In 1635 liet de toen 39-jarige René Descartes zich door zijn Nederlandse vrienden overhalen tot de publicatie van wat voorbeelden van zijn filosofie, voorafgegaan door een korte inleiding. Toen het boek in 1637 in Leiden verscheen, had het de vorm aangenomen van drie wetenschappelijke verhandelingen (Dioptrique, Meteores en Geometrie) en een 78 bladzijden tellende inleiding tot de methode van de auteur die een van de klassiekers van de vroegmoderne wijsbegeerte zou worden.
Het feit dat het Discours en de drie Essais in het Frans verschenen, was een statement op zichzelf. Het was niet voor het eerst dat een Franse auteur een wijsgerige tekst in de volkstaal publiceerde, maar bijzonder was het nog steeds. Het Latijn was immers de academische lingua franca, de taal waarin geleerden dachten en spraken. In het Discours legt Descartes uit waarom hij heeft gekozen voor de taal van zijn land en niet voor de taal van zijn leraren: hij verwacht een gunstiger reactie van de mensen die hun raison naturelle gebruiken dan van de geleerden. Of zoals hij in 1638 aan een bevriende jezuïet schreef: het was zijn bedoeling dat zelfs vrouwen (die immers van universitair onderwijs waren uitgesloten) iets van zijn werk zouden begrijpen. Maar natuurlijk wilde de filosoof ook door de internationale academische wereld serieus genomen worden; zodra het werk was gedrukt, begon een kennis van hem aan de vertaling in het Latijn.
Die vertaling kwam in 1644 uit bij Elzevier in Amsterdam onder de titel Specimina philosophiae, oftewel Proeven van de filosofie van Descartes. Historici van de wijsbegeerte vergeten vaak dat de Latijnse vertaling tot ver in de negentiende eeuw veel meer werd gelezen dan het Franse origineel, dat sinds het begin van de twintigste eeuw in de belangstelling staat. De Geometrie maakte geen deel uit van de vertaling, mogelijk omdat dit zeer specialistische en obscure werk voor de vertaler te hoog gegrepen was (het zou in 1649 verschijnen in een Latijnse bewerking door de begaafde wiskundige Frans van Schooten).
Maar wie was de vertaler van de Specimina philosophiae? In het voorwerk van het boek wordt zijn naam niet vermeld; dat vertalers anoniem bleven werd in de zeventiende eeuw heel gewoon gevonden. Descartes’ zeventiende-eeuwse biograaf Adrien Baillet vertelt dat Etienne de Courcelles, een Franstalige immigrant in Amsterdam, de vertaler van de Specimina was. Jammer genoeg is Baillet erg onbetrouwbaar en is een aantal elementen in zijn verhaal over de vertaling aantoonbaar onjuist. Andere bronnen dan zijn Vie de M. Descartes zijn er niet; de correspondentie van de filosoof biedt geen aanknopingspunten. Ook de bewaard gebleven bronnen over Courcelles leveren geen directe informatie op. Ze maken het wel aannemelijk dat hij en Descartes (die net als Courcelles in het voorjaar van 1634 in Amsterdam aankwam) elkaar kenden. Verder weten we dat Courcelles, een voormalig predikant die later hoogleraar aan het Remonstrants Seminarie zou worden, een tijd als vertaler werkte en dat hij de nieuwe filosofie een warm hart toedroeg.
De Specimina philosophiae worden voorafgegaan door een bericht van Descartes aan de lezer:
Deze proeven, die door mij in het Frans zijn geschreven en zeven jaar geleden gepubliceerd, zijn kort daarna door een vriend in het Latijn vertaald. Vervolgens gaf hij de vertaling aan mij met het doel dat ik alles wat me minder aanstond zou veranderen, zoals mijn goed recht was. Dat heb ik op verscheidene plaatsen gedaan, maar misschien ben ik ook aan veel voorbijgegaan. Het een is van het ander te onderscheiden doordat de getrouwe vertaler [fidus interpres] praktisch overal heeft geprobeerd letterlijk [verbum verbo] te vertalen, terwijl ik daarentegen vaak de inhoud [sententias ipsas] heb veranderd en niet zijn woorden [ejus verba], maar mijn betekenis [meum sensum] overal heb getracht te verbeteren.
