Vertalen in moeilijke tijden    25-29

Gheorghe Nicolaescu

Niet alle uitgekomen dromen maken ons gelukkig. In de twee decennia die verstreken zijn sinds het afscheid van de communistische idealen zijn veel Roemenen zich van deze waarheid bewust geworden. We hebben veel vrijheden teruggewonnen waarnaar we bijna een halve eeuw hopeloos hunkerden: we mogen nu in bijna alle landen van de wereld vrij reizen, onze brieven worden niet meer gelezen en gecensureerd, we kunnen alles vertellen wat we maar kwijt willen, en aan iedereen, we mogen gebruikmaken van het internet zonder dat een Roemeense instelling ons van verraad van nationale belangen beschuldigt.

Hoe ver hebben we het geschopt na het herwinnen van deze en nog meer vrijheden? Meer dan drie miljoen Roemenen hebben hun land verlaten om de armoede te ontvluchten, voor brieven hebben we allang geen tijd meer, en als we die toch willen schrijven, versturen we ze via de elektronische post. Lezen is voor de meesten van ons een luxe geworden, want time is money, en geld hebben we nodig ook als we naar de psycholoog gaan om hem te vertellen wat we aan vrienden zouden kunnen vertellen, maar die hebben we (meestal) niet meer, want we zijn dag en nacht bezig met dingen zonder welke onze samenleving niet vooruit kan. Waarheen? Dat doet er niet toe, het doel is niets, de beweging is alles, dat wist de Duitse sociaaldemocraat Eduard Bernstein eind negentiende eeuw al. En, wonder boven wonder, we mogen ook van de vrijheid genieten om te proberen een van de duizenden uitgevers in Roemenië over te halen om een bepaald boek in zijn portefeuille op te nemen, omdat we denken dat het nodig is dat ouders en kinderen door het lezen ervan betere mensen kunnen worden. Stel dat dat boek Het boek van alle dingen van Guus Kuijer is. ‘Dit is geen goed moment voor nog tamelijk onbekende literaturen, uit kleine landen,’ luidt het argument van een van de uitgevers. Of een andere zegt: ‘We brengen alleen maar romans uit, niet te dun, niet te dik, zodat de mensen ze kunnen betalen, en als ze niet Amerikaans zijn, is het een voordeel als ze al in meer dan twintig talen en dertig landen vertaald zijn en als ze al een paar belangrijke internationale prijzen in de wacht hebben gesleept etc. etc. O ja, om niet te vergeten, het zou heel fijn zijn als we ook een subsidie zouden kunnen krijgen, een productiesubsidie uiteraard, maar ook een vertaalsubsidie. U moet weten dat we met het geld van de productiesubsidie onze kosten niet kunnen dekken, dus ik hoop dat u begrip hebt voor onze situatie en dat u ons een deel van de vertaalsubsidie afstaat.’ ‘Ja maar,’ zegt de vertaler, ‘de vertaalsubsidie is bedoeld voor de vertaler, niet voor de uitgever.’ ‘Jazeker,’ antwoordt de uitgever, ‘maar we maken moeilijke tijden door en we moeten de cultuur ondersteunen, we moeten aan de volgende generaties denken die boeken broodnodig hebben...’

Ik denk dat mijn Roemeense collega-vertalers deze argumenten zullen herkennen; iedere vertaler kan een boekdeel vertellen over de penibele onderhandelingen die voorafgaan aan het sluiten van een vertaalcontract.

