Byron had een vertaalgidsje om makkelijker Griekse schoonheden mee te verleiden (nrc.next, 11 januari 2008); Trouw kwam met een kruiswoordpuzzel die zowel in het Nederlands als in het Engels in te vullen viel: als ‘vertaaltest’ (op 17 mei 2008); op de site nedtlyrics.nl kon je vertalingen lezen van alle mogelijke songteksten; de nieuwste routeplanners maalden niet om taal, want op weg door provinciaal Frankrijk las je zinnen als ‘kom uit de A27’, ‘passeer een rotonde en sla linksaf de D925’ en ‘aan de afslag nr. 23’; Google Translate, een universele tolk waar je allerlei tekst in kunt stoppen, kon beter omgaan met beleidsproza dan met de verzen van J.C. Bloem (volgens de Volkskrant van 24 juli 2008); bedrijven schakelden in hun jaarverslagen en brochures massaal over op Engels – voorwaar niet het spannendste vertaaljaar zou je zeggen, na deze faits divers. Toch zijn er vrij belangrijke zaken te melden, ik noem er drie: de presentatie van de polderkoran, van een vertaalpleidooi en van een driedelig standaardwerk waarvan alleen al het feit dat het vertaald werd verrassend mag heten.
In deze tijden waarin zelfs een kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder botweg beweert dat het met de Holocaust wel meeviel, is het des te opmerkelijker dat een Nederlandse uitgever zich waagt aan een gespecialiseerde Holocaustbibliotheek waarin de vernietiging van de joden via getuigenissen en studies uitvoerig en precies gedocumenteerd wordt. In 2008 verscheen bij deze uitgeverij, Verbum, opgezet te Laren door Gerton van Boom, het reusachtige standaardwerk dat de Holocaust en détail boekstaaft: De vernietiging van de Europese Joden, 3 delen in cassette, 1566 pagina’s, vertaald door Rob Pijpers en Simone ten Cate. Het gaat om de beroemde studie van Raul Hilberg (1926–2007), oorspronkelijk een dissertatie uit 1961, die hij sindsdien steeds aanvulde; de Nederlandse editie is de meest complete, Hilberg werkte haar naar verluidt tot vlak voor zijn dood in 2007 bij. Het boek bevat een veelheid van kleine vragen die gesteld en beantwoord worden, wie welk document precies ondertekende, hoe de bureaucratische machine precies draaide; vaak werd het door uitgevers geweigerd, ook ideologisch kwamen er soms bezwaren, want Hilberg spaart de kool en de geit niet. Buitengewoon bijzonder dat het boek bij ons verscheen, ook omdat de vertaling veel discipline en zin voor correctheid gevergd moet hebben: je ziet het eraan af. Indrukwekkend is de studie eens te meer doordat het ‘registrerende’ zich nu in alle Nederlandse eigenheid aan de lezer opdringt. Hilberg zegt simpelweg dat een ‘uitputtende opsomming van daders vele boekdelen zou kunnen vullen’, waarna (in deel III van p. 1352 tot 1378) ‘bij ontstentenis daarvan een korte lijst met namen van daders, met hun bijbehorende lot’ volgt. Met alledaagse woorden als ‘gepensioneerd’, ‘terechtgesteld’ of ‘vermist’ komen de daders dan zeer dichtbij.
Het leek in 2008 of er voor vertalers betere tijden waren aangebroken, maar de kredietcrisis sloeg hard toe en leidde volgens schattingen van de grotere vertaalbureaus tot een terugloop van de omzet van rond de 30%. Toch stond vertalen in het middelpunt van de belangstelling, onder meer door het in mei aan de Vlaamse en Nederlandse ministers aangeboden vertaalpleidooi *Overigens schitterend vertaald. Nergens ter wereld, schat ik zo, zullen literaire fondsen samen met een overheidsinstelling voor taalbeleid en met universiteiten zo stevig de handen ineenslaan om deskundigheidsbevordering, opleiding en statusverhoging voor literair vertalers te bepleiten, nota bene over de landsgrenzen heen. Het pleidooi viel in goede aarde en begint zijn vruchten af te werpen. Ook de dagelijkse media pikten het op en flankeerden het pleidooi met grootse opstellen waarin de vertaler een ‘alchemist die goud maakt uit goud’ genoemd wordt of de held van de eenentwintigste eeuw (respectievelijk door Cees Nooteboom in de Volkskrant van 19 mei 2008 en door Richard Kapuscinski, in de vertaling van Ewa van den Bergen-Makala, in dezelfde krant van 19 januari 2008).
