haar antwoord, waarin zij geroutineerd een analyse geeft van de gebreken van de roman:

Syrlin heb ik gelezen, en hoewel tot mijn leedwezen mijn oordeel niet zeer gunstig kan luiden, ben ik bereid de bewerking op mij te nemen. Al de gewone gebreken der schrijfster: gerektheid en eindelooze herhalingen speelen hier sterker dan ooit op den voorgrond. Ik geef u dan ook in overweging een vrije bewerking er van in het licht te geven en het geheel tot twee deelen te reduceren, zoals ik indertijd met “Strathmore” en “Signa” gedaan heb. Het boek zal er veel door winnen, zoals het thans is, vind ik het bijna niet eens door te worstelen. Het spijt mij natuurlijk dat de vertaling reeds in het najaar moet verschijnen. Ik zal nu mijn eigen werk alweer voor de zooveelste maal moeten ter zijde leggen.. wilt gij ’t fair, nood breekt wetten. Gaarne verneem ik een dezer dagen van u of u beter vindt “Syrlin” te snoeien danwel de breedsprakige Auteur op den voet te volgen.10

Het inzicht en probleemoplossend vermogen dat Huygens in deze brief laat zien verklaren waarom De Erven F. Bohn de voorkeur gaven aan hun eigen selectie vertalers: Huygens bespaarde De Erven F. Bohn met haar lezing en analyse van het aangeleverde manuscript een hoop werk. Daarbij maakte haar voorstel de roman in te korten tot twee delen de roman niet alleen minder langdradig, maar ook veel goedkoper om te drukken. J.K. Tadema schreef in naam van De Erven F. Bohn dezelfde dag nog verheugd terug:

Uw plan, om Syrlin te bewerken en te besnoeien, vind ik natuurlijk uitmuntend. Ik zelf vind dat de vertaling, evenals “Signa”, 650 à 700 blz. zou worden, 100 minder is mij veel liever. Het boek zal dan 2 delen worden.11

De brief van Cornélie Lydie Huygens over Ouida’s Syrlin is niet uitzonderlijk: ook de brieven van de andere vertalers van Ouida’s romans bevatten waardeoordelen over te vertalen manuscripten en suggesties ter verbetering van de Nederlandse editie.

De Erven F. Bohn benutten hun netwerk van medewerkers om informatie over nieuwe buitenlandse romans in te winnen. Ook binnen hun familie en kennissen peilden ze wat er gelezen werd en wat potentiële nieuwe bestsellers waren. Net als andere uitgevers hielden ze de buitenlandse literaire tijdschriften bij, maar via vrienden, familie en medewerkers bleven ze in aanraking met hun lezerspubliek en bemachtigden ze de meer exclusieve aanraders die in de bladen minder aandacht kregen. De vertalers van De Erven F. Bohn noemden in hun brieven geregeld nieuwe romans die ze in het oorspronkelijke Engels hadden gelezen en die ze graag in het Nederlands zouden vertalen. Belangrijke bronnen van informatie over nieuwe buitenlandse romans waren ook de buitenlandse auteurs zelf. Hoewel ze niet wettelijk verplicht waren om buitenlandse auteurs voor het vertalen en publiceren van hun werk om toestemming te vragen, correspondeerden De Erven F. Bohn geregeld met populaire buitenlandse schrijvers over hun nieuw uit te komen romans. Deze correspondentie verliep nogal eens problematisch, vooral wanneer er geld ter sprake kwam: Britse auteurs waren inmiddels gewend betaald te krijgen voor de vertaalrechten van hun werk. Wanneer Nederlandse uitgevers opmerkten dat er tussen Nederland en Groot-Brittannië geen verdrag bestond stuitte dat meestal op onbegrip.

