Theun de Vries (1907–2005) behoort tot de meest vertaalde Nederlandse schrijvers van de twintigste eeuw. Buiten het Nederlandse taalgebied vond hij vooral Duitstalige, Tsjechische en Hongaarse lezers. Van de Duitse vertalingen van zijn werk verschenen er opvallend veel in de DDR. Markanter dan bij welke andere Nederlandse literator ook, toont de buitenlandse carrière van Theun de Vries’ oeuvre de invloed van ideologie en politiek.
Karl Marx & Hannie Schaft
Buiten Nederland vond het werk van Theun de Vries nergens zoveel weerklank als in het Duitse taalgebied. Duitse uitgaven van zijn boeken waren voor hem temeer belangrijk omdat ze nogal eens als brug dienden naar mogelijke vertalingen in andere talen. Internationaal georiënteerde uitgeverijen in tal van landen beschikken nu eenmaal vaker over lectoren die Duits lezen dan over iemand die in staat is een Nederlands boek in het origineel te lezen en te beoordelen. Duitse vertalingen drukten hem soms ook met de neus op een van de structurele zwakheden van zijn stijl: zijn neiging te veel adjectieven te gebruiken.
De Duitse interesse voor zijn werk, daterend van de laatste jaren van de Weimarrepubliek, overleefde de ‘Wende’. Dat sprak niet vanzelf, want juist in de in 1990 geliquideerde DDR had De Vries lange tijd de beste connecties. Voor uitgevers en tijdschriftredacties in de DDR was Theun de Vries als geëngageerd schrijver, partijcommunist én bekwaam verteller een aantrekkelijk auteur. Zijn Duits was heel behoorlijk, zeker schriftelijk, wat de communicatie vergemakkelijkte. Bovendien hield hij zich meestal stipt aan zijn afspraken en daar houden Duitsers van.
Tekening van Theun de Vries, bijlage bij zijn brief d.d. 11-05-1963 aan zijn Duitse vertaalster Dr. Eva Schumann (bron: Sächsische Landesbibliothek / Staats- und Universitätsbibliothek Dresden)
Zijn ambitieuze trilogie 1848 (1948–1954) was een van zijn eerste boeken die in de DDR zouden verschijnen. De interesse van de Oost-Duitsers was logisch: Karl Marx en Friedrich Engels zijn in deze historische roman sleutelfiguren. Dat de Oost-Berlijnse uitgeverij Volk und Welt het omvangrijke boek wilde inkorten, vond Theun de Vries op zichzelf niet bezwaarlijk. Maar hij was niet blij toen hij van directeur Bruno Peterson van Volk und Welt te horen kreeg dat men na lange en zeer gewetensvolle discussies ‘und in Einvernehmen mit massgeblichen Stellen’1 (lees: de autoriteiten) had besloten de laatste vier hoofdstukken van het derde deel weg te laten.
Wie de originele versie van De Vries’ boek leest wordt getroffen door het contrast tussen het Franse revolutionaire elan en de ‘deutsche Misère’. Historisch viel daar weinig tegen in te brengen, maar politiek kwam het niet goed uit. Dat vier hoofdstukken sneuvelden gebeurde niet omdat ze oninteressant, slecht geschreven of historisch niet correct zouden zijn. De reden was dat ze niet strookten met het streven van de Oost-Duitse communisten om onder de bevolking van de pas opgerichte DDR ‘den berechtigten Stolz auf die positiven Leistungen und Errungenschaften der deutschen Arbeiterbewegung zu wecken’. Doordat de schrijver op reis was had men hem niet tijdig kunnen bereiken; vandaar dat hij het pas achteraf hoorde, toen het al een voldongen feit was...
De episode tekent de beperkingen waaraan de literaire productie in een communistisch land onderhevig was. Desondanks zijn er tijden geweest dat De Vries zich in de DDR meer thuis voelde dan in zijn eigen land. Dat was vooral het geval in de eerste jaren na de Hongaarse opstand en het neerslaan daarvan door de Russen in november 1956. Theun de Vries had geweigerd zich publiekelijk van het Russische optreden te distantiëren en was daarop door het Nederlandse PEN-Centrum geroyeerd. Boekhandels, redacties en uitgeverijen stonden niet te trappelen hun nek voor hem uit te steken. De Vries overwoog zelfs ‘irgendwie in einem demokratischen Lande Asyl zu nehmen’. ‘Ergens in een democratisch land’ – let wel, hij bedoelde daarmee een land geregeerd door communisten.