Er valt een wonderbaarlijk verhaal te vertellen over de vertaling die Kader Abdolah maakte van de Koran, in een boek met zijn eigen naam als auteur en met de titel De Koran. Een vertaling (De Geus): dat er vragen werden gesteld in het parlement omdat Amsterdamse politieagenten van de korpsleiding speciale korting kregen op de uitgave (50%); hoe de uitgever displays en magnetische boekenleggers inzette en een heuse sterrentournee van de auteur organiseerde; dat de auteur aan zijn vertaling een vertelling toevoegde die De boodschapper heet; dat de reacties ambivalent waren en dat mensen als Hafid Bouazza zich bijzonder opwonden over de ‘ontelbare blunders’1; dat de vertaling al snel een bijnaam kreeg, de ‘polderkoran’; dat Abdolah overal geïnterviewd werd en dat kranten hun titelpagina´s vulden met grote foto’s van de signerende auteur in de bomvolle abdij van Berne te Heeswijk. De schrijver zelf prees overigens een andere vertaling uit het Arabisch aan, de veertiende-eeuwse Muqaddima van Ibn Khaldûn, ook ‘een oerboek van de mensheid’, uitgegeven door Bulaaq, vertaald door Heleen Koesen en Djûke Poppinga (2008).
Van een zwoelbenig nachtclubdanseresje en een stokbrood
Rinus Ferdinandusse vertaalde voor een bespreking in Vrij Nederland (1 maart 2008) zelf (?) een zin van Raymond Chandler: ‘Ik zoek een vent die de caférat kan uithangen, die nog beter van zich af kan bijten als Fred Allen, en die, als hij een knal van een bierwagen tegen zijn hersens krijgt, denkt dat een zwoelbenig nachtclubdanseresje hem met een stokbrood op zijn kop tikt.’ Om vervolgens het Engels te laten zien, dat dán Chandler is, ‘perfect en uniek’.2 Ferdinandusse zal gelijk hebben, maar het argument van het verlies dat een vertaling per definitie zou opleveren, wordt wat mij betreft wat al te vlot van stal gehaald. Persoonlijk haal ik tegenwoordig de volgende instant tegenvraag uit mijn binnenzak, die luidt: weegt dat verlies niet ruimschoots op tegen wat je allemaal ontgaat bij het lezen van het vreemdtalige origineel of heb je alles meteen door? Denken vanuit de vertaling, als je haar beoordeelt, blijft nog altijd moeilijk. Dat bleek ook weer eens uit Maarten Doormans bespreking van de vertaling van de Statische gedichten van Gottfried Benn door Huub Beurskens (de Volkskrant, 25 april 2008), onder meer uit het verwijt dat een beroemde, dertig jaar geleden gemaakte ‘fout’ nog steeds niet hersteld is. Ik concludeerde eruit dat Beurskens dat zo gewild heeft, expres, omdat het zo moet zijn in zijn ogen.3 Iets geheel anders zijn kwesties van substantiëlere aard zoals Peter Sierksma die aan de orde stelde (in Trouw, 12 april 2008) tegen de nieuwe vertaling van Moby Dick door Barber van de Pol (‘Waar is de klank?’ ‘Waarom die nieuwe bijbelvertaling in zo’n tekst?’ ‘Waarom zo gekunsteld?’). Over de Moby Dick van Barber van de Pol wond ook Charlotte Mutsaers zich behoorlijk op, wat haar de allereerste Vertaalduivel opleverde, toegekend op een feestelijke vertaaldag in mei. Maar ook wel mooi dat ze een lans brak voor de vertaling van Emy Giphart uit 1961, zeker in een stuk met zinnen als ‘Nachtpon vormt sinds jaar en dag mijn lievelingshoofdstuk’, ‘kokende wraakgevoelens staan garant voor ziedende hartstocht’ en ‘wat een water, wat een vet, wat een bloed!’
Terecht maakte Maghiel van Crevel zich (eveneens in Trouw, op 29 maart 2008) druk om de Nederlandse ‘ademloosheid van de hype’ toen Prometheus vijf vertalers aan het werk zette om Wolventotem van Jiang Rong pijlsnel op de markt te brengen – een bestseller in China, die gezien de aard van de tekst niet per se hoeft te lijden onder het haastige vertalen, maar het blijft volgens Van Crevel gek om te merken hoe het Engels van de Amerikaanse vertaler Howard Goldblatt door de Nederlandse zinnen ‘heen barst’. De vertaling van een anoniem atheïstisch geschrift Over drie bedriegers (dat zijn Mozes, Jezus, Mohammed; verschenen bij Voltaire) werd kribbig besproken in Trouw (13 december 2008), omdat de uitgever op de flap en de vertaler in zijn nawoord elkaar tegenspreken over het mogelijke auteurschap van Spinoza. Maar de recensent noemt geen namen, wellicht in de geest van het anonieme geschrift. Als je dit nagaat blijkt Ivo Gay de verantwoordelijke voor het boek te zijn, in alle hoedanigheden.