Vóór en na 1989
Waren er ooit betere tijden voor literair vertalers in Roemenië? Ja en nee. Ten eerste werd er vóór 1989 veel minder literatuur uitgebracht dan nu, dus er kwamen ook minder vertalingen uit. Er waren maar zo’n twee dozijn staatsuitgeverijen, waarvan er maar één (Univers) gespecialiseerd was in buitenlandse literatuur. Het aantal uitgegeven boeken werd bepaald door de ideologische belangstelling voor deze of gene cultuur. Er verschenen tamelijk veel Engelse en Amerikaanse boeken, maar hun aantal week niet zo sterk af van het aantal vertalingen uit andere talen als tegenwoordig. Om een totale openheid tegenover alle culturen voor te spiegelen publiceerde Univers ook vertalingen uit zogeheten kleine talen. Ik herinner me dat in de jaren zeventig en tachtig bijna elk jaar een of zelfs twee vertalingen uit het Nederlands verschenen. Ze waren meestal van de hand van H.R. Radian, de enige die toen rechtstreeks uit het Nederlands vertaalde. Sporadisch werd Nederlandstalige literatuur ook via andere talen (Engels, Frans of Duits) vertaald. Voor de uitgever telde vooral het eindproduct: de Roemeense tekst moest goed klinken. Toen ik in 1983 mijn eerste vertaalopdracht kreeg (Louis Paul Boon, De bende van Jan de Lichte), overhandigde de verantwoordelijke redacteur mij naast de originele versie ook een Duitse vertaling. Bij gebrek aan woordenboeken Nederlands-Roemeens maakte ik vaak dankbaar gebruik van de Duitse tekst, want mijn kennis van het Duits was veel beter dan die van het Nederlands en bovendien beschikte ik over een redelijk woordenboek Duits-Roemeens. Het moment waarop ik het vertaalcontract tekende herinner ik me niet meer, wat niet heel verrassend is. Ten eerste was ik allang blij dat ik voor Univers mocht vertalen, ten tweede wist ik dat er geen ruimte was voor onderhandelingen. De tarieven stonden van tevoren vast, er werd niet gedifferentieerd naar taal. Ik had een baan: ik was leraar Duits op een middelbare school in Boekarest, en hoewel mijn salaris niet riant was, kon ik overleven. Bovendien werden voedsel, kleding en andere primaire levensbehoeften schaars met als gevolg dat je met (alleen) geld bijna niets meer kon kopen.

Aangezien vertalingen een van de laatste banden met de rest van de wereld betekenden, genoten ze grote belangstelling. De bende van Jan de Lichte verscheen in een oplage van 30.000 exemplaren en was binnen een paar dagen uitverkocht. Telkens wanneer er een nieuw boek verscheen, en vooral als dat een vertaling was, vormden zich lange rijen voor de boekhandels. Niet iedereen die de nieuwe boeken ging kopen deed dat omdat hij/zij zo van literatuur hield. Boeken waren een soort pasmunt. Met een Ulysses van James Joyce kon je in die tijd veel deuren openen... bij de arts, bij de slager, bij de bakker. Toen in 1989 mijn tweede vertaling (De trap van steen en wolken van Johan Daisne) in 40.000 exemplaren verscheen, ging ik zelf in de rij staan om een paar exemplaren extra te bemachtigen. Ik wilde me voorbereiden op een nieuwe winter zonder voedsel en verwarming, op een winter dus waarin ik hoogstwaarschijnlijk ziek zou worden. Ik leefde in de illusie dat de arts bij wie ik terecht zou komen mij met meer aandacht zou behandelen als ik hem een boek cadeau gaf dat in andere moeilijke tijden, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, door een Vlaamse auteur was geschreven. Maar die extra exemplaren bleek ik niet nodig te hebben; een paar ervan staan nog steeds in mijn boekenkast. Er volgde een buitengewoon milde winter, met zomerse temperaturen, en Roemenië onttrok zich aan het geprogrammeerde ‘geluk’ van het communisme.

In de eerste maanden na de instorting van de dictatuur groeiden onze toekomstplannen tot in de hemel, maar hun verwezenlijking zou moeilijker blijken dan gedacht. Nieuwe uitgeverijen schoten als paddenstoelen uit de grond, en de meeste ervan gingen ook vertalingen publiceren. Jammer genoeg werd de boekenmarkt in de beginfase overspoeld met vertalingen van Amerikaanse en Engelse auteurs, heel vaak niet de beste. Toen het verzadigingspunt was bereikt, kwam de belangstelling voor Roemeense literatuur en voor andere literaturen dan de Engelstalige terug. De afgelopen jaren bleef het literaire landschap zich diversifiëren en steeg het aantal vertalingen dat door verschillende uitgevers werd uitgebracht. Onlangs, op 30 juni 2011, las ik in een tijdschrift aangenaam verrast dat ‘we uit het Duits meer vertalen dan de Amerikanen (in het topjaar 2008 hadden zij auteursrechten voor 143 titels, wij voor 146)’.1 Hierbij ging het meestal om non-fictie, maar het zou me niet verbazen als zou blijken dat er in Roemenië meer Duitse literatuur verschijnt dan in de VS. Ook voor literaire vertalingen van Nederlandstalige auteurs was 2008 een goed jaar: er verschenen er acht.