De publicatie van A Village Commune door De Erven F. Bohn
De correspondentie tussen De Erven F. Bohn en Ouida, een van hun populairste buitenlandse auteurs, toont aan dat persoonlijk contact tussen uitgever en auteur winstgevend kan zijn voor beide partijen. Na hun ongeautoriseerde publicatie van Motten in 1880 besloten De Erven F. Bohn Ouida aan te schrijven met het verzoek drukproeven te sturen van haar nieuwe roman, waarmee zij het vertaalrecht wilden vastleggen. Ouida kampte toen al met ernstige financiële problemen; zij antwoordde dat ze de geboden prijs te laag vond en noemde een in haar ogen realistischer bedrag. In reactie op haar hoge vraagprijs besloten De Erven F. Bohn Ouida haarfijn uit te leggen wat haar positie in deze discussie was:

Dear Miss! In kind reply to your letter we beg to inform you the sum asked for the sending of early sheets of your forthcoming work is much to [sic] high, as it is not a right of translation we ask – the reservation of right of translation being but a name to us – but only the sending of sheets of your works as any other publisher may have it. All your novels have been translated into dutch and we ourselves at this moment have in the press a translation of Moths, which will be published this month and no retribution has been paid. Of course this new novel will go the same way. If a sum of ƒ250 is suitable to you, we will send you a draft payable at Florence immediately after receipt of your answer.12

De Erven F. Bohn spelen in op haar gebrek aan kennis van de Nederlandse wetgeving betreffende vertaalrechten en doen het in het zwart-wit beeld dat ze schetsen van het Nederlandse uitgeversveld voorkomen alsof hun aanbod voor Ouida de enige mogelijkheid is om iets aan de Nederlandse publicatie van haar roman te verdienen.

Zoals te verwachten viel accepteerde Ouida hun bod van 250 gulden.13 De drukproeven lieten even op zich wachten: De Erven F. Bohn stuurden op 8 november een bericht waarin ze nogmaals verzoeken om de proeven te sturen, of toch in ieder geval de volledige titel van het manuscript: ‘As it is necessary for an announcement to the dutch booksellers to know the full title of your novel we would be very glad in receiving it, as soon as possible.’14 Naar aanleiding van een aankondiging van de roman in het Engelse literaire tijdschrift Athenaeum van 15 januari 1881 verzochten De Erven F. Bohn Ouida op 17 januari een derde keer de drukproeven op te sturen, waarbij ze erop wezen dat ze de betaling al hadden voldaan.15 Hun herhaald verzoek werd uiteindelijk ingewilligd en in de herfst van 1881 brachten De Erven F. Bohn de Nederlandse vertaling van A Village Commune uit. Ouida kreeg een exemplaar toegestuurd van Een Dorpsgemeente, zoals de Nederlandse titel luidt, met daarbij het verzoek om drukproeven van haar volgende roman te sturen:

We have the honour to hand you by post a copy of the dutch translation of a Village Commune, the production of which we hope will be agreeable to you, although our language perhaps may be a stranger. A month ago we had the pleasure to write you about the purchasing of the right of early sheets of your next novel at the same terms on which we agreed with a Village Commune. Till this day we did not receive any reply and beg you therefore to respond.16

Na de succesvolle publicatie van Een Dorpsgemeente zagen De Erven F. Bohn er wel brood in een zakenrelatie met Ouida op te bouwen en zo verzekerd te zijn van de drukproeven van haar volgende romans. Ouida was echter minder enthousiast: haar voormalige Britse uitgever Chapman & Hall had in 1874 de rechten van haar vroege werk verkocht zonder haar in de winst te laten delen en sindsdien wantrouwde ze alle uitgevers, inclusief haar zeer integere nieuwe uitgever Chatto & Windus. Het verlies van die rechten betekende echter ook dat Ouida niets verdiende aan herdrukken van haar vroege werk. De verkoop van de vertaalrechten van haar nieuwe romans regelde ze zelf; de inkomsten gebruikte ze om haar extravagante levensstijl te bekostigen en de daaruit voortvloeiende schulden af te betalen. Enerzijds vermoedde Ouida dat De Erven F. Bohn haar oplichtten, anderzijds wilde ze haar buitenlandse rechten graag zo snel mogelijk verkopen omdat ze het geld nodig had (Phillips 1978: 213–215). De hieruit ontstane zakenrelatie was niet erg stabiel, maar bleek toch te werken.

