Ee, Geordie lad, where did ye gan?    3-6

Subjectieve vertaalkritiek

Arie Pos

Van eind januari tot half april was ie er weer even: de vertaalkritiek. Geen vilein gesmiespel aan morsige cafétafeltjes of collegiale kinnesinne in de ingezonden-brievenhoek, en ook geen epistolair binnenbrandje bij een Fonds of een streng requisitoir in een obscure congresbundel, maar een publieke ‘case’ in kranten, op internet en in het vorige nummer van Filter. Ik volgde het lawijt met stijgende verbazing.

Het geval Heaney-Mirck-Meulenhoff is een leerzame casus voor vertalers, critici, uitgevers en vertaalwetenschappers. Dat de Regio en ring-recall ruim twee maanden op zich liet wachten, vond ik het meest verbazend. Kennelijk had vertaler noch uitgever de bundel eerder serieus bekeken. Maandenlang knaagde er niets, ging er nergens een lampje branden, werd er zelfs niet een keertje stiekem in een woordenboek gegluurd. De conclusie lijkt te moeten zijn dat er niet eens een spellingchecker op de tekst werd losgelaten en dat er nauwelijks serieuze correctie plaatsvond; de belabberd verzorgde kopij werd vrijwel ongezien door de persen gejaagd en in een kek omslagje op de markt gepleurd. Verbijsterend.

Maar gezien de staat van dienst van Mirck en Meulenhoff ben ik bereid te hopen dat het een treurig incident was. Haast is een slechte raadgever. Wel een geluk dat het slachtoffer een Nobelprijswinnaar was, anders hadden we het misschien nooit geweten. De uitgever beloofde revanche, maar in eerste instantie zonder mea culpa – een staaltje damage control van de minder chique soort, waarbij de vertaler de zwarte piet kreeg toegespeeld (het respectabele huis had een naam op te houden en kon niet met Mirck verder, ahum). In diens reactie op het recallbericht waren Meulenhoff en de bloeddorstige media de hoofdschuldigen; de vertaler beriep zich op verzachtende omstandigheden. Hoewel zijn kritiek op gebrek aan redactionele begeleiding alsnog zuinig door de uitgever werd erkend en bijval van collega’s kreeg, betwijfel ik of zijn opvattingen over de taak van de vertaler breed worden gedeeld. Ik kreeg er in elk geval koppijn van: op vertaalkeuzes, kwaliteit van de vertaling en spel-, taal- en stijlfouten moest de redacteur maar letten, zeker als er haast bij was, dixit Mirck. Tja, dan had Meulenhoff de bundel net zo goed door Google Translate kunnen halen. Geen reclame voor het vertalersvak.

Goed, dit gezegd zijnde. Ik las een vertaald gedicht. ‘Gatverdamme!’ was mijn eerste reactie. Waarom stond er niet gewoon iets als:

Egidius, where have you gone?
I long for you, dear friend of mine.
You chose to die; I must live on. 

Your company was so divine.
It seemed one did not have to die.
Now you dwell near the throne on high
Brighter than the sun does shine,
May you rejoice in bliss sublime. 

Egidius, where have you gone?
I long for you, dear friend of mine.
You chose to die; I must live on. 

Now pray for me: I stumble on
And still endure world’s grief and wrong.
Please keep my seat right by your side
While I go on and sing my song,
For yet one always has to die. 

Egidius, where have you gone?
I long for you, dear friend of mine.
You chose to die; I must live on. 

Perfect is het niet (is 'divine' niet té; kan 'sublime' wel?, detoneert 'side' niet te veel?, enz.), maar heb ik ooit een perfecte vertaling gezien? Nee, dan het origineel:

Egidius, waer bestu bleven?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors die doot, du liets mi tleven. 

Dat was gheselscap goet ende fijn,
Het sceen teen moeste ghestorven sijn.       5
Nu bestu in den troon verheven
Claerre dan der zonnen scijn,
Alle vruecht es di ghegheven. 

Egidius, waer bestu bleven?
Mi lanct na di, gheselle mijn.                      10
Du coors de doot, du liets mi tleven. 

Nu bidt vor mi: ic moet noch sneven
Ende in de weerelt liden pijn.
Verware mijn stede di beneven:
Ic moet noch zinghen een liedekijn.            15
Nochtan moet emmer ghestorven sijn. 

Egidius, waer bestu bleven?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors die doot, du liets mi tleven.

