Van naakte lunch tot rode zakdoek    57-65

De vertaalcatalogus van Joyce & co

Jack van der Weide

‘Een vertaler die niet schrijft, is geen goede vertaler en een schrijver die niet vertaalt is geen goede schrijver,’ laat Geerten Meijsing uitgever Leo de Wolff zeggen in zijn roman De grachtengordel (1992).1 Het Haarlemse schrijvers- en filmerscollectief Joyce & Co, waarvan Meijsing de centrale figuur was, lijkt zich in de periode 1972–1986 de woorden van De Wolff te hebben aangetrokken. Tegen zes boeken met oorspronkelijk werk staan in de genoemde periode zestien vertalingen uit het Frans en Engels, de meeste van een behoorlijke omvang. Gezien de minimale output op filmgebied had de groep zich dan ook beter als ‘schrijvers- en vertalerscollectief’ kunnen afficheren. Daarbij komt dat Meijsing feitelijk de enige schrijver van het collectief was, terwijl ten minste een aantal vertalingen door meerdere personen is vervaardigd. Begin jaren tachtig hief Meijsing Joyce & Co op, of liever, liet hij weten dat er van een collectief in de praktijk nooit sprake was geweest. De laatste restjes van het oorspronkelijke werk werden gebundeld, de vertaalportefeuille werd geleegd. 1986 was het slotjaar voor Joyce & Co: de laatste titels, oorspronkelijk en in vertaling, verschenen om redenen van uniformiteit onder de naam van het oude collectief. Hetzelfde jaar debuteerde Meijsing als auteur en als vertaler onder eigen naam.

‘Joyce & Co’ wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als voornamelijk een pseudoniem van Geerten Meijsing. Voor het primaire werk is dit terecht. Voor de vertalingen was Meijsing in veel gevallen eveneens de hoofdverantwoordelijke, maar er waren ook veel gezamenlijke projecten en een enkele keer was hij zelfs nauwelijks bij een vertaling betrokken. Joyce en Co wordt in de tweede helft van de jaren zestig opgericht door de vrienden Meijsing en Kees Snel, die elkaar kennen van het Haarlemse Triniteitslyceum. Het collectief bestaat in naam uit minimaal zes personen: de schrijvers en vertalers Geerten Meijsing en Kees Snel, filmer en fotograaf Frans Verpoorten jr., vertaler Henk Zeevat, Mick Broekhof en Jeroen Fonville. De naam ‘Joyce & Co’ is een verwijzing naar James Joyce, maar ook naar Shakespeare & Co, de Parijse boekhandel die in 1919 werd opgezet door de Amerikaanse Sylvia Beach en die in 1922 Ulysses van James Joyce uitgaf. Joyce was aanvankelijk van grote invloed op de opvattingen van Meijsing en Snel over literatuur, maar werd al vrij snel ook weer door hen afgewezen en verguisd. Joyce & Co debuteerde in 1974 met Erwin, 5 oktober 1972, het eerste deel van de zogeheten Erwintrilogie. In 1979 volgde het tweede deel, Michael van Mander, in 1986 het derde deel, Cecilia. In 1982 verschenen daarnaast Erwins Echo, een verzameling los gepubliceerde verhalen uit de jaren zeventig; Venetiaanse brieven en Calabrese dagboeken, een uitgesproken soloproject van Meijsing; en Werkbrieven 1968–1981, een verzameling brieven tussen Meijsing, Snel en Verpoorten.

Vertaling2
Foto Martien Frijns

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van het vertaaloeuvre van Joyce & Co. Dit overzicht vormt een kleine bijdrage aan de Nederlandse vertaalgeschiedenis van het laatste kwart van de twintigste eeuw. Het geeft zowel inzicht in de rol die vertaling speelt in het literaire veld als in de relatie tussen het oorspronkelijke werk van Meijsing en diens rol in het collectief.

1972 – William S. Burroughs, Naakte lunch
Amsterdam: Meulenhoff. Vertaling uit het Engels: The Naked Lunch (1959).

Naakte lunch was de eerste boekpublicatie van Joyce & Co. Het nawoord van de vertalers is ondertekend met ‘Keith Snell’ en ‘Erwin Garden’, de alter ego’s van Kees Snel en Geerten Meijsing. Meijsing zal na 1972 zijn pseudoniem laten vallen en voor alle publicaties zijn eigen naam gebruiken, al dan niet met toevoeging van zijn tweede en/of derde voornaam. Snel behoudt zijn pseudoniem tot het bittere einde. Dat de vertaling een collectieve aangelegenheid is geweest wordt benadrukt doordat aan het einde van het nawoord ‘voor hun medewerking de medefirmanten M. Broekhof, F. Verpoorten jr., H. Zeevat en J. Fonville’ worden bedankt. In Elseviers Literair Supplement verschijnt in november 1972 een profiel van Burroughs door Joyce & Co.2 Het redactionele commentaar bij het profiel noemt The Naked Lunch ‘een zo buitensporig en veelzijdig werk dat de vertaling moest worden gemaakt door leden van een schrijverscollectief, Joyce & Co, dat ook dit profiel schreef’.