Verklinkende herdenkingswoorden
In 2008 overleed Jan Eijkelboom (1926–2008) – hij vertaalde veel, vooral poëzie (Yeats, Walcott, Larkin), en genoemd wordt altijd zijn bloemlezing uit het werk van John Donne, verschenen al in 1957, lang voordat Eijkelboom als dichter zou debuteren (1979). Twee docenten van het Amsterdamse vertaalinstituut overleden: Margaret Elte-van Lennep (1923–2008), die er Frans gaf, en Henk Romijn Meijer (1929–2008), die een poosje voor Engelse literatuur verantwoordelijk was. Max Nord, een kritisch volger ook van buitenlandse literatuur, overleed (1916–2008); hij was ooit voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen en vertaalde veel. Zijn beroemdste is die van het omstreden boek van Rauschning, dat door hem en zijn toenmalige collega bij Het Vaderland Menno ter Braak Hitlers eigen woorden genoemd werd. Er dreigde destijds een proces wegens belediging van een bevriend staatshoofd (sic), maar voordat het zover kwam waren de nazi’s gearriveerd en had de collega-vertaler zich van het leven beroofd. E. (Monty) Beekman overleed (1939–2008), hoogleraar, dichter en vertaler, bemiddelaar van Nederlandse en Indische literatuur in de Engelstalige wereld; Marius Buning, die Engels doceerde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, overleed (1930–2008) – hij stimuleerde een aantal vertalers, onder meer opdat die zich op het werk van Beckett zouden storten. Angèle Manteau, een befaamd uitgeefster, ook van vertalingen (Colette, Poe en Defoe), overleed op hoge leeftijd. Dik Linthout, vertaler en gedreven bemiddelaar van Duitse en Nederlandse non-fictie, stierf veel te vroeg (1943–2008). Kees Fens (1929–2008) overleed in het afgelopen jaar, zijn laatste stuk werd door de Volkskrant (op 29 juni 2008) gepubliceerd: een recensie van de Petrarcavertaling van Peter Verstegen, met daarin de woorden: ‘De vertaling is een weergaloze prestatie, in vindingrijkheid, in het vermogen denken en dichten bijeen te houden, in het verzwijgen, als in het origineel.’4 De beruchte Nederlandse vertaler van Mein Kampf, Steven Barends, overleed te Keulen (1915–2008) – van hem is bekend dat hij na de oorlog de kost verdiende als bijsluitervertaler bij het chemieconcern Bayer. Aan de fameuze vertaler Hugo Claus (1929–2008) wijdde Filter een speciaal nummer. De dichter, criticus en vertaler Rein Bloem overleed (1932–2008) – Bloem is verantwoordelijk voor vertalingen en commentaren van het werk van grote schrijvers en dichters als Pound en Mallarmé, Joyce en Reverdy, en als geen ander stimuleerde hij anderen, ook lezers, om dieper in teksten te duiken. Hans Keller schreef in de zijlijn van de VPRO-gids, bij een uitzending van zijn Dode Dichters Almanak (op 4 september 2008), dat hij een opname uitkoos van Hugo Claus die in 1993 ‘Tien manieren om P.B. Shelley te zien’ op Poetry International voorlas beginnend met de woorden ‘opgedragen aan Rein Bloem’: ‘De lichte euforie, die me bevangt over de ontmoeting van drie dode dichters in één gedicht is moeilijk uit te leggen. Het overkomt me vaker wanneer we na het verklinken van de eerste herdenkingswoorden weliswaar gehoopte, maar niettemin onverwachte vondsten doen in nabij of verafgelegen archieven.’ Tot nu toe zijn het allemaal min of meer generatiegenoten, maar er overleden helaas ook jongere vertalers. Kamiel Vanhole, Vlaams schrijver en vertaler van Simic en Updike, overleed (1954–2008), en dat gebeurde ook met Truus Boot (1946–2008), vertaalster van karrenvrachten Franse literatuur. Zij werd invoelend herdacht door Peter Brusse (in de Volkskrant van 4 oktober 2008) en door collega’s van het Atelier de Traduction d’Amsterdam, van wie Mirjam de Veth schreef: ‘Als ze alles dan bijeengegaard had kauwde ze net zo lang op de zinnen tot ze vertruusd waren, tot ze dansten in haar hoofd, en dan stond het er ook in één keer goed. En iedere tekst danst op zijn eigen muziek.’
Oude meesters in het westen
Harm Damsma en Niek Miedema publiceerden bij Nieuw Amsterdam Redemption Falls van Joseph O’Connor (*1963), een boek uit 2007, meteen vertaald en naar verluidt een meesterwerk (de vertaling is volgens Peter Sierksma een ‘uitzonderlijke prestatie’, Trouw van 5 januari 2008). Een ander meesterwerk, naar verluidt, was de Patrick-Melrose-trilogie van Edward St Aubyn (*1960), door Meulenhoff meteen in één boekdeel uitgegeven: Wat heet hoop, in de vertaling van Nicolette Hoekmeijer en Anja van den Tempel. Wat opvalt is het forse aantal herdrukken en hervertalingen, zoals Toevlucht (Faulkners Sanctuary, door Peter Bergsma opnieuw vertaald voor Atlas), de Salingervertalingen van Johan Hos5 (Bezige Bij) en de opnieuw op de markt gebrachte Wolf Solent-vertaling uit 1984 van Jakob Groot (Prometheus). Verder opnieuw vertaald, na vijftig jaar: All The King’s Men van Robert Penn Warren door Gerda Baardman, Lidwien Biekmann en Kitty Pouwels (Cossee). Drie vertaalsters, ‘je houdt je hart vast,’ schreef Michaël Zeeman, ‘maar over het algemeen is het goed afgelopen’ (de Volkskrant, 6 juni 2008). Er werd weer veel uit het Engels uitgegeven, iets dat in beleidsstukken en studies vaker opgemerkt wordt, maar tussen de vele debuten stonden in 2008 opvallend veel klassieke werken en bijzondere uitgaven. Ik moet er nog twee noemen: Mandevilles Fabel van de bijen uit 1723, vertaald door Arne C. Jansen voor Lemniscaat en een bijzondere uitgave van de brieven van Emily Dickinson door Bert Keizer (Ambo/Anthos), door Monica Soeting op een voorbeeldige en indringende manier gerecenseerd (in De Groene Amsterdammer van 21 november 2008).6 Tot slot een speciale vermelding van de verhalenbundel Unaccustomed Earth van Jhumpa Lahiri (*1967), uitzonderlijk vaak genoemd in de lijst van de beste boeken van het jaar en als Vreemd land vertaald voor Meulenhoff door Ko Kooman, een fraaie kroon op diens rijke vertaalwerk.