Tot de romans die het in dergelijke landen goed deden behoorde Het meisje met het rode haar, Theun de Vries’ hommage aan de verzetsstrijdster Hannie Schaft. In Nederland verscheen het boek in de dagen van de Hongaarse opstand; geen wonder dat het hier als een communistisch pamflet werd afgedaan. Maar ‘achter het IJzeren Gordijn’ werd het bejubeld; in 1959 verschenen vertalingen in het Tsjechisch, het Hongaars en het Russisch; later volgden vertalingen in het Roemeens, het Litouws en het Georgisch.
In 1960 verscheen zelfs een Duitse vertaling, opnieuw bij Henschel in Oost-Berlijn. Een opmerkelijk feit, want al paste Das Mädchen mit dem roten Haar met zijn antifascistische tendens perfect in de cultuurpolitiek van de DDR, voor Duitsers bleef het pijnlijke lectuur. ‘Es ist eine Qual für mich, es zu lesen,’ bekende zijn vertaalster Eva Schumann. Haar opdrachtgevers hadden haar suggestie dit boek te vertalen aanvankelijk ‘klipp und klar’ afgewezen: niemand in Duitsland zou het willen lezen. Later veranderden de Oost-Berlijners van koers, wellicht om niet achter te blijven bij Praag, Boedapest en Moskou. Per slot van rekening was Theun de Vries in de DDR toen al een gerespecteerd schrijver. Zou het geen vreemde indruk wekken als uitgerekend dit boek de Oost-Duitse lezers onthouden bleef?
Wolfszeit en de ironie van de geschiedenis
Behalve met verhalend proza boekte De Vries in de DDR op kleinere schaal enig succes met toneelwerk en hoorspelen. In de jaren zestig groeide ook in de Bondsrepubliek de belangstelling voor zijn werk. Zijn bundel kampverhalen Doodskoppen en kaalkoppen (1966) verscheen onder de titel Dolle Dinsdag. 5 Erzählungen (met illustraties van Frans Masereel) zowel in de Bondsrepubliek als in de DDR. Zijn West-Duitse uitgever Röderberg noemde hem bij die gelegenheid niet zonder overdrijving ‘der weltbekannte niederländische Schriftsteller’. Van DDR-zijde was de Verlag der Nation betrokken. De Oost-Duitsers verlangden uitdrukkelijk een nawoord waaruit zou blijken dat er in de jaren 1939–1945 óók goede, antifascistische Duitsers waren geweest. ‘Nicht die Nationalität, sondern der Klassenstandpunkt und die Gesellschaftsordnung sind ausschlaggebend.’ Dat in de Nederlandse context antifascistisch, anti-bezetter en anti-Duits vrijwel samenvielen, bleef voor de Genossen een pijnlijk punt.
Enkele jaren later konden Duitse lezers ook kennismaken met de historicus De Vries. Zijn Baruch de Spinoza in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten (1970) verscheen oorspronkelijk bij een West-Duitse uitgeverij (Rowohlt) en beleefde een reeks herdrukken. De eerste Nederlandse druk van deze zeer leesbare biografie verscheen pas in 1972.
Minder gelukkig was het lot van de roman Wolfszeit (in het Nederlands: Het wolfsgetij, 1965). Alweer een oorlogsboek, maar in zekere zin een omkering van Het meisje met het rode haar: hoofdpersoon is een (fictieve) ‘moffenmeid’. In Nederland beleefde het in 1965 meteen drie drukken. ‘Es lebe die Pornographie!’ schreef De Vries over zijn succes ironisch. Expliciete seksscènes lagen hem als schrijver niet en drieletterwoorden hoorden volgens hem in de literatuur niet thuis, maar intussen bevatte Het wolfsgetij zoveel erotische passages dat de DDR-uitgave gekuist moest worden. Walter Czollek, directeur van Verlag Volk und Welt in Oost-Berlijn, bereidde de schrijver omzichtig daarop voor. Als wij alle stromingen van de moderne roman recht wilden doen, aldus Czollek, zouden we vooral met boeken uit Zweden ‘alle Gesetze sozialistischer Moral verletzen’. Er had zich in de DDR een ‘Gegenreaktion’ voorgedaan, die echter ook heel anders geaarde (lees: niet-pornografische) werken raakte – zoals Het wolfsgetij. Czollek begreep natuurlijk heus wel, zo verzekerde hij, dat Theun de Vries er in zijn roman helemaal niet op uit was seksualiteit op zich weer te geven en dat de beschrijvingen ervan artistieke en politieke functies hadden. Toch zou het kunnen zijn dat men hem zou verzoeken hier of daar een passage ‘etwas zu kürzen’. Of hij daar in principe bezwaar tegen had? Uiteraard zou men niets ondernemen zonder zijn toestemming.