De eerder geciteerde roman De grachtengordel bevat in een van de eerste hoofdstukken een karikaturale weergave van de wijze waarop het onderbrengen van de vertaling bij uitgeverij Meulenhoff tot stand kwam. Uitgever Leo de Wolff (gemodelleerd naar Theo Sontrop) laat tegenover Erik Provenier (Meijsing) en diens vriend Kanger (Snel) merken onder de indruk te zijn van de keuze voor The Naked Lunch:

‘Weet je wel dat je een gouden greep gedaan hebt met dit boek, maar geef toe: jullie willen toch niet beweren dat je er een jota van begrijpt?’
‘Jawel!’ – ‘Nou nee,’ zeiden Kanger en Provenier tegelijk.
‘Het is een moderne vorm van de menippeïsche satire,’ verklaarde Kanger.3

De term ‘menippeïsche satire’ keert terug in het profiel voor Elseviers Literair Supplement, waarvan het laatste kwart een exposé in ware Joyce & Co-stijl beslaat over de plaats van Burroughs’ roman in de literatuurgeschiedenis. ‘Menippeïsche satire hè, zei je – dat leer je niet op de mulo,’ mijmert De Wolff in De grachtengordel, om zakelijk te vervolgen: ‘schrijf er dan meteen een nawoord bij, daarvoor kan ik honderdvijftig gulden extra geven. Als je wilt kunnen we daar een voorpublikatie van maken in een tijdschrift.’ Tot een voorpublicatie van het (zeer korte) nawoord is het nooit gekomen, maar wellicht dat het profiel in Elseviers Literair Supplement ooit als zodanig bedoeld was. In 1979 verscheen een herdruk van de vertaling bij De Arbeiderspers. Een jaar eerder publiceerde Vrij Nederland nog een interview met Burroughs door Meijsing en Snel.4 

1973 – Jack Kerouac, Wildernis
Bussum: Agathon. Vertaling uit het Engels: Big Sur (1962).

Hoewel later verschenen dan Naakte lunch was Wildernis eigenlijk de eerste vertaling van Joyce & Co – naar Meijsings zeggen stamt deze al uit de middelbare schooltijd van hem en Kees Snel.5 Na Burroughs is Kerouac de tweede beatschrijver die door Joyce & Co werd vertaald. Er is echter geen nawoord of inleiding bij de vertaling en er is geen verwijzing naar de vertaling in ander werk. Big Sur maakt deel uit van de zogenaamde ‘Duluoz Legend’, de romans van Kerouac die volgens de auteur tezamen een soort A la recherche du temps perdu vormen; Jack Duluoz is het literaire alter ego van Kerouac zelf. Uit verschillende passages in Michael van Mander blijkt dat Kerouac tijdens de jeugd en adolescentie van Meijsing en de zijnen een belangrijke invloed was. De vrienden Erwin en Michael uit die roman vinden Kerouac ‘helemaal het einde’ en voelen zich door diens boeken gestimuleerd om zich te verdiepen in zenfilosofie en Japanse dichtkunst. Ook maken ze lifttochten in de geest van Kerouac.6 Wildernis beleefde eveneens een herdruk in 1979.

1973 – Emmett Grogan, Ringolevio. Spel van leven en dood
Bussum: Agathon. Vertaling uit het Engels: Ringolevio, A Life Played for Keeps (1972).

Grogan is de onbekendste auteur in de vertaalcatalogus van Joyce & Co. Ringolevio, een autobiografische roman, was na Wildernis de tweede vertaling van het collectief voor uitgeverij Agathon. Ook dit boek ontbeert een nawoord of inleiding, al is de tekst op de pagina met de Franse titel (die grotendeels wordt herhaald op de achterflap) mogelijk van de vertalers. Emmett Grogan (1943–1978) was een van de oprichters van de Diggers, een theatergroep annex radicale sociale beweging in San Francisco aan het einde van de jaren zestig. In Michael van Mander blijkt het Amerikaanse nichtje van Michael, Mary-Ann, zich een tijdje bij de Diggers te hebben aangesloten.7 Volgens Meijsing was dit de snelste vertaling van het collectief: tijdens een beperkt aantal sessies tussen hem en Kees Snel dicteerde beiden de vertaling rechtstreeks vanuit de originele tekst aan elkaar.