Voortzetting van de correspondentie
Dat ook Ouida bereid was de onderhandelingen gaande te houden, blijkt uit de brief die ze stuurde na ontvangst van Een Dorpsgemeente. Ze feliciteert daarin De Erven F. Bohn met het verschijnen van de roman en noemt het ontvangen exemplaar een ‘handsome edition’. Wanneer vervolgens de financiën aan bod komen, verandert haar toon: ‘My forthcoming work is in 3 vol, therefore I must ask you more. If, however you consent to send me 250 fr. for Moths, I will let you have the new one at that price for Dutch translation.’17 Ouida kon de wetenschap van de eerder uitgegeven ongeautoriseerde vertaling van Moths niet naast zich neerleggen en was vastbesloten om er alsnog voor betaald te krijgen. Het in haar opinie aantrekkelijke dubbelaanbod werd echter genegeerd door De Erven F. Bohn, die 250 gulden voor de drukproeven van het nieuwe werk boden en opnieuw benadrukten dat ze niet wettelijk verplicht waren haar voor de vertaalrechten te betalen: ‘If you are not so kind to approve our offer of ƒ250, we will wait till the publication of your novel and try to get the right of translation according to our law in the same manner as Moths. All your novels have been translated into Dutch without attribution, except your Village Commune, a translation of the new one may therefore also be expected.’18 Het accepteren van dit bod lijkt zo de enige manier voor Ouida om nog iets aan de Nederlandse uitgave te verdienen.

Afgezien van het feit dat ze Ouida volgens de Nederlandse wetgeving geen geld schuldig waren, hadden De Erven F. Bohn nog een andere reden om haar geen groter bedrag te betalen: de negatieve ontvangst van haar vorige door hen uitgebrachte roman in de Nederlandse pers. Een Dorpsgemeente, een van Ouida’s eerste Italiaanse romans, viel bij de Nederlandse literatuurcritici minder in de smaak dan de populaire high society-roman Motten. Ouida’s oeuvre kenmerkt zich door een keur aan onderwerpen en thema’s: in Motten beschrijft Ouida een romance in aristocratische kringen, gesitueerd in Frankrijk, Oostenrijk, Rusland en Polen, waarbij ze kritiek levert op sociale kwesties als het huwelijk en overspel. Een Dorpsgemeente behandelt een heel ander onderwerp: de misstanden in haar geliefde Italië, waaronder de corrupte regering, de industrialisatie, vervuiling en dierenmishandeling, bekeken vanuit het oogpunt van twee plattelandsfamilies wier bestaan verwoest wordt door het bureaucratische bestuur van hun woonplaats (Schroeder & Holt 2007: 184, 144). Het is niet verwonderlijk dat twee thematisch zo uiteenlopende romans zeer verschillend werden ontvangen door de pers.

De Erven F. Bohn waren bezorgd over de aard van haar nieuwste roman: ‘As a Village Commune does not suit the tastes of the dutch novel-readers as much as your Moths we would be very glad to hear if the new novel will contain also a picture of high life or must be viewed somewhat as a sequel to A Village Commune.19 Motten, Bohns eerste Ouidapublicatie, werd in De Nederlandsche Spectator geprezen om ‘de kiesche gematigheid [sic] in hare teekening van het meest verdorvene’ (29 januari 1881: 33). Met name Ouida’s herhaaldelijke vergelijking van de positie van de getrouwde vrouw met die van een prostituee of slavin in Motten werd als schokkend ervaren, maar de recensent meende dat juist haar ingetogen behandeling van het onderwerp lof verdiende. Een Dorpsgemeente werd in hetzelfde tijdschrift echter veroordeeld vanwege het tegenovergestelde: ‘wat er waars ligt in hare beschuldigingen wordt door de overdrijving weer krachteloos gemaakt’ (10 december 1881: 433). Net als de Britse lezers was de Nederlandse pers niet gecharmeerd van Ouida’s pogingen tot het opwekken van sympathie voor de onderdrukte Italiaanse plattelandsbevolking: veel critici meenden dat het sociale commentaar misplaatst was in een roman. Het is dan ook niet vreemd dat De Erven F. Bohn wilden weten of haar nieuwe roman in toon overeenkwam met het succesvolle Motten of het minder goed ontvangen Een Dorpsgemeente.