De woorden fidus interpres zijn een citaat uit Horatius’ Ars poetica en ook de woorden verbum verbo en sensum verwijzen naar de levendige discussie die sinds de oudheid over vertalen werd gevoerd: was het beter verbum verbo te vertalen of ad sensum? De praktijk in zeventiende-eeuws West-Europa was dat vertalers, zeker bij contemporain niet-religieus proza, de vrijheid hadden hun brontekst aan te passen aan de genius van de doeltaal en aan hun eigen retorische smaak. Toevallig is ook van Courcelles een brief bewaard gebleven waarin hij aan een van zijn studenten uitlegt dat het, met uitzondering van Bijbelvertalingen en lesboeken, veel beter is vrij te vertalen.
Ook de Specimina philosophiae blijken bij nadere beschouwing absoluut niet verbum verbo vertaald te zijn — wat helaas ook betekent dat de auteursingrepen helemaal niet gemakkelijk te herkennen zijn, in tegenstelling tot wat Descartes beweert. Waarschijnlijk diende het bericht aan de lezer vooral om de verkoop te bevorderen en was het Descartes’ bedoeling de vertaling te autoriseren terwijl hij tegelijk een reden voor zijn correcties gaf en een uitvlucht voor alles wat hij gemist had.
Vopiscus Fortunatus Plemp, een kennis van Descartes in Leuven, merkte na ontvangst van zijn presentexemplaar van Discours en Essais dadelijk op dat het boek vanwege de stijl niet goed in het Latijn te vertalen zou zijn. Descartes’ unieke Franse proza, krachtig en elegant, werd door zijn tijdgenoten op waarde geschat. De Latijnse vertaler heeft op veel plaatsen zijn best gedaan om een mooi resultaat te krijgen en toch ontbreekt het uiteindelijk vaak aan elegantie én aan helderheid. Zijn slordige zinsbouw leidt er soms zelfs toe dat je het Frans moet raadplegen om het Latijn te begrijpen. Zijn beheersing van het Latijn is niet geweldig en af en toe maakt hij grote slordigheidsfouten die verraden dat het een haastklus moet zijn geweest. Een voorbeeld: als het in de Meteores over waterdruppels gaat die ‘moins espaisses en leur hauteur qu’en leur largeur’ zijn, staat er in de Meteora ‘minùs in latitudine, quàm in longitudine crassae’ — precies het tegendeel dus. Af en toe is ook duidelijk te zien dat de vertaler niet de hele zin las voordat hij begon te schrijven.
Maar de bewuste vrijheden van de vertaler zijn veel leuker om het over te hebben. Descartes’ kennis, wie het ook was, maakte uitbundig gebruik van het stilistisch instrumentarium dat hem ter beschikking stond om de tekst voor het nieuwe publiek begrijpelijk en aangenaam te maken. Sommige van deze instrumenten worden nog altijd door vertalers gehanteerd; van andere is het gebruik nu onvoorstelbaar.
Een van die instrumenten is variatio, het vertalen van een steeds terugkerend woord met verschillende synoniemen. Zo wordt espais (‘dik’) in dezelfde passage nu eens met crassus en dan weer met tumidus vertaald en on obserue (‘men ziet’) met observatur, notatur en animadvertimus. Dat het met variatio ook lelijk mis kan gaan als het om technische termen gaat, is onder andere te zien aan de vertalingen van het werkwoord tendre (‘neigen’), een cruciale term in de verklaring van de aard van het licht in de Dioptrique. De vertaler ziet over het hoofd dat het belangrijkste van dit woord is dat het geen feitelijke beweging aangeeft en vertaalt het met affectare (de geslaagdste variant), tendere (wat in het Latijn wél echte beweging aanduidt en elders in de Specimina ook zo wordt gebruikt), ferri, properare en pergere (alle drie misleidend).