1974 – T.S. Eliot, ‘Het dode land’
Maatstaf, jg. 22, nr. 12, p. 9–13. Vertaling uit het Engels: The Waste Land (I & II) (1922).

‘Het dode land’ is de enige poëzievertaling van Joyce & Co. Tevens is het de enige gepubliceerde vertaling die nooit in boekvorm is verschenen, ondanks pogingen van W. Bronzwaer om haar opgenomen te krijgen in de door hem geredigeerde bundel met Nederlandse Eliotvertalingen uit 1983. ‘Het dode land’ was de aanleiding tot een polemiek met James Brockway in het weekblad De tijd. Volgens Brockway was de vertaling van een bedroevend slecht niveau en sprak er een kennis van het Engels uit die ver beneden peil was. Uit de reactie van Joyce & Co bleek dat Kees Snel verantwoordelijk was voor de vertaling en dat Meijsing slechts correcties had uitgevoerd.8 Recentelijk werd duidelijk dat Snel indertijd de integrale Eliotbundels The Waste land and Other Poems (1922) en Four Quartets (1945) had vertaald, maar dat deze nooit zijn uitgegeven.9 In ieder geval de eerste bundel was oorspronkelijk bedoeld voor het fonds van Athenaeum – Polak & Van Gennep.10

1975 – Diverse auteurs, Vijf verhalen uit de Franse zwarte romantiek
Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep. Vertaling uit het Frans.

Deze verzamelbundel bevat vertalingen van de volgende verhalen: François-René de Chateaubriand, ‘René’ (1802); Petrus Borel, ‘Champavert’ (1833); Gustave Flaubert, ‘Novembre’ (1842); Jules Barbey d'Aurevilly, ‘Le Bonheur dans le crime’ (1874); Marcel Proust, ‘La confession d'une jeune fille’ (1896). Uit de ondertekening van het voorwoord blijkt dat Geerten Meijsing en Henk Zeevat de vertalers zijn. Zij geven aan ‘dank verschuldigd te zijn aan de welwillende uitgever en aan Keith Snell, voor hun medewerking en suggesties’. In de herinnering van Meijsing was hij zelf de vertaler van de verhalen van Borel, Flaubert en Proust, en had Zeevat eerst Chateaubriand overgenomen van Kees Snel en vervolgens ook Barbey d’Aurevilly vertaald. Het boek is kennelijk enige tijd op de plank blijven liggen, want een aantal vertalingen wordt al aan het begin van de jaren zeventig aangekondigd. In De grachtengordel is Meijsings alter ego binnengedrongen in het fonds van Schulz & Van Gelder ‘met een bundel vertalingen uit de Zwart-Romantische periode; de produktie van dat boek had tweeëneenhalf jaar geduurd’.11 Het dankwoord aan het adres van de welwillende uitgever is dan ook wellicht ironisch bedoeld.

1975 – Zelda Fitzgerald, Mag ik de wals?
Amsterdam: Contact. Vertaling uit het Engels: Save Me the Waltz (1932).

Zelda Fitzgerald was de echtgenote van F. Scott Fitzgerald, en kon als schrijfster niet in zijn schaduw staan. Save Me the Waltz is haar enige, sterk autobiografisch getinte roman. Het nawoord van de vertalers is ondertekend door Snel en Meijsing. Aan het einde van dat nawoord bedanken ze M. Broekhof en dragen hun vertaling op aan M.C. Mooy: het model voor Martha uit de Erwintrilogie, tevens de ontwerpster van het omslag van Erwin en Michael van Mander. In 1981 publiceerde Meijsing onder het pseudoniem ‘Eefje Wijnberg’ de bekentenisroman Een meisjesleven. Eefje vertelt daarin dat haar literaire heldin Zelda Fitzgerald is, ‘de vrouw van de beroemde croniqueur van de jazz age, Scott Fitzgerald; en het was haar tragedie dat ze altijd in de eerste plaats als zijn vrouw gezien was’.12 In Meijsings roman De ongeschreven leer (1995), dat hij zelf als zijn opus magnum beschouwt, krijgt een van de hoofdpersonen de naam ‘Zelda’ toebedeeld. In zijn nog te verschijnen boek Tragische heldinnen zal, naast onder anderen Lee Miller, Isabelle Eberhardt, Marie Trintignant en Jean Seberg, ook Zelda Fitzgerald figureren.13

1975 – Charles Baudelaire, Arm België
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Frans: Pauvre Belgique (1864).