Gedreven door geldgebrek probeerde Ouida haar roman zo goed mogelijk te verkopen: ‘In Maremma is a romance in the genre of Ariadne. Not at all like the V.C.20 Uit de correspondentie wordt niet duidelijk of De Erven F. Bohn haar op haar woord geloofden; misschien probeerden ze door hun twijfel over de kwaliteit te uiten alleen de prijs voor de drukproeven omlaag te halen. Ondanks deze twijfel herhaalden ze hun eerder genoemde bod van 250 gulden. Ouida noemde het bedrag verontwaardigd een ‘small sum’, maar accepteerde het toch vanwege ‘the excellent style of [De Erven F. Bohns] publication of the Commune’.21 In dezelfde brief bracht ze nog eenmaal de betaling voor Motten ter sprake, maar De Erven F. Bohn negeerden haar verzoek wederom en geen beide partijen kwam er in hun verdere correspondentie nog op terug. 

Voordeel voor beide partijen?
De communicatie mag dan niet altijd soepel zijn verlopen, De Erven F. Bohn hielden de zakenrelatie met Ouida wel in stand. Dankzij de correspondentie over A Village Commune en In Maremma was er duidelijkheid over de verwachtingen van beide partijen en de juridische verschillen tussen Nederland en Groot-Brittannië, waardoor De Erven F. Bohn en Ouida hun briefwisseling goed geïnformeerd konden voortzetten. Na In Maremma publiceerden ze nog dertien vertalingen van haar werk, telkens met haar schriftelijke toestemming en in ruil voor een geldbedrag. De goede verstandhouding bleef wederzijds voordelig: De Erven F. Bohn waren verzekerd van een exemplaar van de drukproeven van Ouida’s werk, terwijl zij hiervoor een vergoeding ontving die ze bij een andere Nederlandse uitgever wellicht niet had gekregen. Ook het feit dat Ouida überhaupt op de hoogte werd gesteld van Nederlandse vertalingen van haar werk was zeker in de vroege jaren van de zakenrelatie uitzonderlijk, hoewel het tegen het einde van de negentiende eeuw steeds gebruikelijker werd voor uitgevers om contact met buitenlandse auteurs te onderhouden.

Hoe voordelig de verstandhouding voor beide partijen werkelijk was, blijkt uit de hier gepresenteerde casus. De Erven F. Bohn kozen ervoor te betalen voor teksten die zij ook zonder betaling hadden kunnen verkrijgen. Door deze keuze bemachtigden ze echter wel het nieuwste werk van een populaire auteur voordat het uitgegeven werd, waardoor ze de romans telkens als eerste in Nederland op de markt konden brengen. Dit leverde De Erven F. Bohn een voordeel op ten opzichte van hun concurrenten, die Ouida’s werk pas na de Britse publicatie in handen kregen. Ouida daarentegen had de keuze tussen het accepteren van een laag bod of helemaal geen vergoeding krijgen. Door het ontbreken van juridische bescherming van de rechten van buitenlandse auteurs had zij geen solide onderhandelingspositie en won ze de discussies over de prijs van haar manuscripten nooit. Ouida’s wantrouwen jegens uitgevers was dus terecht, maar werkte niet bevorderlijk in de onderhandelingen, net zomin als haar laksheid betreffende het opsturen van manuscripten en de teleurstellende receptie van haar Dorpsgemeente. De correspondentie rond de romans na In Maremma is veel meer een kwestie van routine, omdat beide partijen inmiddels wisten waar ze aan toe waren. Toch kon Ouida het tien jaar later, in oktober 1891, nog steeds niet nalaten de Nederlandse situatie in twijfel te trekken: ‘Please tell me if there be no law, or means, by which I can prevent the piracy of S. Barbara?’22

 