Ornatus of verfraaiing is ook een favoriet van de vertaler en het effect is vaak geslaagd. Descartes’ simpele ‘materialen’ worden ‘stenen, hout, cement en andere nuttige dingen om te bouwen’; de zoutdeeltjes die de tong in het Frans eenvoudig ‘met de punt’ raken (waaraan het zout in Descartes’ mechanisch georiënteerde wereldbeeld zijn smaak ontleent) zijn in het Latijn ‘opgericht als speerpunten en als spiezen geworpen’ — in modern Nederlands klinkt dat overdreven, maar in het zeventiende-eeuwse Latijn klinkt het als een klok.
Extra leuk zijn de hier en daar voorkomende aanpassingen aan het referentiekader van een klassiek geschoold publiek, zoals de toegevoegde verwijzing naar de Griekse schilder Apelles en de vertaling van ‘les extrauagances des Paladins de nos romans’ (‘de vreemde gedragingen van de paladijnen uit onze romans’) met ‘deliria antiquorum Heroum’ (‘de wanen van helden uit de oudheid’).
Het doublet (het vertalen van één term met twee) is al sinds Cicero een geliefde oplossing voor de onzekerheid van de vertaler over de betekenis van een woord, of voor het ontbreken van een goed synoniem in de doeltaal; en soms wordt het gewoon gebruikt omdat twee woorden beter klinken dan één. Het moet gezegd worden dat ‘Immanitas et durities’ (‘onmenselijkheid en hardheid’) meer indruk maakt dan ‘vne insensibilité’ (‘een ongevoeligheid’). Maar de vertaling van ‘les excés’ met ‘extremas vias, sive (ut ita loquar) nimietates’ (‘de uiterste wegen, of (om het zo te zeggen) teveelheden’) is dan weer onbeholpen en die van ‘raisonnemens’ (‘redeneringen’) met ‘ratiocinationes sive judicia’ (‘redeneringen of oordelen’) ronduit onverantwoord.
De tegenhanger van het doublet (dat natuurlijk niet alleen bij vertalers een geliefd instrument is) is de enkelvoudige vertaling van twee bijna-synoniemen in de brontekst. De vertaler van de Specimina halveert onbekommerd Descartes’ karakteristieke doubletten waar hij ze overbodig vindt, wat soms tot een duidelijk verlies van betekenis leidt.
Even kenmerkend voor Descartes’ stijl zijn zijn eindeloos doorgaande zinnen. Die pakt de vertaler aan op een manier die moderne vertalers van oude teksten vertrouwd voorkomt: hij verandert onderschikkende constructies vaak in nevenschikkende, speelt met het gebruik van voegwoorden en knipt zinnen op om te zorgen dat de tekst prettiger leest.
De Franse technische termen bezorgden de vertaler heel wat hoofdbrekens, met name waar het om woorden uit het domein van de ambachten gaat. Woorden als ‘springveer’, ‘kopergravure’ en ‘tempering’ moeten moeizaam worden omschreven. De Dioptrique was mede geschreven met het oog op handwerkslieden, van wie Descartes hoopte dat ze aan de slag zouden gaan met de door hem beschreven lenzenslijpmachine. Waar het om wijsgerige termen ging, kon de vertaler natuurlijk juist profiteren van het bestaande Latijnse vocabulaire voor zaken als formae substantiales en Parhelii (bijzonnen), waar in het Frans de technische term weer voor ontbrak. Al excuseert hij zich af en toe voor lelijke en onklassieke termen door toe te voegen: ‘Philosophico vocabulo’, of ‘ut loquuntur Philosophi’ (‘met een filosofische term’, ‘zoals filosofen zeggen’).