Arm België is een relatief omvangrijk project voor het collectief: het is ‘Vertaald, bewerkt en van een inleiding, noten en een nawoord voorzien door Joyce & Co’. Het voorwoord kent vrijwel exact dezelfde ondertekening als het nawoord van Mag ik de wals?, zij het dat de volgorde van de namen van de vertalers is omgedraaid: Meijsing staat nu als eerste vermeld. Voor wat de vertalingen betreft is het collectief definitief teruggebracht tot twee personen. Dit blijkt ook uit Werkbrieven 1968–1981, waar Arm België de eerste vertaling is die aan de orde komt in de correspondentie tussen Snel en Meijsing. Laatstgenoemde verzoekt vanuit Haarlem zijn compagnon in Amsterdam in februari 1975 om ‘met spoed mij het eerste Baudelaire-gedeelte toe te zenden’. In maart geeft Snel aan dat het werk aan Baudelaire gestaag vordert, en in april dat het ‘zeer goed’ gaat.14 Arm België is de eerste vertaling bij de uitgeverij van het primaire werk van Joyce & Co, De Arbeiderspers. Hier zullen na 1975 ook vrijwel alle andere vertalingen van het collectief verschijnen. De overgang van Theo Sontrop van Meulenhoff naar De Arbeiderspers is daarbij van cruciaal belang geweest.

1978 – Fr. Rolfe, Hadrianus VII
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Engels: Hadrian the Seventh (1904).

Frederick Rolfe, alias Baron Corvo, is naast Georg Gissing een van de twee favoriete schrijvers van Geerten Meijsing. In Erwin zegt de titelheld dat Rolfe voor hem ‘het ideale schrijversleven’ belichaamt en dat diens romans voor hem welhaast ‘de optimale resultaten die zo’n leven kon opleveren’ zijn.15 Tijdens het vertalen van Hadrianus VII kwamen Meijsing en Snel in contact met de Amerikaanse Rolfekenner Donald Weeks. Weeks schreef speciaal voor deze uitgave een essay over de roman, dat als nawoord bij de vertaling werd opgenomen. Een tweede nawoord, van de vertalers zelf, is een ingekorte versie van een ouder artikel, ‘Rolfiana & Hadriana’. Dit verscheen in november 1977 in het tijdschrift Maatstaf – net als de vertaling een uitgave van De Arbeiderspers. Uit het artikel, dat onder meer een uitgebreide astrologische analyse van Rolfes persoonlijkheid bevat, wordt iets meer duidelijk over de rol van Weeks bij het project. Zo zou hij de vertalers hebben geholpen met ‘het verstrekken van informatie uit zijn schat aan Rolfiaanse kennis, met het maken van tekeningen van de auteur, foto’s van het enige manuscriptfragment dat er van Hadrian the Seventh over is, met het schrijven van een nawoord’ en met interpretaties van de tekst die door de vertalers werden verwerkt in een aantal noten bij de tekst.16

Afgaande op de ondertekening van het nawoord en opmerkingen in de correspondentie lijkt de vertaling zonder meer het werk van Snel en Meijsing samen te zijn. Acht jaar later heeft Meijsing het in het nawoord bij een andere Rolfe-uitgave echter over ‘mijn vertaling van zijn roman Hadrianus VII’.17 In 1998 verschijnt in beperkte oplage een herdruk van ‘Rolfiana & Hadriana’, samen met een ander artikel over Rolfe. In het voorwoord bij die uitgave geeft Meijsing aan dat Kees Snel verantwoordelijk was voor de astrologische analyse in het artikel uit 1977.18 In het primaire werk van Joyce & Co speelt Rolfe met name een rol in Venetiaanse brieven en Calabrese dagboeken, dat volgens de kafttekst gegroeid is uit een plan van Meijsing ‘om in het voetspoor van Frederick Rolfe – wiens roman Hadrianus VII door hem werd vertaald – een winter in Venetië door te brengen’. Dit oorspronkelijke plan veranderde gaandeweg, maar Rolfe bleef prominent in de brieven van Meijsing figureren. De eerste voorpublicatie begint met een brief gedateerd 24 juni 1976, later niet in het boek opgenomen, waarin sprake is van ‘de Hadrianus-vertaling met noten en nawoord’ die eerst af moet zijn alvorens Meijsing richting Italië kan vertrekken.19 In een binnenkort te verschijnen roman van Meijsing, Anderzijds, zal een hoofdrol zijn weggelegd voor Rolfe.20 

1981 – Richard Gilman, Decadentie. De merkwaardige geschiedenis van een etiket
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Engels: Decadence. The Strange Life of an Epithet (1975).