Een laatveertiende-eeuws rondeel, volgens de voorschriften opgebouwd uit twee rijmklanken (‘-ijn’ en ‘-even’). Ook de viervoeters behoren tot de traditie (naast vijfvoetige versies), maar de bouw is minder conventioneel. De strofen bestaan wel uit drie en vijf regels, maar het gedicht is aanzienlijk langer dan de gebruikelijke acht (5 + 3) of dertien (5 + 3 + 5) regels. Verder zijn niet de eerste, achtste en dertiende regel gelijk, maar wordt er gebruik gemaakt van een drieregelig refrein (r. 1–3; r. 9–12 en r. 17–19). Bovendien is de zestiende regel een betekenisvolle variatie op de vijfde. Die vijfde regel is berucht en heeft al aardig wat inkt doen vloeien. Samengevat wordt er over drie interpretaties gestreden:

1) teen = te enen, d.w.z. ‘gezamenlijk’: ‘Het leek wel of we samen moesten sterven’;
2) teen = het en, d.w.z. ‘er niet’: ‘Het leek wel of er niet gestorven hoefde te worden’;
3) teen = deen, d.w.z. ‘een van hen’: ‘Het bleek dat er een moest sterven’.

(zie http://www.neerlandistiek.nl/?000034)

De strijd is onbeslist, maar de discussie beperkt zich doorgaans tot de betekenis van dat ene woordje in de vijfde regel, terwijl het gelijkblijvende refrein een spanningsboog of gedachteontwikkeling elders in het gedicht kan doen vermoeden. Daarvoor lijkt regel 16 als variant van regel 5 de aangewezen kandidaat. Maar welke ontwikkeling? Alleen interpretatie 2 levert iets spannends op: de veronderstelling ‘het leek wel of er niet gestorven hoefde te worden’ verandert in de vaststelling ‘want toch moet er altijd gestorven worden’. Lijkt me zeer plausibel. Met dat al is de veel geprezen eenvoud van het gedicht bedrieglijk. Het is een ingenieus genrestukje, maar zonder dat de virtuositeit afdoet aan de suggestie van eenvoud en sterke persoonlijke betrokkenheid.

Maar waar ergerde ik me zo aan? De Engelse vertaling, in A Literary History of the Low Countries (Ed. Theo Hermans, Camden House, 2009, p. 60–61), mag gerust virtuoos heten:

Egidius, where dost thou hide?
Companion true, for thee I pine;
Though I still live, yet thou hast died.
Our friendship was so good, so fine,
But all must die, so I divine!

By heaven’s throne thou dost reside,
A brighter sun on thee doth shine;
May all its joy in thee preside. 

Egidius, where dost thou hide?
Companion true, for thee I pine;
Though I still live, yet thou hast died. 

Now pray for me: to sin I’m tied,
And worldly pains me still entwine;
But hold my place there by thy side
Until I end this song of mine;
For all shall die, so I divine!

Egidius, where dost thou hide?
Companion true, for thee I pine;
Though I still live, yet thou hast died.

Twee rijmklanken (‘-ide’/ ‘-ied’ vs. ‘-ine’) met een ‘ai’ die als een telkens herhaalde klacht om de overleden vriend klinkt. Mooi benutte inversies, waardoor ritme en rijm keurig op hun plaats vallen. Heel knap. Maar eenvoudig en intiem kun je het niet noemen. ‘Hide’, ‘pine’, divine’, ‘reside’, ‘preside’, ‘entwine’ – erg gestileerd verdriet met een rijmwoordenboekluchtje.

En dan die ‘thou’ en ‘thee’. ‘Du’, ‘di’ en ‘-tu’ klinken veel eenvoudiger en intiemer. Welbeschouwd is het register in het hele gedicht flink opgeschroefd. ‘Where dost thou hide’ voor ‘waer bestu bleven’ schoot me meteen in het verkeerde keelgat. Het is toch verdomme geen spelletje verstoppertje op een Anglicaans seminarie? ‘For thee I pine’ en ‘yet thou hast died’? Het zal je vriend maar wezen. En dan hadden we het nog niet over afwijkingen van het origineel. In regel 5 en 16 zit wel een variatie, maar niet de ontwikkeling van inzicht die ik meen te zien, terwijl ‘so I divine’ aandoet als een opgedirkte stoplap (die kakelgeel contrasteert met ‘so good, so fine’ uit r. 4). ‘Sneven’ heeft in het Middelnederlands weliswaar veel religieus geconnoteerde betekenissen waarin zonde en zedelijk verval een rol spelen, maar ‘to sin I’m tied’ klinkt wel erg steil en streng gereformeerd.

Dit gedicht was mijn Egidius niet meer en werkte als een rode lap. Ik zou er objectiever naar moeten kijken, maar mijn subjectiviteit zat lelijk in de weg. Dat gaf te denken. Over mijn persoonlijke ‘Egidiusbeleving’ bijvoorbeeld, maar ook over vertaalkritiek en Heaney-Mirck-Meulenhoff.