Zoals veel vroegmoderne vertalers ziet ook die van de Specimina het als zijn plicht zijn auteur te verduidelijken door explicieter te stellen wat er volgens hem bedoeld wordt — soms zelfs door middel van een complete glosse. Af en toe leidt dit tot een echte verbetering in de helderheid van de tekst, zoals bij een passage in het Discours waar de vertaling van ‘on croit vne chose’ (‘men gelooft iets’) met ‘aliquid bonum vel malum esse judicamus’ (‘we oordelen dat iets goed of slecht is’) en verderop de toevoeging van ‘usu’ (‘in de praktijk’) duidelijk maken dat de auteur het hier uitsluitend over morele kwesties heeft. Hoe erg het mis kan gaan blijkt in de beschrijving van een experiment dat aantoont dat gekookt water sneller bevriest dan water dat niet gekookt is. Het Frans is onduidelijk doordat er niet bij staat dat je het gekookte water eerst moet laten afkoelen; zelfs Descartes’ geleerde vriend Mersenne begreep dat niet, zoals blijkt uit hun briefwisseling. Onze vertaler maakt het erger door het misverstand expliciet te maken: ‘que l’eau qu’on a tenuë longtems sur le feu se gele plutost que d’autre’ (‘dat water dat lang op het vuur heeft gestaan, eerder bevriest dan ander water’) wordt bij hem ‘aquam calentem, quae igni apposita diu bulliit, frigidâ et crudâ celeriùs congelari’ (‘dat heet water dat lang op het vuur heeft staan koken, sneller bevriest dan koud en ongekookt water’).
De categorie verschillen die misschien wel het duidelijkst laat zien hoe anders er destijds tegen vertalen werd aangekeken, is die van de versterkte of juist afgezwakte beweringen. Het eerste wordt in de Specimina vaak bereikt door toevoeging van een ullus, omnis of multò(‘enig’, ‘elk’, ‘veel’ (bijwoord)), of door een aanvoegende in een aantonende wijs te veranderen; alsof de vertaler zich door de tekst laat meeslepen. Dat geldt ook voor verfraaiingen als ‘caeco et fortuito quodam casu’ (‘een blind en toevallig lot’) voor ‘la fortune’ en ‘doctor aliquis otiosus in Musaeo sedens’ (‘een geleerde die niet hoeft te werken en in zijn studeerkamer zit’) voor ‘vn homme de lettres dans son cabinet’ (‘een intellectueel in zijn studeerkamer’).
Maar het komt vaker voor dat de vertaler het verstandig acht Descartes’ boude beweringen wat af te zwakken door een beaucoup, tres of fort weg te laten, of door een toevoeging als ‘meestal’ of ‘voor zover mogelijk’. En zo verandert ook de typerende ambitie in de Dioptrique om een lens te maken, ‘la plus parfaitte qui puisse estre’ (‘de volmaaktste die er zou kunnen zijn’), in het suffe voornemen ‘aliquod specillum’ (‘een lens’) te maken.
Er stond genoeg in het Discours de la methode en de Essaisdat echt controversieel was. Het had nog veel meer kunnen zijn: Descartes had de zeer gewaagde metafysische onderbouwing van zijn methode om zekere kennis te verwerven bewust niet uitgewerkt (met het oog op de oorspronkelijke doelgroep, die natuurlijk niet op gevaarlijke ideeën mocht worden gebracht; de uitgewerkte versie kwam in 1641 in het Latijn uit onder de titel Meditationes de prima philosophia). Zijn overtuiging dat de aarde om de zon draait had Descartes slechts zeer indirect aangeduid, uit angst voor het lot dat Galilei had getroffen. De filosoof was een trouwe zoon van de katholieke kerk en de vraag hoe zijn leermeesters, de jezuïeten, op zijn werk reageerden was voor hem van groot belang. Anderzijds zorgden zijn slordige formuleringen en verregaande eigengereidheid er steeds weer voor dat hij onbedoeld dingen zei die veel van zijn tijdgenoten bepaald schokkend vonden.
De trouwe vertaler (jawel) probeert zijn auteur op een aantal plaatsen in bescherming te nemen, vooral in het Discours de la methode. Onder andere bij de bespreking van de provisorische moraal (die je nodig hebt om te kunnen functioneren terwijl je al je oordelen voorlopig hebt opgeschort) doet hij wat strategische aanpassingen. Die zijn overigens vergelijkbaar met ingrepen van de Franse vertaler die later Descartes’ Principia philosophiae voor zijn rekening nam.