Theun de Vries liet weten dat ook hij uit het ‘schwedische Fahrwasser’ wilde blijven. Als het om inkorten ging, toonde hij zich meestal coöperatief, zolang hij maar niet voor voldongen feiten werd geplaatst. Toen de lijst met zestien inkortingsvoorstellen kwam, bleek het inderdaad te gaan om naar de toenmalige DDR-smaak te ruige passages over seks. Masturbatie, groepsseks, seks tussen vrouwen, sadomasochisme (‘Raak me hard en diep, Witiko! Doe me pijn!’): al die dingen komen in de Nederlandse versie van het boek voor, en allemaal werden ze voor de Duitse geschrapt, met instemming van de auteur.
De ironie van de geschiedenis wil dat het gezuiverde boek toch niet mocht verschijnen. Nauwkeuriger gezegd: het verscheen uiteindelijk wel, maar pas in 1983. Met het Zweedse gevaar had dat niets van doen; zoveel temeer met politiek. In de herfst van 1967, terwijl zijn roman in Oost-Berlijn persklaar werd gemaakt, schreef Theun de Vries naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de Russische Revolutie een artikel in het Nijmeegs Universiteitsblad dat nogal kritisch uitpakte voor de toenmalige Sovjetleiders rondom Brezjnev. Die kritiek paste min of meer in de toenmalige lijn van de Communistische Partij van Nederland, maar zeker niet in die van de Oost-Duitse zusterpartij. 1968, het jaar waarin Wolfszeit zou verschijnen, was ook het jaar van de Praagse lente, bruut onderdrukt door de Sovjet-Unie met hulp van de DDR; de Nederlandse communisten keurden de invasie in Praag scherp af.
Toen in de jaren tachtig in Oost-Berlijn de politieke reserves tegen Theun de Vries en Nederlandse communisten in het algemeen sterk afgenomen waren, kon Wolfszeit eindelijk alsnog verschijnen. Uiteraard werd de publicatie ook in West-Duitsland gesignaleerd. De vraag rees of hier niet een mooie tv-productie in zat. En opnieuw slaat de ironie toe: men zag er liever van af, vanwege het gevaar dat bij verfilming van een verhaal als dit altijd op de loer lag: porno...
Moskou, Praag, Boedapest
In anticommunistisch Nederland gold Theun de Vries als lakei van de sovjets; het gerucht ging dat hij schatten verdiende aan vertalingen van zijn werk in het Russisch. Zelfs zijn eigen partijgenoten namen voetstoots aan dat hij in de Sovjet-Unie een van de meest vertaalde Nederlandse auteurs was. In werkelijkheid zijn maar twee van zijn boeken in Russische vertaling verschenen: in 1956 Rembrandt, in 1959 Het meisje met het rode haar [Ryževolosaja devuška]. Rijk is hij er niet van geworden; voor Het meisje in het Russisch, verschenen in een oplage van 150.000 exemplaren, werd hij naar eigen zeggen afgescheept met ‘een appel en een ei’.