Behalve natuurlijk De welwillenden, waarover het tegengeluid inmiddels weerklonken is (NRC Handelsblad kwam op 30 januari 2009 met de vraag of het wel zo’n goede roman is), verschenen er als belangrijke vertalingen uit het Frans In het café van de verloren jeugd door Maarten Elzinga (een Modianoboek bij Querido), Luitenant-kolonel de Maumort – memoires van een gelukkig man door Anneke Alderlieste (van Roger Martin de Gard voor Meulenhoff), Diderots Loslippige sieraden in de woorden van Tatjana Daan (Athenaeum–Polak & Van Gennep) en Tom is dood van Mirjam de Veth (een boek van Marie Darrieussecq, eveneens voor Meulenhoff – ‘loepzuiver’ noemde Henk Pröpper de vertaling in de Volkskrant van 29 augustus 2008). Martin de Haan besprak deskundig en met een rake typering de nieuwste vertaling van de Maximen van La Rochefoucauld door Maarten van Buuren (Historische Uitgeverij).
Ook uit het Duits werden vooral oude meesters vertaald. Atlas zette haar bijzondere Duitse reeks voort met Kleurige Stenen van Adalbert Stifter, vertaald door Wilfred Oranje; van hem verscheen ook een nieuwe Job (een boek van Joseph Roth, ook Atlas). H. Brandt Corstius betoonde zich (in NRC Handelsblad van 22 februari 2008) ingenomen met een al wat oudere vertaling van Manns Felix Krull, van de hand van de befaamde Alice von Eugen of van Nahuys, een vrouw die een monografie verdient. Een groot boek (800 pagina’s nu) werd vertaald door Nelleke van Maaren: De Strudlhoftrappen (van Heimito von Doderer voor Atlas). Veel aandacht was er voor de Memoires van een antisemiet van Gregor von Rezzori, vertaald door Kris Lauwerys (ook al Atlas). Zeer opmerkelijk was het profiel dat Pauline de Bok in de Volkskrant van 20 juni 2008 schreef over Wolfgang Hilbig (1941–2007), van wie het verzameld werk in Duitsland begint te verschijnen: het dwingende artikel eindigde met de oproep aan een Nederlandstalige uitgeverij om Das Provisorium te laten vertalen. Boom kwam met twee bijzondere uitgaven in een bijzondere reeks Grote Klassieken: Walter Benjamins Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid, samen met andere essays vertaald door Henk Hoeks; een andere, even speciale uitgave was de vertaling door Mark Wildschut van Karl Barths Brief aan de Romeinen, uitgebreid en indringend besproken in alle media, ook in deze Filter. Vergeleken met Boom is uitgeverij Aspekt een stuk kleiner, maar zij waagden zich toch aan een omvangrijk boek van Ernst Jünger: De arbeider, vertaald en ingeleid door Michel Heijdra en Hans Verboven. Bijzonder ook: Vochtige streken, zoals de wat vage titel luidt van het veel explicietere Feuchtgebiete van Charlotte Roche (vertaling door Marcel Misset voor De Bezige Bij); waarom geen ‘natte plekken’?
Ten noorden en ten zuiden van ons
De laatste roman Luchtfietsen van de in 2007 overleden Est Jaan Kross werd vertaald door Jesse Niemeijer (voor Prometheus), de nieuwste roman van Jens Christian Grøndahl verscheen in de vertaling van Annelies van Hees (De tijd die nodig is, bij Meulenhoff) en Cora Polet voegde een nieuwe vertaling van Per Olov Enquist aan haar vertaaloeuvre toe (De uittocht der muzikanten voor Anthos). Een spectaculaire gebeurtenis was de column die Stine Jensen in NRC Handelsblad (van 12 september 2008) wijdde aan de trilogie van de Zweed Stieg Larsson, waarvan deel 1 de opvallende titel meekreeg Mannen die vrouwen haten. Stine Jensen vroeg zich af waarom de boeken in het Nederlands geen beststeller werden en bracht dat zo overtuigend dat menigeen de geldbeurs trok.7 De drie dikke pillen, die snel weglezen, werden vertaald door Tineke Jorissen-Wedzinga.