Workshops
Van deze acht vertalingen werden er zeven rechtstreeks uit het Nederlands vertaald, een uit het Engels. Dit succes is zonder meer te danken aan het feit dat de studie Nederlands in Boekarest zich de laatste jaren in een steeds groeiende belangstelling van de kant van de studenten kon verheugen. In de colleges taalverwerving werd veel met vertalingen gewerkt en op een bepaald moment werd duidelijk dat sommige studenten behoefte hadden aan meer dan de twee lesuren per week die in het programma van de bachelor neerlandistiek stonden.

Als ‘vaste’ gast van het Vertalershuis in Amsterdam verkeerde ik in de gunstige situatie een beroep te kunnen doen op de expertise van het toenmalige NLPVF. Zo kwamen we op het idee een vertaalworkshop te organiseren waaraan de beste vierdejaarsstudenten van toen – we hebben het over november 2007, vóór de invoering van de BAMA-structuur aan onze universiteit – en een paar afgestudeerden zouden deelnemen. Ik mocht rekenen op de medewerking van Jan Willem Bos, die mij als uitstekende vertaler van Roemeense literatuur in het Nederlands een handje kon helpen bij het ontcijferen van Bernlefs verhaal ‘Het vege lijf’.

We hadden de indruk dat veel studenten met plezier aan de workshop deelnamen. Dit viel ook uit hun reacties op te maken. Sommigen van hen hadden al enige vertaalervaring (uit andere talen dan het Nederlands) en verklaarden belangstelling te hebben voor literaire vertaalopdrachten.

In de loop van de twee dagen kwam ook de meer theoretische kant van het literair vertalen aan bod (hoe kan je een tekst benaderen? Hoe letterlijk of vrij moet je hem vertalen, etc.) en over de praktische aspecten (contacten met uitgevers, rechten, subsidies, etc.).

Van 25 augustus tot 5 september 2008 vond in Antwerpen de Zomercursus Literair Vertalen Koreaans en Roemeens van het Expertisecentrum Literair Vertalen plaats. Zeven aankomende vertalers Nederlands-Roemeens namen er aan deel. Van die zeven waren er zes die aan de eerste workshop in Boekarest hadden meegedaan. Als moderatoren voor de Roemeense groep traden weer Jan Willem Bos en ondergetekende op. In juni 2010 vond in Boekarest een vervolgcursus plaats waarbij dezelfde zes vertalers aanwezig waren, intussen de harde kern van de jonge vertaalwerkgroep. In het 'gelukkige' jaar 2008 hadden twee van deze jonge vertalers al drie vertalingen gepubliceerd. 

Masteropleiding
2009 en 2010 bleken niet even succesvol, maar de prestaties van de laatste jaren vielen ook bij de leiding van onze universiteit op en waren in de zomer van 2008 een extra argument om een voorstel voor een tweejarige master literair vertalen in te dienen.

In september 2009 werd het eerste toelatingsexamen gehouden, waaraan tien van de elf afgestudeerden van dat jaar deelnamen en een kandidaat die informatica had gestudeerd, maar door zelfstudie een redelijk kennisniveau van het Nederlands had bereikt en al een paar vertalingen had gepubliceerd. De master richt zich vooral op afgestudeerden van de bacheloropleiding Nederlands, maar het toelatingsexamen staat ook open voor afgestudeerden van andere studierichtingen.

Het studieprogramma wordt verzorgd in samenwerking met andere afdelingen van de Faculteit Vreemde Talen (Engels, Frans, Spaans, Arabisch, Turks), en is dus opgesplitst in een gemeenschappelijk onderdeel waar de onderwijstaal Roemeens is en een apart onderdeel met Nederlands als onderwijstaal.

In juni 2011 hebben zeven masterstudenten hun studie afgerond en zij hopen in de loop van de volgende decennia tot een betere kennis van de Nederlandstalige literatuur in Roemenië bij te dragen. Ze kunnen zich voegen bij de vier jonge vertalers die sinds hun deelname aan de workshops die tussen 2007 en 2010 plaatsvonden hun eigen vertalingen hebben gepubliceerd. Maar zullen ze in staat zijn om uitgevers ervan te overtuigen dat er een publiek is voor de literatuur uit Nederland en Vlaanderen? Ik denk dat het antwoord op deze vraag in hoge mate afhangt van het eigen initiatief en van de economische omstandigheden. 