Andere projecten zijn er wel geweest, maar die liepen vast in de trage molens van de sovjetbureaucratie. Zo zou er een integrale Russische vertaling verschijnen van zijn ambitieuze trilogie 1848, waarin zoals gezegd Karl Marx en Friedrich Engels prominente rollen spelen. Die integrale vertaling was in 1960 gereed, maar tot publicatie kwam het niet, omdat er over hetzelfde onderwerp een roman van Russische makelij in aantocht was. ‘De Russen willen ook op dit gebied de “eersten” zijn. Ik vind het bizonder kinderachtig, maar zo zijn ze.’ Wel werd van 1848 een verkorte versie speciaal voor de jeugd op stapel gezet, maar De Vries weigerde daarvoor het groene licht te geven zolang de beloofde integrale versie uitbleef. Zijn bereidheid de Russen tegemoet te komen werd er niet groter op toen hij te horen kreeg dat hij alleen in roebels kon worden betaald, roebels die hij alleen in de Sovjet-Unie besteden kon.
Dat Theun de Vries in 1958 naar China reisde en er in 1959 een enthousiast reisverslag over publiceerde, maakte hem bij de sovjetcommunisten niet populairder. Vlak voordat hij van Schiphol naar China vertrok dook daar plotseling Moskous cultureel attaché in Den Haag op, die hem trachtte in te palmen met het vooruitzicht op een Russische uitgave van zijn verzamelde werken. Er was de Russen wel wat aan gelegen te voorkomen dat een prominent Nederlands communist als De Vries te zeer afdreef naar twijfelachtig vaarwater: niet het Zweedse, maar dat van Mao.
Onderhandelingen met uitgevers en auteursrechtenbureaus in communistische landen verliepen vaak moeizaam. Auteurs moesten vaak hemel en aarde bewegen om hun honorarium in hun ‘eigen’ valuta uitgekeerd te krijgen. In Oost-Berlijn had Theun de Vries een rekening lopen waaruit zijn boekenaanschaf bij het Zentral-Aniquariat van de DDR in Leipzig werd betaald. Maar wat moest hij met Poolse zloty’s als die niet omgewisseld konden worden? Wat had hij aan een tegoed op een bank in de Bulgaarse hoofdstad Sofia? Als na enig heen en weer dan toch betaling in guldens werd toegezegd, bleken daar vaak enorme percentages aan belasting op in mindering te worden gebracht – in Polen bijvoorbeeld 40%. René de Vries, zoon van de schrijver, vertelde mij dat zijn praktische moeder wel eens met haar man meeging naar Oost-Europa en daar met lokale valuta kostbare spullen kocht, een echte bontjas, een bontmuts, lakdoosjes, een gouden ring – die ze, eenmaal terug in Nederland, weer te gelde maakte.
Niet alleen verliepen de betalingen moeizaam, ook onttrok veel van wat er met zijn werk gebeurde zich aan zijn waarneming. De Sovjet-Unie was geen lid van de Berner Conventie; belangen en rechten van individuele schrijvers legden niet veel gewicht in de schaal. Na een verblijf van vier weken in Moskou eind 1960 had Theun de Vries de Russische uitgave van Het meisje met het rode haar, waar hij uiteraard erg benieuwd naar was, nog steeds niet te zien gekregen. In ‘piratenedities’ bereikten vertalingen van Het meisje en Rembrandt tal van lezers in Estland, Letland, Litouwen, Georgië ‘en godweet in welke andere republieken nog’ zonder dat de schrijver eraan te pas kwam.
Men zou misschien verwachten dat de boekproducenten in de Sovjet-Unie tuk waren op romans waarin de door communisten geleide strijd op leven en dood tegen het fascisme centraal stond, en dat zij dus ook wel belangstelling zouden hebben voor Theun de Vries’ tweede verzetsroman Februari (1962). Maar nee. ‘Men vindt het in Moskou belachelijk dat bonafide Nederlandse arbeiders staken ter wille van joodse medeburgers.’ Bovendien speelde mee dat die staking was voorbereid zonder goedkeuring van de Komintern.
Aanzienlijk beter waren De Vries’ ervaringen met uitgevers en vertalers in Tsjecho-Slowakije en Hongarije. In de zomer van 1952 kreeg hij een brief uit Praag van een hem onbekende Tsjechische studente, de 21-jarige Olga Fuchsová. Zij studeerde Engels en Nederlands en had in het kader van haar studie kennisgemaakt met zijn trilogie 1848 (waarvan het derde deel toen nog moest verschijnen). Beschrijvingen als die van de strijd op de Parijse barricades spraken haar enorm aan. Ze was andere romans van hem gaan lezen en zag er behalve meeslepende verhalen ook voortreffelijke scholingsinstrumenten in voor mensen die nog niet toe waren aan het zwaardere werk zoals het Communistisch Manifest.