Van belang was verder dat Jan Willem Bos een grote bundel Moderne Roemeense Verhalen samenstelde en vertaalde (voor Atlas) en dat Harrie Lemmens zijn vertalingen van het werk van José Saramago afrondde met Opgestaan van de grond (voor Meulenhoff ). Een andere publicatie uit het Portugees was De metafysische ingenieur en andere gedichten 1923–1935, gepubliceerd door Pessoa onder zijn heteroniem Alvaro de Campos: ontroerend als je weet dat August Willemsen er tot zijn overlijden in november 2007 aan gewerkt heeft (voor De Arbeiderspers). Mooi dat de Arbeiderspers als postuum eerbetoon een fraaie heruitgave van Willemsens Braziliaanse brieven uitgaf. Een Braziliaanse auteur is intussen, volgens het Guinness Book of Records 2009, de meest vertaalde levende auteur aller tijden – honderd miljoen exemplaren wereldwijd, aldus uitgeverij De Geus over zijn auteur: Paolo Coelho.
Uit het verre en uit het Europese oosten
Een bijzondere ervaring waren voor mij De geschriften van Liezi, vertaald en toegelicht door Jan de Meyer (voor Augustus). Daarin wordt, zowel in de toelichting als in de vertaling, die elkaar fraai in evenwicht houden, de taoïstische kunst van het relativeren geleerd. ‘Yang Zhu zei: “Als er voordeel van je uitgaat, dan zul je daar de vruchten van plukken. Maak je anderen wrokkig, dan zul je schade lijden. Wat jij uitstraalt, en wat je bij je omgeving aan respons teweegbrengt, is niets anders dan emotie. Daarom let de verdienstelijke mens goed op wat hij de wereld in stuurt.”'
Jos Vos vertaalde voor De Arbeiderspers poëzie en proza uit de Japanse literatuur in een monumentale uitgave die Eeuwige reizigers als titel kreeg. Het boek biedt een overzicht, een uitgebreide inleiding en toelichting en bovendien een indrukwekkende staalkaart vanaf de ‘verzameling van tienduizend bladeren’, de Manyōshū (zevende, achtste eeuw)8 tot en met de ‘pruimenbloemenkalender’ uit 1833.9 Jos Vos heeft niets tegen springen en overslaan, maar beveelt aan de teksten chronologisch te lezen, vanwege de grote samenhang in de Japanse literaire ontwikkeling. De bloemlezing is met grote liefde gemaakt, niet alleen vanwege het herinneringsgras en het vergeetkruid of de kleine koekoek en de tanuki (uit de paragraaf over de inheemse flora en fauna), maar vanwege de belofte die zij in zich bergt: zijn ‘labour of love’, zoals Vos zelf zegt, zal nog leiden tot een hoop andere vertalingen.
Uitgeverij Voetnoot introduceerde in 2008 een Tsjechische reeks, Moldaviet, analoog aan de Franse Perlouses. Na jaren werd er weer een roman van de Servische schrijver Aleksander Tišma vertaald, door Guido Snel: Het boek Blam (voor Meulenhoff). Niet de minsten waren er blij mee: Jacq Vogelaar wees op vergeten eerdere vertalingen en op een ander aspect van de culturele vergetelheid, namelijk dat we een andere schrijver uit Novi Sad nauwelijks meer kennen: Danilo Kiš (De Groene Amsterdammer, 21 maart 2008); ook Michaël Zeeman betoonde zich enthousiast, maar kapittelde de grote nonchalance van de uitgever om de vele taalfouten, met als ‘onbeoogd voordeel’ dat men het boek nu tweemaal moet lezen (de Volkskrant van 22 februari 2008).
De genadige klap
In 2008 verscheen een biografie van een van onze belangrijke vertalers: Vondel. Het verhaal van zijn leven (1587–1679) door Piet Calis (voor Meulenhoff). Mooi om een brief te lezen van Hugo de Groot waarin deze Vondel dankt omdat hij op ‘zijn gebruikelijke, zeer overtuigende manier voor het Nederlandse volk’ diens Sophompaneas vertaald heeft; of te zien dat zijn versie van Sophokles’ Elektra bij het Amsterdamse toneelpubliek een opvallend succes kende (32 opvoeringen tegen een schamele twee contemporaine van zijn eigen, grootse Lucifer). Weliswaar komt Vondels vertaling van Vergilius (in 1660), gezien al het werk dat dat gekost zal hebben, bij Calis wat uit de lucht vallen, toch wordt uit het boek in ieder geval duidelijk hoe groot bij Vondel de verstrengeling van eigen werk en vertaling geweest is. Calis heeft hier helaas slechts terloops oog voor, maar voorts besteedt hij veel aandacht aan wat hij zelf Vondels ‘felle temperament’ noemt, die hem ertoe bracht in een Senecavertaling (Hippolytus of Rampzalige kuisheid, 1628) ‘ook nog even aan de executie van Oldenbarnevelt ter herinneren’.10 Seneca zal er niet van in zijn graf zijn omgedraaid. De biografie bevat geen lijst van werken van Vondel, laat staan van zijn vertalingen, en dat is jammer. Een andere bijzondere biografie was die van de feministe Joke Smit (door Marja Vuijsje voor Atlas), met daarin glimpen van het leven en denken aan het voormalige Instituut voor Vertaalkunde eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Joke Smit gaf er les, naast Adriaan Morriën, Cees Buddingh en een flink aantal anderen, maar de opvallendste suggestie uit het boek is dat Joke Smit tijdens het werken aan de vertaling van Réflexions sur la question juive (nooit gepubliceerd) door het idee van Sartre dat pas de antisemiet iemand tot jood maakt, geïnspireerd werd. In haar historische essay Het onbehagen bij de vrouw (1967) zou zij het jodenvraagstuk zo hebben kunnen veranderen in het vrouwenvraagstuk.