Al vroeg brengen critici het werk van Joyce & Co met decadentie in verband, met name vanwege de titel van een van hun eerste publicaties (‘Nova Decadentia’, 1971) en vanwege de overeenkomsten tussen het personage Erwin Garden in Erwin en Des Esseintes in À Rebours (1884) van Joris-Karl Huysmans. Meijsing heeft zich vaak tegen dit etiket verzet, niet in de laatste plaats omdat hij het gevoel had daardoor op één hoop te worden gegooid met Jan Siebelink en Gerrit Komrij, collega’s met wie hij geen enkele affiniteit voelt.21 Ook het nawoord bij de studie van Gilman, een essay met de titel ‘Decadentie, disco en dandy’s’, opent met een afwijzing van het etiket. De vertaling lijkt in de lijn van die afwijzing te liggen: Joyce & Co prijst Gilman om diens nuttig werk ‘om te waarschuwen tegen het ijdele gebruik van een nietszeggende of in ieder geval vage aanduiding’. Dit alles ten spijt was de Gilmanvertaling een tussendoortje voor Snel en Meijsing, vooral gedaan om financiële redenen en met een iets groter aandeel van Snel, in nog geen drie maanden tijd.22

1981 – Stendhal, Brieven. Een keuze uit de correspondance
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Frans: Correspondance (1927).

In 1966 had De Arbeiderspers de reeks Privé-domein opgezet, met autobiografieën en egodocumenten van vooral literaire auteurs. Vanaf het einde van de jaren zeventig nam de uitgave van nieuwe titels in hoog tempo toe en dus ook de behoefte aan vertalingen. Joyce & Co nam vier delen Privé-domein voor zijn rekening, te beginnen met Stendhals Brieven. Opnieuw was dit vooral een vertaling om financiële redenen en minder om persoonlijke, zoals bijvoorbeeld in het geval van Rolfe of Zelda Fitzgerald. Omdat het een keuze betrof uit de zeer uitgebreide Correspondance konden de vertalers bovendien hun selectie zonder veel problemen uitbreiden om het honorarium op te schroeven – ‘die brieven zijn makkelijk en leuk genoeg’, aldus Meijsing aan Snel in Werkbrieven 1968–1981.23 Het nawoord van de vertalers werd eind 1981 als artikel (‘De brieven van Stendhal’) gepubliceerd in het net opgerichte tijdschrift New Foundland, met minimale wijzigingen.24 Het werk aan de vertaling viel voor Meijsing samen met het schrijven van Een meisjesleven. De stijl van ‘Eefje Wijnberg’ werd door verschillende critici met die van Stendhal vergeleken. Meijsing erkende in interviews de invloed, die hij echter als nadelig voor zijn eigen stijl had ervaren: ‘Stendhal schrijft slordig’.25

1982 – Palinurus, Het rusteloze graf
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Engels: The Unquiet Grave (1944).

De tweede vertaling van Joyce & Co in de Privé-domein reeks betrof wel degelijk een persoonlijke favoriet. ‘Palinurus’ was het pseudoniem dat de Engelse essayist en criticus Cyril Connolly gebruikte voor een verzameling opmerkingen, herinneringen, ideeën, citaten en korte boekbeschouwingen die hij tijdens de jaren van de Tweede Wereldoorlog noteerde, bundelde en publiceerde. Het rusteloze graf markeert, voor wat de vertalingen betreft, het begin van de laatste fase van Joyce & Co: de vertaling wordt ingeleverd als Meijsing en Snel nog samenwerken, maar verschijnt pas als de twee ieder hun weg zijn gegaan. Een voor- of nawoord van de vertalers ontbreekt en er is ook geen andere publicatie van Joyce & Co over Connolly. 

1983 – Raymond Queneau, We zijn altijd te aardig voor vrouwen. Een Ierse roman van Sally Mara
Leiden: Peter van der Velden. Vertaling uit het Frans: On est toujours trop bon avec les femmes. Un roman irlandais de Sally Mara (1947).

We zijn altijd te aardig voor vrouwen is de enige boekpublicatie van Joyce & Co die volledig op het conto van Kees Snel te schrijven is. Uit een werkbrief van 25 mei 1981 blijkt dat het hierbij gaat om een poging van Meijsing om Snel als zelfstandig publicist op weg te helpen: ‘Voor jou goed nieuws: morgen ga ik naar Jeroen Koolbergen en sluit op jouw naam een contract af tegen het geldige honorarium van 7,9 per woord met de mogelijkheid tot een voorschot (waarover ik moet onderhandelen) voor Queneau, On est toujours trop bon avec les femmes, 150 bladzijden, moet wel ongeveer in september worden opgeleverd. Prima start voor jou, ik wil eventueel meehelpen met corrigeren.’ Een week later bericht Meijsing dat het contract rond is: ‘Ik hoop dat ik je hiermee een dienst heb bewezen en je een soort start heb gegeven voor de nieuwe formule.’26 Tekenend voor de ‘scheiding’ is ook dat de Queneauvertaling bij uitgever Peter van der Velden verschijnt en niet bij De Arbeiderspers.