Deze brief werd het begin van een langdurig, warm en gaandeweg steeds vriendschappelijker contact. ‘Waarde Mijnheer de Vries’ werd binnen een jaar ‘Waarde kameraad de Vries’; nog weer later ‘Beste Theun’ of ‘Lieve Theun’. Olga, die zich na haar huwelijk met de Nederlandse ‘Indië-deserteur’ en filmmaker Hans Krijt Olga Krijtová noemde, werd een productief en gewetensvol vertaalster uit het Nederlands in het Tsjechisch. Het eerste grotere werk van Theun de Vries dat zij vertaalde was Het meisje met het rode haar. Nauwelijks was het boek in Nederland verschenen of zij had het al gelezen en ter vertaling aanbevolen aan een Tsjechische uitgeverij. ‘En nu maar geduldig een maand of zes afwachten... onze uitgeverijen zijn niet al te snel in het besluiten. [...] misschien beschouwen ze op de uitgeverij mijn oordeel niet objectief genoeg (ze plagen me altijd door te spreken van “die Theun van jou”).’ Na Het meisje zou zij nog zes andere boeken van zijn hand vertalen, waaronder de vijfhonderd pagina’s dikke Jeroen Bosch-roman Moergrobben: ‘... mooi dat het boek zo lekker dik is, Tsjechen houden nu eenmaal van dikke boeken’. In dit geval moesten de Tsjechen tot 1984 geduld oefenen; maar toen het boek eenmaal in het Tsjechisch verscheen was de oplage aanzienlijk groter dan de Nederlandse.
Ook in Hongarije trof Theun de Vries het met zijn vertalers. Erzsébet Solti (= Elisabeth Frank-Solti) vertaalde drie van zijn romans: Sla de wolven, herder!, 1848 en Het meisje met het rode haar. Zij was ook de vertaalster van Het achterhuis van Anne Frank en Bartje van Anne de Vries. Het aantal Hongaarse Theun de Vries-vertalingen had misschien groter kunnen zijn, maar dat stuitte af op de omvang van zijn boeken, de papierschaarste én de ‘reciprociteit’: omdat onder Nederlandse uitgevers de belangstelling voor Hongaarse boeken gering bleef, maakten voorstellen voor Hongaarse uitgaven van Nederlandse boeken ook minder kans. Een andere Hongaarse vertaler met wie Theun de Vries bevriend raakte was Béla Szondi, die zich pas op latere leeftijd, als gepensioneerd leraar, het Nederlands eigen maakte: werkend aan een Hongaarse vertaling van Moergrobben op basis van de Duitse uitgave, besloot hij dat het toch beter was te werk te gaan vanuit het Nederlandse origineel. Van het een kwam het ander; behalve Theun de Vries heeft Szondi ook Vestdijk, Louis Paul Boon, Jos Vandeloo, Ivo Michiels en anderen vertaald. In 1990 kreeg hij de Martinus Nijhoff Prijs.
‘Vergeet mijn bestaan’
Opvallend weinig succes boekte De Vries in het Engelse taalgebied. Van zijn talrijke romans en verhalen verscheen alleen Rembrandt in het Engels, nota bene zijn allereerste roman, waarop hij later niet erg trots meer was. De Engelse versie heet Son of Rembrandt (1938). Rembrandts zoon Titus is feitelijk de hoofdpersoon in het boek, de Engelse titel is dus accurater dan de Nederlandse, en tegelijk slim bedacht: Rembrandts naamsbekendheid is ook onder Engelstaligen groot. En daar trouwens niet alleen. Internationaal gezien werd Rembrandt De Vries’ succesvolste boek. Het verscheen in minstens elf talen waaronder het Deens, Zweeds, Bulgaars en Japans.