Lieten vertalers zich in 2008 wel genoeg horen? Weinig. Froukje Slofstra, die het door de Filter Vertaalprijsjury genomineerde Leven en lot van Vasili Grossman vertaalde, nam het op voor haar eigen vertaling (en nawoord) door Jacq Vogelaar op wat kleinigheden te wijzen met een ingezonden brief uit New York (De Groene Amsterdammer, 9 januari 2009). In een ingezonden brief in NRC Handelsblad (9 januari 2009) stoorden Richard Lauwaars en vertaler Ben Schomakers zich aan de grote aandacht die de Lucretiusvertaling van Piet Schrijvers (Historische Uitgeverij) ontving (‘We missen bijna een interview met de schrijver zelf’).11 Karel van het Reve hoeft geen aandacht meer voor zichzelf te vragen: van hem verschijnt sinds 2008 het Verzameld Werk, met hopelijk in een van de delen de artikelen over vertalen. Trouw drukte een interview af met Hans van Pinxteren (18 oktober 2008); hij vertelt er hoe hij de ontmoedigende afwijzing door Dolf Verspoor aan het begin van zijn vertaalcarrière subtiel ombuigt in de definitieve impuls – ‘de genadige klap’ – om toch door te zetten. De Volkskrant spande de kroon in het zichtbaar maken van vertalers: Theo Steens mocht (op 2 januari 2009) uitgebreid vertellen over zijn grote project, de vertaling uit het Latijn van de correspondentie van Erasmus (voor Uitgeverij Ad. Donker; Steens rondde nu vijf delen af en besloot het werk met een afscheidswoord waarin hij het stokje overgeeft aan anderen, 22 delen moeten het worden). Het ontroerendst, wat mij betreft, was het gesprek met Frida Vogels (in de Volkskrant van 30 mei 2008), geïllustreerd met een fraaie foto van haar, en profil op een plein in Bologna. Interviewer Arjan Peters, die haar eigenhandig fotografeerde, noemt haar de onzichtbaarste schrijfster van Nederland, en ‘lange tijd alleen bekend als de vertaalster van Primo Levi’. ‘Geweldig, als je iets naar buiten kunt brengen dat klopt,’ zegt ze, ‘in gesprekken mislukte mij dat altijd.’
Syrië, konijnig speed-daten en een rood kapje
Zeer apart: het opduiken van een oud-Syrische vertaling van een Italiaanse versie van het door missionarissen in het Midden-Oosten verspreide Antwerpse mirakelspel Mariken van Nieumeghen. Herman Teule, Nijmeegs hoogleraar Oosters christendom, zag in een Syrisch manuscript in de allereerste regel zijn eigen stad en provincie staan en reconstrueerde vervolgens de route die het verhaal gevolgd moet hebben (zie NRC Handelsblad van 11 november 2008). Tweemaal op de markt gebracht, vrijwel tegelijkertijd: Reinaert de Vos in een vertaling van Karel Eykman (Prometheus) en Reynaert de Vos door Ard Posthuma (voor Athenaeum–Polak & Van Gennep), en dat terwijl het ‘op het vertaalfront rond Reynaert’ een tijd stil geweest was – aldus Patrick De Rynck, die vermeldde dat de vertalingen van Ernst van Altena, Bert Decorte en Karel Jonckheere allemaal van eind jaren zeventig dateren (in De Morgen van 28 januari 2009). Hij leverde uitmuntende productinformatie door fijntjes voor- en nadelen van de uitgaven naast elkaar te zetten. In het buitenland bleef de aandacht voor de Nederlandstalige literatuur op peil of werd soms heviger. Volgens de kranten was er op de jaarlijkse Buchmesse vooral ‘konijnig gedrag’ te zien: schrijvers en uitgevers bleven van de ene stand naar de andere schieten om te ‘speed-daten’, vooral met de Chinezen en collega’s uit Latijns-Amerika. Opmerkelijk is de toenemende belangstelling voor non-fictie.