Gruuthuuse Egidiuslied
Gruuthusehandschrift (Den Haag, kb, 79 k 10, folio 28r)

Geen haar op mijn hoofd die de vertaler een prutser noemt. De vertaling lijkt eerder een tragisch misverstand dan een tragisch incident. Het is een knap stuk werk en mijn bezwaren tegen register, rijmeffecten en interpretaties zijn van een heel andere orde dan die van de critici van de Heaneyvertaling. Daar ging het grotendeels om objectief aanwijsbare spel- en vertaalfouten, valse vrienden, missers, slordigheden, onnodige vrijheden en inconsistenties die de vertaalprestatie en het ‘vertaalproduct’ diskwalificeerden. Daar kwam ongetwijfeld ook wat persoonlijke Heaneybeleving bij, al was het alleen maar omdat teksten van een Nobelprijswinnaar zo gemaltraiteerd werden. Maar objectiviteit had toch verre de overhand en de critici deden zichtbaar moeite om hun subjectiviteit in toom te houden.

Bij de Egidiusvertaling zit het anders. In mijn tekstbeleving zit kennelijk een soort Trots-op-Nederlandsgevoel dat door de vertaling gekrenkt wordt. Ik kan objectief doen en allerlei argumenten aanvoeren waarom ik het idee heb dat die arme Engelstaligen op deze manier nooit de essentie of de ziel van het gedicht zullen ondergaan en begrijpen, maar de bottomline blijft dat ik me belazerd voel. Groot woord, maar zo ervaar ik het toch. Haat op het eerste gezicht, zeg maar. Blijf met je thou-tengels van mijn Egidius af!

I’m no native maar ik kan proberen het door een Britse bril te bekijken. De vertaler is Francis R. Jones – niet de eerste de beste als het om Engelse vertalingen van Nederlandse poëzie gaat, dus als ik fair wil zijn moet ik zijn aanpak serieus nemen. Laat ik de vertaling opvatten als historiserend en het ge-thou zien als een poging om het gedicht te plaatsen binnen een Engelse literaire context. Maar welke? Gezien de hooggestemde woordkeus en moderne spelling niet de met het origineel corresponderende veertiende-eeuwse van Chaucer. De eeuw van Shakespeare? Dan toch die van de sonnetten, het Elizabethan English en de King James Bible. De vertaling klinkt naar oude Engelse psalmen en gezangen en naar Bijbels angehauchte verheven dichters als Dryden, Blake (‘Why dost thou hide thyself in clouds’) en Wordsworth. Egidius in even ‘tijdloos klassiek’ zeventiende- tot negentiende-eeuws Engels als het Nederlands van de Statenbijbel? Maar dan ook met het bijkomende effect dat ‘thee’ en ‘thou’ (toch niet alleen voor mij?) klinken naar God, Dood of Duivel of een Onbereikbare Geliefde. Vertalen is interpreteren – lezen ook.

Zo’n historiserende (of archaïserende) vertaling is op zich leuk als stijloefening, maar ze zet de lezer op het verkeerde been en valt tussen de andere vertaalde gedichten en prozafragmenten in het boek lelijk uit de toon. Het is evenmin ‘mijn’ Egidius als ‘onze’ Egidius of ‘de’ Egidius – het is de gemaniëreerde Egidius van een stijloefenende vertaler. Daar is niets op tegen, maar in een literatuurgeschiedenis hoort die niet thuis, tenzij het een literatuurgeschiedenis van gemaniëreerde vertalingen is.

Ik wond me dus op over een mooi stukje werk dat ik op de verkeerde plaats aantrof. Moet ik nu de vertaler de schuld geven of de redacteur? Dan zou ik eerst van beiden moeten weten hoe het zo is gekomen. De uitgever gaat vrijuit, lijkt me – wat weet die nou van Nederlandse poëzie? Tja, daar zit je dan met je vertaalkritiek. Ik kan alleen maar verwijzen naar de pagina’s van de David Reid Poetry Translation Prize op www.subtexttranslations.com. Daar staan dertig recente Engelse vertalingen van het Egidiuslied, rijp en groen, in vele toonaarden en registers, waaronder vier verschillende van Francis R. Jones. Voor de mooiste kreeg hij de genoemde prijs. Dat was niet het thou-ding maar een verrassend eigentijdse dialectversie die mij even hard aangrijpt als het origineel. Niet bepaald bruikbaar voor die literatuurgeschiedenis, maar wel mijn Egidius. Subjectief natuurlijk, maar toch. Afijn, kijkt u zelf maar. Daarna mogen letterkunde- en (ver)taalbollebozen over me heen vallen – wel fair en volwassen als het even kan, want anders wordt het niets met die vertaalkritiek in Nederland.