1984 – Norman Douglas, Terugblik. Een autobiografie in visitekaartjes
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Engels: Looking Back. An Autobiographical Excursion (1934).

Hoewel later verschenen dan We zijn altijd te aardig voor vrouwen hoort Terugblik nog bij een iets vroegere fase in de geschiedenis van Joyce & Co, de fase waarin de laatste vertalingen van Meijsing en Snel samen verschijnen. Net als in het geval van Palinurus gaat het hier om een Privé-domein deel met een persoonlijke favoriet. Reeds in maart 1978 verschijnt in Maatstaf een artikel van Joyce & Co, ‘Norman Douglas’ credo: Why Not?’, dat later in aangepaste vorm het nawoord zal vormen bij de vertaling van Looking back.27 In beide stukken wordt de eerste persoon enkelvoud gehanteerd (‘De heldere, nuchtere precisie van Douglas’ proza geeft me altijd het gevoel dat ik een beetje dronken ben als ik probeer te schrijven’) met uitzondering van een zin aan het begin: ‘Onze eerste kennismaking met deze schrijver…’ Meijsing ondertekent het nawoord, maar de vertaling zelf is wel degelijk een gezamenlijk project: in werkbrieven uit mei en juni 1981 hebben zowel Meijsing als Snel het over hun respectieve ‘Douglas-porties’.28 Een bijkomende aardigheid voor de vertalers is dat Douglas het in zijn boek kort heeft over Frederick Rolfe. Hier wordt in het nawoord expliciet op gewezen, zij het met een verkeerde pagina-aanduiding (210, moet zijn 267).

1985 – Marcel Proust, Brieven 1885–1905
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Frans: Correspondance de Marcel Proust I–VI (1926 ff.).

Het vierde Privé-domein deel in vijf jaar tijd. Onduidelijk is in hoeverre het hier nog om een gezamenlijk project van Meijsing en Snel gaat. Voor in het boek staat dat de brieven zijn ‘GEKOZEN, VERTAALD EN VAN EEN NAWOORD VOORZIEN DOOR JOYCE & CO’. Het nawoord (dat niet als afzonderlijk artikel werd gepubliceerd) is echter alleen ondertekend door Meijsing en heet bovendien ‘NAWOORD VAN DE VERTALER’, zonder meervouds-s. Het boek wordt afgesloten met een verklarend register van namen en titels. De inleidende opmerking bij dit register eindigt met de zin ‘Voor hulp bij dit register en de verzorging van de tekst ben ik M.H.G. van den Berg bijzonder dankbaar. J&C.’ De aanduiding ‘Joyce & Co’ lijkt in de context van deze uitgave dus uitsluitend op Geerten Meijsing te slaan, zoals zij in het geval van de Queneauvertaling enkel op Kees Snel betrekking had. M.H.G. (Hetty) van den Berg was Meijsings toenmalige partner.

1986 – Gobineau, De rode zakdoek, gevolgd door Adélaïde
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Frans: Le mouchoir rouge (1872); Adélaïde (1869).

Hoewel dit de laatste vertaling is die onder de naam ‘Joyce & Co’ verscheen, betreft het ook hier een ouder project. Al in een werkbrief van 29 juli 1979 is sprake van een ‘Gobineau-nawoord voor bij de vertaling’.29 Inderdaad verscheen in 1980 in Maatstaf een artikel van Joyce & Co over Gobineau, ‘Invloedrijk geleerde, miskend romancier. Leven en werk van de Graaf van Gobinau’, dat in vrijwel ongewijzigde vorm als nawoord bij de vertaling werd opgenomen.30 Het nawoord is door Meijsing en Snel ondertekend en eindigt met de zin ‘Deze vertaling, gedaan in 1979, met warme bewondering voor de geestrijke auteur, en in gedachten het gehoor van Hetty en Maria, aan wie zij wordt opgedragen.’ De uiteindelijke vertaling vormt een klein boekje, met twee novelles van elk ongeveer dertig pagina’s. Aanvankelijk was een veel groter project beoogd, met in ieder geval ook nog vertalingen van de langere Gobineaunovelles ‘La Danseuse de Shamakha’ en ‘La Guerre des Turcomans’, en mogelijk ‘La Vie de voyage’. Behalve het nawoord bij de vertaling waren meerdere artikelen gepland, over respectievelijk Gobineau en Geistesgeschichte, Gobineaus persoonlijke leven en Gobineaus literaire invloed.

1990 – J.-K. Huysmans, Uit de diepte
Amsterdam: De Arbeiderspers. Vertaling uit het Frans: Là-bas (1891).