In de wereld van het toneel waren heel wat venijnigheden te horen (zoals over een vertaling die klonk als ‘een tergend lang en vermoeiend stuk poëzie’ – Vincent Kouters over Pasolini´s Orgia door Toneelgroep De Appel in een vertaling van dramaturg Alain Pringels, de Volkskrant van 8 december 2008). Een indrukwekkende voorstelling was De koopman van Venetië door de Theatercompagnie, met Pierre Bokma in de rol van Shylock en met scherpe Shakespeareregels van Tom Kleijn.12 Onbegrijpelijk dat die groep, die tekst zo serieus neemt en fabuleuze voorstellingen leverde, met dit stuk afscheid moet nemen nu de subsidie gestopt is. Ik neem wel aan dat Tom Kleijn, die ter gelegenheid van zijn honderdste vertaling op 1 juni 2008 flink in het zonnetje werd gezet, zal doorgaan met vertalen. Bij dat feest droegen acteurs van de voormalige Trust en de nog net niet voormalige Theatercompagnie fragmenten voor uit Kleijns vertalingen, die lopen van Oorlog van Rainald Goetz uit 1988 tot Arthur Schnitzlers De eenzame weg uit 2008: zelden teksten zo tot leven zien komen als via de monden en ogen van deze acteurs, die een hommage brachten, alleen maar door iemand zijn eigen producten voor te houden. ‘Ik versta de theatertaal, dat is het belangrijkste. Een toneelvertaler moet verstand hebben van hoe taal functioneert in het theater,’ zei Tom Kleijn in de Volkskrant (9 mei 2008), ‘de brontaal waarin een auteur schrijft, of het nu Duits, Engels, Frans of Noors is, is van ondergeschikt belang.’ Een andere, buitengewoon opvallende prestatie waren de eerste, experimentele opvoeringen van De laatste dagen der mensheid van Karl Kraus, door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes voor ‘t Barre Land vertaald en uitgegeven in een reeks waarin nog heel wat meesterwerken zullen volgen.
Drie poëzieuitgaven vielen op: de keuze die Jana Beranová maakte van haar vertalingen van het werk van Miroslav Holub (onder de titel De geboorte van Sisyphus bij De Bezige Bij); de grote tweetalige editie van gedichten uit de Eerste Wereldoorlog die Geert Buelens onder de titel Het lijf in slijk geplant voor Ambo maakte – internationaal uniek door het bijeenzetten van gedichten uit zoveel verschillende talen; en de door Ilja Leonard Pfeiffer en Gert Jan de Vries samengestelde Canon van de Europese poëzie, in een goedkope editie ook uitgegeven als 500 gedichten die iedereen gelezen moet hebben (Meulenhoff). Een favoriet van mij: een kleine, rijke bundel, door Azazello uitgegeven als Europa’s tedere handen, die gedichten, brieven en essays van Osip Mandelstam bevat en bovendien een cd waarop de stem van de vertaler Nina Targan Mouravi te horen is en tweemaal, krakerig, de stem van Mandelstam zelf. ‘Mandelstam is een dichter van wie een vertaler nooit loskomt. Ik hoop zijn werk een steeds betere dienst te kunnen bewijzen,’ aldus Nina Targan Mouravi, ‘en als na jaren een meisje met een rood kapje tegen mij zegt: “Wat heeft u een grote woordenschat,” dan zal ik naar waarheid antwoorden: “Dat is om Mandelstam te kunnen vertalen, mijn kind.” In zekere zin wordt Mandelstams oeuvre, geënt op Europees cultureel erfgoed, via vertalingen aan Europa teruggegeven. Mogen haar handen, waarin ik deze bundel leg, teder zijn.’
Ten slotte de laureaten
De Duitse schrijver Michael Wallner en zijn vertalers Liesbeth Nes en Fréderic Weinmann ontvingen de Euregio-schoolpijs; de allereerste Vertaalduivel werd toegekend aan Charlotte Mutsaers, de eerste Vertaalengel aan Maarten Huygen; de 4e David Reid Poetry Translation Prize ging (wederom) naar David Colmer. De Filter Vertaalprijs 2008 was voor Bertie van der Meij; de Martinus Nijhoff Prijs ging naar de Deense vertaalster Birthe Lundsgaard; Bertie van der Meij won ook de tweejaarlijkse Amy van Markenprijs voor literaire vertalingen uit de Scandinavische talen. De vertaalprijzen van het Fonds voor de Letteren werden toegekend aan Rien Verhoef en aan Margreet Dorleijn en Hanneke van der Heijden voor hun bijzondere verdiensten voor de kwaliteit en diversiteit van de literatuur in Nederlandse vertaling. De Constantijn Huygensprijs ging naar Anneke Brassinga ‘voor haar gehele oeuvre’, maar nergens werd duidelijk of dat ook haar vertaalwerk betreft.13 Karol Lesman werd de eerste Translator-in-Residence aan het nias in Wassenaar. De Fransman Le Clézio won de Nobelprijs voor literatuur, en gelukkig deelden uitgever (De Geus) en vertaler Maria Noordman in de vreugde. Lawrence Venuti, die ooit ook in Filter publiceerde, kreeg The 2008 Robert Fagles Translation Prize, vreemd genoeg voor een vertaling die nog moet verschijnen. In Duitsland werd de August-Wilhelm-von-Schlegel-leerstoel voor de poëtica van de vertaling aanvaard door Burkhart Kroeber. De Else-Otten-Übersetzungspreis 2008 ging naar Waltraud Hüsmert, speciaal voor haar nieuwe vertaling van Het verdriet van België. De nlpvf Vertaalprijs was in 2008 voor Gheorghe Nicolaescu, die veel Nederlandse en Vlaamse literatuur in het Roemeens vertaalde. Rotterdam onderscheidde de eerder genoemde vertaler van de brieven van Erasmus, Theo Steens, met de Erasmusspeld.