Noten
1 Brief van Ouida aan De Erven F. Bohn. 14-11-1880. Universiteitsbibliotheek Leiden (UBL), Collectie Bohn, ms. BOH C78.
2 Roselinde Supheert stelt in haar artikel ‘De Victoriaanse top-tien’ dat Ouida enkel Charles Dickens voor moet laten gaan in populariteit, gebaseerd op vermeldingen in Het Leeskabinet en De Gids en publicatie van origineel werk (2003: 59).
3 Marie Henriëtte Koorders-Boeke begint haar recensie van Tricotrin en zijn pleegkind (1875) met de transcriptie van een gesprek dat zij naar eigen zeggen in 1870 voerde met een ‘woordenrijke oude vriend’. Het hier gebruikte citaat is dus wellicht niet geheel accuraat, maar toont aan dat Koorders-Boeke al bekend was met Ouida voordat haar werk in het Nederlands werd vertaald.
4 Op 26 oktober 1873 schrijft Mina Kruseman in een brief aan Betsy Perk: ‘Van morgen ontving ik een brief van Revers om te zeggen dat Ouida juist aangevraagd was voor de vertaling door Thieme’ (Kruseman 1877: 53). Het Nieuwsblad voor den Boekhandel toont aan dat W.J. Thieme & Co inderdaad op 10 september 1873 de roman bij de Commissie tot regeling van het Vertalings-Recht inbracht; het recht werd verkregen op 12 september (Nieuwsblad voor den Boekhandel, 12-9-1873: 367). Van een uiteindelijke publicatie is echter geen spoor: de lijsten van ‘Nieuwe Uitgaven in Nederland’ in de jaren erna melden geen vertaling van Ouida’s Held in Bondage, de uitgave van Thieme bevindt zich niet in Nederlandse bibliotheken en er bestaan ook geen recensies van het werk. Mogelijk heeft Thieme besloten de roman toch niet uit te geven. Slavenketenen (1890) van de Arnhemse uitgever J. Minkman, uitgebracht in hun reeks ‘Meesterwerken van Ouida’, is de vroegst bekende Nederlandse uitgave van het werk.
5 Deze informatie is op te vragen in de WomenWriters database (ed. Suzan van Dijk): www.databasewomenwriters.nl. [Opgevraagd 2-4-2012]
6 Hoewel uit de correspondentie met De Erven F. Bohn niet blijkt wat de voornaam van C. Baarslag is, mag uit het gebruik van mannelijke voornaamwoorden (tegenover het gebruik van vrouwelijke voornaamwoorden in de correspondentie met vertaalsters) worden afgeleid dat Baarslag een mannelijke vertaler is.
7 Brief van C. Baarslag aan De Erven F. Bohn, 8-4-1880. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C77.
8 Brief van C. Baarslag aan De Erven F. Bohn, 1886 (exacte datum onbekend). UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C87.
9 De informatie over de werkzaamheden van de vertaalsters is op te vragen in de WomenWriters database (ed. Suzan van Dijk): www.databasewomenwriters.nl. [Opgevraagd 2-4-2012] Guillette Willeumiers brieven aan Albert Verwey zijn na te lezen op de website van de Digitale Bibliotheek voor Nederlandse Letteren: http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=will082 [2-4-2012]
10 Brief van Cornélie Lydie Huygens aan De Erven F. Bohn, 28-3-1890. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C35, fol. 98.
11 Brief van De Erven F. Bohn aan Cornélie Lydie Huygens, 28-03-1890. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C34, fol. 229.
12 Brief van De Erven F. Bohn aan Ouida, 29-10-1880. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C6, fol. 134.
13 De gebruikte valuta in de correspondentie tussen Ouida en De Erven F. Bohn verandert regelmatig. Hoewel het getal (250) gelijk blijft, hebben beide partijen het afwisselend over ‘250 pounds’, ‘250 fr’ en ‘ƒ250’. Adriaan van der Weel spreekt in zijn behandeling van een brief uit dezelfde correspondentie over 250 gulden (ongeveer £20), wat inderdaad de meest aannemelijke optie is (2000: 36). In citaten zal de gebruikte valuta niet worden gewijzigd, maar het mag duidelijk zijn dat het overal om hetzelfde bedrag gaat.
14 Brief van De Erven F. Bohn aan Ouida, 8-11-1880. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C6, fol. 140.
15 Brief van De Erven F. Bohn aan Ouida, 17-1-1881. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C6, fol. 182.
16 Brief van De Erven F. Bohn aan Ouida, 5-10-1881. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C6, fol. 393.
17 Brief van Ouida aan De Erven F. Bohn. Exacte datum onbekend, tussen 5 en 16 oktober 1881. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C80. Ouida gebruikt hier de valuta-aanduiding ‘fr.’, maar bedoelt hoogstwaarschijnlijk ‘ƒ’.
18 Brief van De Erven F. Bohn aan Ouida, 16-10-1881. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C6, fol. 398.
19 Brief van De Erven F. Bohn aan Ouida, 28-01-1882. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C6, fol. 438.
20 Brief van Ouida aan De Erven F. Bohn. Exacte datum onbekend, vermoedelijk begin 1882. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C82, eerste brief.
21 Brief van Ouida aan De Erven F. Bohn. Exacte datum onbekend, vermoedelijk begin 1882. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C82, tweede brief.
22 Brief van Ouida aan De Erven F. Bohn, 23-10-1891. UBL, Collectie Bohn, ms. BOH C101.