Op theologisch gebied geeft de filosoof blijk van een voor die tijd verbijsterende naïviteit. Zo vermeldt hij in het autobiografische deel van het Discours nonchalant dat hij besloot bij het geloof van zijn ouders te blijven. De kring lezers rond Mersenne viel hier direct over en Descartes moest uitleggen dat hij niet bedoelde dat ook heidenen op deze manier te werk moesten gaan. De Latijnse vertaler voegt in de bewuste zin dan ook toe: ‘en [het geloof] dat ik het beste achtte’. Prompt wordt hij hierop betrapt door de zeer kritische lezer Jacobus Revius.
De bekende Deventerse predikant en dichter had nog geprobeerd Descartes te bekeren toen die in 1631–32 in Deventer woonde en zag in de jaren veertig als regent van het Leidse Statencollege met lede ogen aan dat diens heilloze gedachtegoed steeds populairder werd bij de theologiestudenten. In zijn Methodi Cartesianae consideratio theologica (1647) maakt Revius korte metten met de Latijnse vertaling van het Discours. Hij legt de vinger op fouten in het Latijn en op een groot aantal vertalersvrijheden — al maakt hij met zijn eigen letterlijke vertalingen vooral duidelijk dat er voor de stijl van de Specimina veel te zeggen is. Maar bovenal rekent hij af met de inhoudelijke aanpassingen op theologisch gebied.
Ook al was de vertaler misschien niet Etienne de Courcelles, hij was in elk geval een theologisch geschoolde protestant die zich terdege bewust was van de dingen waar een Nederlands en internationaal protestants publiek aanstoot aan zou nemen. Een goed voorbeeld hiervan is wat Revius aanduidt als het pontificiorum dogma de laicorum ignorantia (‘de paapse leerstelling over de onwetendheid der leken’). Hij merkt op — niet ten onrechte —dat deze katholieke leerstelling in een passage over theologie in de Franse tekst door alle kieren schijnt en spreekt er schande van dat de Latijnse vertaler er doekjes om windt door ‘les plus ignorans’ (‘de onwetendste’) te vertalen met ‘indoctis’ (‘niet-geleerde’).
Ondanks al deze vertalersvrijheden zijn er ook inhoudelijke veranderingen aan te wijzen die waarschijnlijk of zeker voor Descartes’ rekening komen. Zo zijn er in het metafysische deel van het Discours vijf significante veranderingen aangebracht die duidelijk overeenkomsten met de Meditationes van 1641 vertonen. Een drietal toevoegingen in de Dioptrique reageert denkelijk op de problemen die lenzenslijpers in de praktijk tegenkwamen en die in Descartes’ correspondentie worden besproken. En sommige veranderingen zijn zó technisch of uitvoerig dat ze ook voor een zeventiende-eeuwse vertaler niet voor de hand liggen. Maar de enige wijzigingen waarvan we echt zeker weten dat Descartes ze zelf heeft aangebracht, zijn de correctie van een zetfout in de brontekst en het herschrijven van een wiskundig bewijs in de Dioptrique; beide komen voor in bewaard gebleven brieven.
De interpretatiefouten en de zonden tegen het Latijn in de Specimina philosophiae bewijzen dat Descartes de vertaling allesbehalve systematisch heeft gecorrigeerd, zoals hij al impliceert in het bericht aan de lezer. De eveneens door de filosoof geautoriseerde Franse vertalingen van de Meditationes en de Principia philosophiae (1644) zijn al even rijk aan vrije, misleidende en foutieve vertalingen. Dat Descartes voor ons gevoel zijn vertalers hun gang maar liet gaan, valt deels te verklaren doordat hij een hekel had aan redigeren en aan het terugkeren naar oude projecten, en deels doordat hij net als zijn tijdgenoten een andere kijk op vertalen had dan wij. De Franse vertaling van de Principia wordt tegenwoordig algemeen gegispt om haar onbetrouwbaarheid. Toch denk ik niet dat Descartes onoprecht was toen hij de vertaler, zijn vriend Claude Picot, gelukwenste met zijn ‘version nette & accomplie’: zijn heldere en onberispelijke vertaling.