Na de verdediging van de scripties werd ik door een studente nogmaals gevraagd wat ze nu moest doen om een vertaling te publiceren en hoe ze moest onderhandelen om een goede beloning voor haar werk te krijgen. Ik begreep dat ze eigenlijk van me verwachtte dat ik op dezelfde manier zou handelen als bij de andere oud-studenten die inmiddels al een vertaling op hun naam hadden staan: het te vertalen boek kiezen, een Roemeense uitgever overtuigen van de kwaliteit van het boek en de vertaler, en bovendien nogmaals nadrukkelijk vragen of de vertaalsubsidie rechtstreeks op de rekening van de vertaler kon worden overgemaakt, omdat de instellingen die de Nederlandstalige literatuur in het buitenland bevorderen ertoe willen bijdragen dat de vertaler zich vrij van materiële zorgen volledig kan richten op het vertaalwerk. ‘Wat gebeurt er als er geen vertaalsubsidie is?’, was de volgende vraag. ‘Over het algemeen, als het om een “kleine” literatuur zoals de Nederlandse gaat, wordt bijna niets zonder subsidie gepubliceerd,’ antwoordde ik. ‘Van de acht in 2008 verschenen vertalingen van Nederlandse en Vlaamse boeken waren er maar twee niet gesubsidieerd. Als het al voorkomt dat een boek zonder een subsidie uit Nederland of Vlaanderen wordt uitgegeven, krijgt de beginnende vertaler niet meer dan € 3 bruto per pagina, d.w.z. ongeveer € 2 netto.’ ‘Zo weinig?’, was de reactie van de teleurgestelde afgestudeerde. ‘Dus als ik een boek van tweehonderd pagina's vertaal kom ik op € 400 uit? Als ik snel werk, is de vertaling binnen twee maanden klaar. Dat betekent dat ik € 200 per maand zou verdienen. Daarmee kan ik maar net mijn huur betalen! Ik houd mijn baan, en het vertalen laat ik graag over aan diegenen die een mooie erfenis hebben gekregen.’

Deze afgestudeerde werkt voor een multinationale organisatie en verdient € 800 per maand. Haar kennis van het Nederlands wordt er vertaald in een salaris dat tweemaal hoger ligt dan het salaris van degenen die Engels en Frans hebben gestudeerd.

Perspectief
Wat te doen? Vooral de moed niet laten zinken, want de toestand kan veranderen, al duurt het langer dan we dachten.

Als een jaar als 2008 mogelijk was, met acht vertalingen van Nederlandse en Vlaamse auteurs, dan is evengoed een jaar 2014 voorstelbaar waarin tien vertalingen uit dezelfde literatuur verschijnen. Eén voorwaarde is vervuld: er zijn voldoende vertalers voor zo een ambitieus project. Daarnaast moeten de Roemeense uitgevers met meer volharding overtuigd worden van de hoge kwaliteit van de Nederlandstalige literatuur zodat nieuwe stromingen bij het leespubliek geïntroduceerd kunnen worden. Bovendien moet de aantrekkingskracht van de studierichting neerlandistiek aan de universiteit van Boekarest behouden worden door de meest adequate leermethodes te gebruiken en door ontmoetingen met schrijvers en kunstenaars uit Nederland en Vlaanderen te organiseren. Zonder de essentiële bijdragen van het Nederlands Letterenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren zie ik na de economische crisis van de afgelopen drie jaar geen kans om de draad weer op te pakken. Het Vertalershuis in Amsterdam en het Vertalershuis in Antwerpen zouden voor sommige jonge Roemeense vertalers wel eens de lievelingsbestemming kunnen worden om er in hun vakantie aan een vertaling te werken, wat voor hen zonder twijfel zinvoller zou zijn dan een reis naar welke exotische plek op aarde ook. Want in het tegenwoordige Roemenië kan niemand de kost verdienen met alleen het vertalen van Nederlandse en Vlaamse literatuur.

 

Noot
1 Ioana Gruenwald, ‘Noi şi tinerii autori germani’ [Wij en de jonge Duitse auteurs], Dilema Veche, nr. 385 (30 juni – 6 juli 2011), p. 18.