Bibliografie
Bespr. van Motten, door Ouida. Vert. C. Baarslag. ‘Berichten en Mededelingen’, De Nederlandsche Spectator, 5, 29 januari 1881, p. 33.

Bespr. van Een Dorpsgemeente, door Ouida. Vert. C. Baarslag. ‘Berichten en Mededelingen’, De Nederlandsche Spectator, 50, 10 december 1881, p. 433.

‘Bij de Commissie tot regeling van het Vertalings-Recht zijn sedert de laatste opgave onderstaande werken binnengekomen:’, Nieuwsblad voor den Boekhandel, 40:73, 12 september 1873, p. 367.

Jordan, Jane. 1995. ‘Ouida: The Enigma of a Literary Identity’, Princeton University Library

Chronicle, 57, p. 75–105.

Keijsper, Chantal. 2002. Hoofdstuk 1–4 in: Peter Gijsbers & Anton van Kempen (eds.),

Deugdelijk arrebeid vordert lang bepeinzen. Jubileumboek uitgegeven ter gelegenheid

van het 250-jarig bestaan van uitgeverij Bohn 1752-2002. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, p. 3–76.

Koorders-Boeke, Marie Henriëtte. 1875. ‘Tricotrin, door Ouida. In ’t Hollandsch vertaald door R***, met een voorrede van D.C. Nijhoff. Deventer, A. ter Gunne’, De Gids, 39, p. 570–576.

Kruseman, Mina. 1877. Mijn Leven. Tweede deel. Dordrecht: J.P. Revers.

Kuitert, Lisa. 2001. ‘Het debacle van een negentiende-eeuwse “vrouwenreeks”. Bibliotheek van Nederlandsche Schrijfsters’, Literatuur, 18, p. 150–159.

Phillips, Celia G. 1978. ‘Ouida and Her Publishers: 1874–1880’, Bulletin of Research in the Humanities, 81, p. 210–215.

Schroeder, Nathalie & Shari Hodges Holt. 2008. Ouida the phenomenon: evolving social, political, and gender concerns in her fiction. Newark: University of Delaware Press.

Supheert, Roselinde. 2003. ‘De Victoriaanse top-tien’, Filter, 10:4, p. 55–61.

Van der Weel, Adriaan. 2000. ‘Nineteenth-Century Dutch Attitudes to International Copyright’. Publishing History, 47, p. 31–44.
 

Nederlandse vertalingen van de romans en verhalen van Ouida (Marie Louise Ramé, 1839–1908)
Twee klompjes [Two wooden shoes]. Vertaald door Jacoba van Westrheene – van Heijningen. Den Haag, 1874.

Tricotrin en zijn pleegkind [Tricotrin: the story of a waif and a stray]. Vertaald door R***. Deventer: A. ter Gunne, 1875.

Puck, gedenkschriften van een hond [Puck: his vicissitudes, adventures, observations, conclusions, friendships, and philosophies: related by himself]. Vertaler onbekend. Haarlem: H.M. van Dorp, 1877.