Engelse vertalingen in boekvorm zijn er na Son of Rembrandt niet meer verschenen. Aan pogingen van De Vries of mensen die het goed met hem voor hadden om Engeland en Amerika voor zijn werk te veroveren heeft het niet ontbroken. Zo zocht hij in de hoop op een Engelse vertaling van Het wolfsgetij contact met uitgeverij Chatto and Windus Ltd. Maar toen hij tijdens een verblijf in Londen in oktober 1968 bij de firma binnenstapte, bleek de brief waarin hij zijn bezoek aankondigde zoek, of nog niet aangekomen. Het meisje dat hem aan de balie te woord stond had geen idee wie hij was. De directie betuigde een paar dagen later in een brief haar spijt; maar ja, ze kregen per jaar duizenden manuscripten binnen en dan kon zoiets gebeuren. Ruim een maand later kwam de afwijzing.
Veel boeken van Theun de Vries waren nogal dik. Voor zijn pogingen door te dringen in andere taalgebieden is dat zeker een barrière geweest. Een ander struikelblok was zijn bloemrijke taalgebruik. Telkens weer wist hij archaïserende woorden en uitdrukkingen te verzinnen die in geen enkel woordenboek te vinden waren, zijn lectoren de wenkbrauwen deden fronsen en zijn vertalers tot wanhoop dreven – of tot brieven aan De Vries met soms lange lijsten van vertaalkwesties. Meestal kregen ze prompt uitvoerig antwoord, niet zelden voorzien van verklarende tekeningetjes.
Dat behalve de angst voor ‘pornografie’ ook politieke gevoeligheden hindernissen opleverden, zagen we al eerder. Vermoedelijk heeft dat De Vries ook parten gespeeld in de Verenigde Staten. Toen Het meisje met het rode haar in de jaren zeventig in Nederland een revival beleefde en zelfs aan een speelfilm werd gedacht, kreeg hij een brief van een oude vriendin, de slaviste Fren de Graaff, die al tientallen jaren in Amerika woonde. Ze wilde graag de Engelse vertaalrechten en had al enkele hoofdstukken vertaald. Zij meende dat ook in de VS de haat tegen de Sovjet-Unie en het communisme niet meer zo fel was en dat de roman dus wel kans maakte uitgegeven te worden. Ruim een jaar later moest ze toegeven dat ze misschien te optimistisch was geweest; geen van de uitgevers die zij had benaderd, had positief gereageerd.
Hoewel de situatie voor linkse, respectievelijk communistische auteurs in Frankrijk en Italië gunstiger scheen, is het voor zover bekend tijdens Theun de Vries’ leven nooit tot Franse of Italiaanse vertalingen gekomen en tot Spaanse evenmin, althans niet in boekvorm. Plannen en contacten met (aspirant-)vertalers en uitgeverijen zijn er wel geweest. Met Feltrinelli in Milaan had De Vries zelfs een contract over een Italiaanse uitgave van zijn al eerder genoemde trilogie 1848; maar Feltrinelli zag ervan af. Ook vanuit Frankrijk kreeg hij aanvragen voor vertaalrechten en brieven over vertaalplannen; nooit kwam er iets van terecht. Toen hij voor de zoveelste keer benaderd was, door een dame die haar zinnen had gezet op een Franse vertaling van zijn (inmiddels zestig jaar oude) biografie Oldenbarneveldt, knapte er iets. ‘Stop er mee,’ sommeerde hij haar, ‘laat uw loffelijke energie los op andere objecten.’ Hij kon haar wel tien titels noemen van boeken die veel representatiever waren voor zijn oeuvre dan Oldenbarneveldt. Geen enkele van die tien had het tot een Franse vertaling gebracht en dat zou ook wel nooit gebeuren. ‘Ik ben bijna 91, ik ben moe, en al het gedoe en de rompslomp van het jagen op uitgevers en al wat daar mee annex is, staan mij grondig tegen [...] Vergeet mijn bestaan.’
Pas na zijn dood zou zijn laatste verhalenbundel De schellenboom (1996) in het Frans verschijnen, onder de titel Le chapeau chinois (2008); de vertaler Christian Marcipont voegde zelf een voorwoord toe.