Noten
1 ‘Er valt geen peil te trekken op zijn schraplust: wat hij niet begrijpt, verwijdert hij en hij voegt om onverklaarbare redenen dingen toe. Na lezing van zijn versie snakte ik naar de chaos van de oorspronkelijke tekst.’ (Vrij Nederland, 17 mei 2008).
2 ‘I need a guy who can act like a bar lizard and backchat like Fred Allen, only better, and get hit on the head with a beer truck and think some cutie in the leg-line topped him with a breadstick.’
3 Gert-Jan van der Heijden recenseerde de vertaling voor webmagazine 8weekly (21 juni 2008) en hij is ingenomen met de uitgave die volgens hem terecht tweetalig is. Maar tegenover zijn argument dat het Duitse origineel ‘onontbeerlijk’ blijft ‘om door te kunnen dringen tot de dichterlijke wereld van Benn’, moet het feit staan dat je juist door de afwijkingen die Beurskens zich veroorlooft een beter idee krijgt van wat zijn vertaling vermag.
4 Ook elders werd de uitgave van Het Liedboek van Francesco Petrarca, vertaald en op de van hem gebruikelijke wijze toegelicht door Peter Verstegen (voor Athenaeum–Polak & Van Gennep), veel geprezen. Rob Hartmans vergeleek deze door hem bewonderde versie in De Groene Amsterdammer (van 30 mei 2008) met die van Frans van Dooren, waar hij eveneens waardering voor kon opbrengen, maar Verstegen vertaalde de Canzoniere integraal, hetgeen een memorabel feit is.
5 In De Groene Amsterdammer verscheen een intrigerende ingezonden brief (van Fred Lanzing op 25 april 2008) met een bijzonder plausibele nieuwe titelverklaring voor Salingers The Catcher in the Rye, bij ons al vier maal zeer verschillend uitgegeven – de honkballer uit de titel staat er op een verlaten, ongemaaid stuk van het speelveld voor spek en bonen bij en vangt dus geen bal.
6 ‘Dat Keizer lef heeft, dat hij Dickinsons werk kent en respect heeft voor haar talent, maakt zijn vertaling duidelijk. Daarin blijft de mengeling van ernst, humor en passie die het werk van Dickinson kenmerkt stevig overeind.’
7 ‘Weg met die sjabloonachtige speurneuzen bij Saskia Noort, Elvin Post en Simone van der Vlugt. In zichzelf snijdende dwarse pubermeisjes en culinair getalenteerde mannen die codes kraken omdat ze ook breipatronen doorgronden: zet hem op, Esther Verhoef! En waarom wordt Mannen die vrouwen haten hier niet massaal gelezen? Wij achten onszelf geestelijk misschien veel gezonder, dat neemt niet weg dat we ons zo snel mogelijk aan deze trilogie moeten wagen.’
8 ‘Aan de Fusuma-weg / in het Hikide-gebergte / liet ik mijn liefste achter; / nu loop ik over de bergpaden – / maar niet als een die leeft.’
9 ‘Bij deze woorden kietelde Ochō Tanjirō in de oksels. “Zeg, wat doe je?” riep hij. “Het kietelt! Hou op, of ik zal jou eens pakken!” Innig met Ochō verstrengeld stak Tanjirō een hand in haar wijde mouw en raakte haar borst aan. Nu was het Ochōs beurt om te roepen dat het kietelde. Ze werd vuurrood en keek Tanjirō nadrukkelijk aan.’
10 […] ‘t geplengde Raadsheers bloed, / Dat vrijgevochten volk en vrijheid treuren doet.’
11 Ze breken een lans voor de in 2007 verschenen vertaling van het Leerdicht over de natuur door Marguerite Prakke (bij Damon in Budel), wijzen op eerdere vertalingen uit 1966 en 1985 en weten te vertellen dat de slag om deze auteur voorlopig beslecht is nu Patrick Lateur zijn vertaling van Lucretius voor even opschort.
12 ‘Ik ga uit haat, om te eten uit de ruif / van die spilzieke christen.’ En: ‘Heeft een Jood geen ogen? Heeft een Jood geen handen, organen, een lichaam, gevoel, liefde, passies?’
13 Misschien heeft het juryrapport daar inmiddels uitsluitsel over gegeven, maar het ziet er nu naar uit dat het vooral om Brassinga’s oorspronkelijke poëzie en om haar essays te doen was; wat een gemiste kans om aan iemand die de scheiding tussen oorspronkelijk en vertaald werk zo weinig belangrijk vindt, nu eens een prijs te geven die de erkenning van vertaling als oorspronkelijke literatuur zou inhouden.