Een provincieroos [A Provence Rose]. Vertaler onbekend. 1878.

Vriendschap [Friendship]. 2 vols. Vertaald door C. Baarslag. Amsterdam: P.N. van Kampen en Zn, 1879.

Twee soevereinen gediend [Under two flags]. Vertaald door H.T. Chappuis. Zutphen: W.J. Thieme & Cie, 1880.

Motten [Moths]. Vertaald door C. Baarslag. Haarlem: Bohn, 1881.

Een dorpsgemeente [A Village Commune]. Vertaald door C. Baarslag. Haarlem: Bohn, 1881.

Pepistrello, en andere verhalen [Pipistrello, and other stories]. Vertaald door Dr. C.D. 1882.

In Maremma [In Maremma]. Vertaald door C. Baarslag. Haarlem: Bohn, 1882.

Bimbi: vertellingen voor groote en kleine menschen [Bimbi, stories for children]. Vertaald door Anne Marie van Deventer – Busken Huet. Haarlem: Bohn, 1883.

Wanda [Wanda]. Vertaald door Anne Marie van Deventer – Busken Huet. Haarlem: Bohn, 1884.

Chandos [Chandos]. 3 vols. Vertaler onbekend. Amsterdam: P.N. van Kampen, 1884.

Prinses Napraxine [Princess Napraxine]. Vertaald door Stratenus, Louise Antoinette. Haarlem: Bohn, 1885.

Idalia [Idalia]. Vertaald door Johadina. 1885.

Othmar [Othmar]. Vertaald door C. Baarslag. Haarlem: Bohn, 1885.

Een regenachtige junimaand [A rainy June]. Vertaler onbekend. Haarlem: Bohn, 1885.

Signa [Signa]. Vertaald door Cornélie Lydie Huygens. Haarlem: Bohn, 1886.

Logeergasten [A house party]. Vertaald door Cornélie Lydie Huygens. Haarlem: Bohn, 1887.

Folle Farine [Folle-Farine]. Vertaald door Johanna Gerhardina Wilhelmina Badon – Ghijben. Arnhem: J. Minkman, 1888.

De Wateren der Edera [The Waters of Edera]. Vertaald door Jeanne Salomonson-Asser. Delft: A.W. Segboer, 1888/1900.

Guilderoy [Guilderoy]. Vertaald door C. Baarslag. 1889.

De adder en andere novellen [Toxin and other papers]. Vertaald door Cornélie Lydie Huygens. Haarlem: Bohn, 1889.

Ariadne [Ariadné. The story of a dream]. 2 vols. Vertaald door Jeanne Huygens. Amsterdam: P.N. van Kampen, 1889.

Guilderoy [Guilderoy]. Vertaald door Wilhelmine van Westrheene. Haarlem: De Erven Loosjes. 1889.

Ruffino [Ruffino]. Vertaald door C. Baarslag. 1890.

Huwelijksplannen [Engelse titel onbekend]. Vertaald door Cornélie Lydie Huygens. Haarlem: Bohn, 1890.

Slavenketenen [Held in Bondage]. Vertaald door A.J.J. Ebeling. Arnhem: Minkman, 1890.

Syrlin [Syrlin]. Vertaald door Cornélie Lydie Huygens. Haarlem: Bohn, 1891.

De liefde is genoeg [Pascarèl]. Vertaler en uitgever onbekend. 1893.

De toren van Taddeo [The Tower of Taddeo]. Vertaald door Guillette Willeumier. Haarlem: Bohn, 1893.

Twee “misdadigers” [Two offenders]. Vertaald door Guillette Willeumier. Haarlem: Bohn, 1894.

Massarenes [The Massarenes]. Vertaler onbekend. Haarlem: Bohn, 1898.

Floralia [In a Winter City]. Vertaald door A.J.J. Ebeling. Arnhem: Minkman, 1900.

‘La “Strega”’ [La Strega]. Vertaald door B. de Graaff – van Capelle. In: Boon’s Geïllustreerd Magazijn juni 1902: p. 529–544.