Besluit
Vertalingen waren voor Theun de Vries belangrijk, in de eerste plaats vanwege de honorering. Zijn eerste succes in het buitenland stimuleerde hem tot zijn besluit zijn bibliotheekbaan op te geven en van de pen te gaan leven. De betalingen uit het Oostblok mochten dan vaak tegenvallen, toch zijn er jaren geweest dat zijn inkomsten uit de landen achter het IJzeren Gordijn hoger waren dan die uit Nederland. Omdat hij zich in eigen land miskend voelde, waren vertalingen balsem voor de ziel, een erkenning van zijn schrijverschap, met plezierige neveneffecten. Zo kreeg hij tal van uitnodigingen voor schrijverscongressen en profiteerde hij volop van de mogelijkheid die ze boden tot reizen, contacten en nieuwe vriendschappen. De Russische uitgave van zijn roman Rembrandt in het Rembrandtjaar 1956 leverde hem eervolle invitaties op om zowel in Moskou als in Leningrad toespraken te komen houden. In 1959 bood men hem vanuit de DDR het prestigieuze lidmaatschap van de Akademie der Künste aan. Datzelfde jaar was hij tijdens de boekenweek in Boedapest te gast om stapels exemplaren van de Hongaarse vertaling van Het meisje met het rode haar te signeren. Uitnodigingen als die voor een bezoek aan China had hij nooit gekregen zonder zijn internationale bekendheid als schrijver.
Theun de Vries (1907-2005)
De ervaringen die hij door de jaren heen opdeed met vertalers, lectoren, redacteuren, uitgevers en partijbonzen in de communistische landen waren echter niet onverdeeld gunstig. Keer op keer waren er strubbelingen, en lang niet altijd van zakelijke aard. Nu eens raakten zijn geschriften politieke en nationale gevoeligheden (zoals in het geval van 1848 en Het meisje met het rode haar), dan weer het taboe op erotiek. Zolang hij de zaak van het communisme en de partijen en staten die die zaak belichaamden van harte toegedaan was, nam hij veel voor lief. Maar in de jaren zestig ging die loyaliteit steeds meer wankelen. Zijn toenemende vervreemding, niet van het communisme als ideologie, maar wel van het communisme van partijen en staten en in het bijzonder van het sovjetcommunisme, kan minstens voor een deel verklaard worden uit zijn frustrerende ervaringen als schrijver met de Russen; zoals omgekeerd kleine en grote ergernissen over geknoei in zijn teksten, niet nagekomen beloften en schandalig lage of zelfs helemaal achterwege blijvende betaling zwaarder gingen wegen op het moment dat zijn loyaliteit toch al niet meer vanzelfsprekend was.
Iets heel anders dat dit kleine onderzoek naar de internationale carrière van een Nederlands literair oeuvre aan het licht brengt, is het belang van persoonlijke contacten en vriendschappen tussen schrijvers en vertalers. Ongetwijfeld had Theun de Vries in de communistisch geregeerde landen van Europa de wind mee door zijn politieke overtuiging en de manier waarop die in zijn boeken tot uiting kwam. Maar dat was niet genoeg. Zonder de jarenlange toewijding van bekwame, gerenommeerde vertalers had zijn werk in landen als de DDR en Tsjecho-Slowakije nooit de grote verbreiding en waardering gevonden die het kreeg. Kuno Mittelstädt, directeur van Henschelverlag in Berlijn, schreef in 1988 de jarenlange samenwerking van zijn uitgeverij met Theun de Vries voor een belangrijk deel toe aan de grote persoonlijke inzet van Eva Schumann. Een niet minder toegewijde propagandiste had De Vries in de in Praag werkzame Tsjechische vertaalster Olga Krijtová. Vriendschapsbanden die in de jaren vijftig waren gegroeid, bleken tegen alle politieke turbulenties bestand. Ze overleefden de ondergang van de communistische stelsels waarin ze waren opgebloeid.
Noot
1 De meeste citaten in dit artikel zijn ontleend aan correspondenties van Theun de Vries met vertalers en uitgevers, aanwezig in het Letterkundig Museum te Den Haag.
Selectieve bibliografie van vertalingen*
Deze lijst, chronologisch geordend, beperkt zich tot negen titels van in het artikel genoemde werken van Theun de Vries. Ook de vertalingen worden in chronologische volgorde vermeld. Niet vermeld zijn herdrukken en heruitgaven in dezelfde taal. Een aantal titelbeschrijvingen is ontleend aan Jan van Hattem & Dick Zandbergen, Theun de Vries bibliografie (Amsterdam 1994) respectievelijk aan de door Joop Hart samengestelde catalogus van de bibliotheek van Theun de Vries.