In 1986 gaat Meijsing, als gezegd, verder onder eigen naam, als prozaschrijver en als vertaler. Van Kees Snel wordt weinig meer vernomen. In 1990 verschijnt nog Uit de diepte, een ouder project dat net als Gobineau lang op de plank is blijven liggen. De naam ‘Joyce & Co’ is afwezig, het boek is ‘Vertaald door Geerten Meijsing en Kees Snel’ – de enige keer dat Snel zijn oorspronkelijke naam als ondertekening bij een publicatie gebruikt. Het project komt al ter sprake in enkele werkbrieven uit 1980.31 Daaruit blijkt tevens dat er een nawoord is geschreven dat de uiteindelijke uitgave kennelijk niet heeft gehaald. In 1979 werken Meijsing en Snel mee aan een driedelige documentaire van Jonne Severijn over Huysmans, in oktober van dat jaar door de NOS uitgezonden als aflevering in de serie Beeldspraak. In het derde deel staat Là-bas centraal; de programmabeschrijving maakt melding van gesprekken hierover met onder anderen ‘Geerten Meijsing en Kees Snell (Joyce & Co.), die aan een vertaling van het boek werken’. Uit de documentaire komt naar voren dat de uiteindelijk gepubliceerde vertaling afwijkt van de voorgelezen fragmenten.32

In de openingstekst van de bundel Stukwerk, een verzameling van ‘enigszins filosofische essays’, probeert Geerten Meijsing op een aantal manieren een zelfportret te schetsen. Een van die manieren verloopt via zijn eigen boeken: ‘Het ligt erg voor de hand om te zeggen dat mijn verzamelde werken mijn zelfportret vormen: met een dergelijke definitie kan ik instemmen.’33 In zekere zin geldt dit ook voor de vertalingen van Joyce & Co: samen vormen ze een portret van het collectief, met name van het duo Meijsing en Snel. Meijsings aanvankelijke passie voor enerzijds de Franse zwarte romantiek en anderzijds beatschrijvers als Kerouac en Burroughs weerspiegelt zich in een aantal vroege vertalingen.34 Daarnaast is er ook, zij het in geringer mate, de inbreng van Kees Snel – Eliot en Queneau zijn beide schrijvers die niet tot Meijsings favorieten behoren. Gaandeweg tonen zich tevens de gedeelde passies, binnen zowel de Engelstalige (Rolfe, Douglas) als de Franstalige (Gobineau, Huysmans) literatuur. Teksten uit de late negentiende en vroege twintigste eeuw lijken de voorkeur te hebben.

Dit artikel is slechts een inventarisatie van de vertalingen van Joyce & Co en moet als aanzet worden gezien tot een meer uitvoerige studie. Het was in de eerste plaats mijn bedoeling een overzicht te geven van die vertalingen, in de hoop een mogelijke rolverdeling tussen de betrokkenen en daardoor de werking van het collectief in het algemeen en de samenwerking tussen Geerten Meijsing en Kees Snel in het bijzonder op het spoor te komen. Op de inhoud en kwaliteit van de vertalingen ben ik niet ingegaan. Naast de genoemde titels was nog een flink aantal andere vertaalprojecten gepland, om verschillende redenen nooit uitgevoerd. Kandidaten waren onder meer Berlioz, Peter Bichsel, Byron, Leopardi, Gérard de Nerval, Walter Pater (mogelijk voor Athenaeum – Polak & Van Gennep), Diana di Prima, Raymond Radiguet, Rolfe (Don Tarquinio), Shakespeare (de sonnetten) en Marguerite Yourcenar. Voor een deel waren hiervoor zelfs al proefvertalingen gemaakt en/of onderhandelingen met een uitgever gestart. Tevens bestonden er vergevorderde plannen voor een vertaling door Meijsing en Snel van Erwin in het Engels. Ook hiervoor waren proefvertalingen gemaakt en was subsidie aangevraagd. Maar dat is weer een heel ander aspect van de vertaalactiviteiten van Joyce & Co.