1 Rembrandt (Arnhem 1931)
– Rembrandt (Berlijn 1934) (Duits, Franz Dülberg)
– Rembrandt (Kopenhagen 1936) (Deens, Bodil Anker Larsen)
– Livet återvänder: en Rembrandtroman (Stockholm 1937) (Zweeds, Harald Jernström)
– Rembrandt (Praag 1938) (Tsjechisch, Frantisek Heller)
– Son of Rembrandt (Londen 1938) (Engels, H.E. Kennedy)
– Hikari no shinja: Shōsetsu remuburanto (Tokio 1942) (Japans, Ryūzaburō Shikiba)
– Rembrandt (Zagreb 1956) (Servo-Kroatisch, Zlatko Gorjan & Josip Tabak)
– Rembrandt (Moskou 1956) (Russisch, A.I. Kobeckaja & I. Gorkina)
– Rembrand (Sofia 1958) (Bulgaars, Elena Milandinova)
– Rembrandt (Tallinn 1960) (Estisch, H. Joasoon)
– Rembrants (Riga 1961) (Lets, Cirene Palkavniece)
2 Sla de wolven, herder! (1946)
– Bij vlky, pastýři! (Praag 1952) (Tsjechisch, Jan Hruška)
– Schlag die Wölfe, Hirte (Wenen/Berlijn/Stuttgart 1957) (Duits, Irmgard & Erich Pochlatko)
– Üzd a farkasokat, pásztor! (Boedapest 1971) (Hongaars, Erzsébet F. Solti)
3 1848 (3 delen, 1948–1954)
– Feuertaufe (Berlijn 1953) (Duits, n.n.)
– O stafie umblă prin Europa... (Boekarest 1957) (Roemeens, Mihail D. Isbăşescu)
– Európa tavasza (Boedapest 1960) (Hongaars, Erzsébet F. Solti)
– Křest ohnĕm (Praag 1964) (Tsjechisch, Olga Krijtová)
4 Het meisje met het rode haar (1956)
– Dívka s rudými vlasy (Praag 1959) (Tsjechisch, Olga Krijtová)
– A vöröshajú lány (Boedapest 1959) (Hongaars, Erzsébet F. Solti)
– Ryževolosaja devuška (Moskou 1959) (Russisch, A.I. Kobeckaja)
– Ryževolosaja devuška (Tbilisi 1959) (Georgisch, Elene Kaduasi)
– Das Mädchen mit dem roten Haar (Berlijn 1960) (Duits, Eva Schumann)
– Fata cu părul roşu (Boekarest 1962) (Roemeens, H.R. Radian)
– Rudaplaukė mergina (Vilnius 1966) (Litouws, P. Cebeliené & D. Lenkauskiené)
5 Moergrobben. Een drieluik (1964)
– Die drei Leben des Melchior Hintham (Berlijn 1966) (Duits, Eva Schumann)
– Diabelskie poczwary (Warschau 1973) (Pools, Wanda Kragen)
– Titkok birodalma (Boedapest 1977) (Hongaars, Béla Szondi)
– Skřeti z podsvĕti (Praag 1984) (Tsjechisch, Olga Krijtová)
6 Het wolfsgetij of Een leven van liefde (1965)
– Wolfszeit (Berlijn 1983) (Duits, Udo Birckholz)
7 Doodskoppen en kaalkoppen (1966)
– Dolle Dinsdag. 5 Erzählungen (Berlijn 1967) (Duits, T. van Reemst-de Vries)
8 Baruch de Spinoza in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten (1970)
– Spinoza. Beeldenstormer en wereldbouwer (Amsterdam 1972)
[NB Geen vertaling in strikte zin; Nederlandse versie van De Vries’ oorspronkelijk in het Duits verschenen Spinozabiografie]
– Spinoza (Boedapest 1987) (Hongaars, Mária Várady-Brenner)
[NB Vertaling van de Nederlandse uitgave van 1972]
9 De schellenboom (1996)
– Le chapeau chinois (s.l. 2008) (Frans, Christian Marcipont)
* De schrijfwijze van buitenlandse titels en eigennamen is overgenomen uit de Nederlandse Centrale Catalogus.