 

Noten
1 Geerten Meijsing, De grachtengordel, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1992, p. 104.
2 Joyce & Co, ‘William S. Burroughs “Als de mensen maar zien”’, Elseviers Literair Supplement, 4:21, 11 november 1972.
3 Meijsing, De grachtengordel, p. 51.
4 ‘“Woorden zijn geen feiten maar symbolen.” Interview met William Burroughs’, Vrij Nederland, 23 september 1978.
5 Voor Meijsing waren Kerouac en Joyce zijn twee eerste literaire helden. Cf. ‘Slot van de sleutelroman’, in: Geerten Meijsing, Stukwerk, Amsterdam: Balans, 2006, p. 226.
6 Joyce & Co, Michael van Mander, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1979, p. 50, 64, 71–76.
7 Ibid. p. 125.
8 Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de gang van zaken rond deze specifieke vertaling, zie: Jack van der Weide, ‘Wantrouwen tegen de jeugd? Over een poëzieverta­ling van Joyce & Co’, Kreatief, 1e trimester 1995, p. 40–48.
9 Geerten Meijsing, ‘Schaduwoeuvre – een bibliografie’, in: Jack van der Weide & Gerben Wynia (eds.), Hang- en sluitwerk, Nijmegen: Flanor, 2007, p. 183–184.
10 Max van Rooij, ‘Telefoon voor Joyce en... eh’, Haagse Post, 16 augustus 1972.
11 Meijsing, De grachtengordel, p. 101.
12 Eefje Wijnberg, Een meisjesleven, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1981, p. 168.
13 Gegevens ontleend aan de website van Geerten Meijsing (www.meijsing.com; niet meer op internet).
14 Joyce & Co, Werkbrieven 1968–1981, Leiden: Peter van der Velden, 1982, p. 18, 19, 21.
15 Joyce & Co, Erwin. 5 oktober 1972, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1974, p. 267.
16 Joyce & Co, ‘Rolfiana & Hadriana’, Maatstaf, 25:11, november 1977, p. 23–52.
17 Fr. Rolfe (Baron Corvo), Brieven uit Venetië (vert. Geerten Meijsing), Utrecht/Antwerpen: Veen, 1986.
18 Geerten Meijsing, Een witte raaf. Over Baron Corvo (Fr. Rolfe), Hilversum: Flanor, 1998.
19 Joyce & Co, ‘ Venetiaanse brieven’, Maatstaf, 25:4, april 1977, p. 58–66.
20 Zie noot 13.
21 Zie bijvoorbeeld Geerten Meijsing, ‘Ad hominem. Open brief aan Jaap Goedegebuure’, De Held, 5:1, februari/maart 1989, p. 4–7.
22 Later zal Meijsing echter stellen: ‘Nooit heb ik andere auteurs vertaald dan die mij dierbaar waren’ (‘Het gerijpte schrijversbestaan, gevolgd door De oudere schrijver’, Stukwerk, p. 264).
23 Joyce & Co, Werkbrieven 1968–1981, p. 114.
24 Joyce & Co, ‘De brieven van Stendhal’, New Foundland, 1:2, 1981, p. 15–20.
25 Jan Brokken, ‘Wie zich decadent noemt erkent dat hij in een tijd van artistiek verval leeft’, Haagse Post, 11 september 1982.
26 Joyce & Co, Werkbrieven 1968–1981, p. 175–176.
27 Joyce & Co, ‘Norman Douglas’ credo: Why Not?’, Maatstaf, 26:3, maart 1978, p. 80–92.
28 Joyce & Co, Werkbrieven 1968–1981, p. 166, 174.
29 Ibid. p. 114.
30 Joyce & Co, ‘Invloedrijk geleerde, miskend romancier. Leven en werk van de graaf van Gobineau’, Maatstaf, 28:8/9, augustus – september 1980, p. 127–134.
31 Joyce & Co, Werkbrieven 1968–1981, p. 142.
32 Cf. bijvoorbeeld de laatste zin in respectievelijk de oorspronkelijke tekst, de documentaire en de gepubliceerde vertaling:

Ils feront, comme leurs pères, comme leurs mères, répondit Durtal; ils s’empliront les tripes et ils se vidangeront l’âme par le bas-ventre!

Ze zullen hetzelfde doen als hun vaders en moeders, antwoordde Durtal; ze zullen hun darmen volplempen en ze zullen hun ziel verneuken. 

Zij zullen er hetzelfde van maken als hun vaders en moeders: ze zullen hun darmen volplempen en hun ziel spuien door het onderlijf.

Wat opvalt is dat ‘répondit Durtal’ in de gepubliceerde vertaling is weggevallen.

33 Geerten Meijsing, ‘Zelfportret’, Stukwerk, p. 23.
34 Cf. een opmerking van Meijsing over zijn vroegste literaire voorkeuren: ‘zwarte romantiek en decadentie waren voor mij een vanzelfsprekende leefwereld geworden [...]. En tegelijk – vraag niet hoe ik zulke totaal verschillende werelden naast elkaar beleven kon – haalde ik mijn hart op aan de beatnick-generatie’ (Geerten Meijsing, ‘De wereld lezen’, in: Huub Oosterhuis (ed.), Iedere bladzijde een andere wereld, ProBiblio, 2004, p. 44–45. De tekst is in licht gewijzigde vorm herdrukt in: Stukwerk, p. 84–102).