Van alle soorten boekvertalers zijn de stripvertalers misschien wel de alleronzichtbaarste. Wie weet bijvoorbeeld wie Asterix heeft vertaald, of Kuifje? Mocht iemand zich al eens afvragen wie een bepaalde strip heeft vertaald, dan zal hij vaak geen naam vinden, omdat deze meestal niet eens wordt vermeld. En dat terwijl strips heel specifieke eisen aan een vertaler stellen, alleen al vanwege de beperkte ruimte die een tekstballon biedt.Voor welke specifieke vertaalproblemen stelt een strip de vertaler? Is het vertalen van de meer serieuze strips te vergelijken met literair vertalen? De albums van Tardi, die bijna allemaal in het Nederlands zijn verschenen, bieden een mooie gelegenheid om eens nader te onderzoeken wat er zoal komt kijken bij het vertalen van een beeldverhaal.
Jacques Tardi (Valence, 1946) is een van de meest invloedrijke striptekenaars van Frankrijk en heeft een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan van strips die veelal door een wat ouder publiek worden gelezen. Het meest in het oog springende kenmerk van zijn werk zijn de prachtige historische (Parijse) straatbeelden, soms vanuit verrassende hoeken getekend. Menig plaatje is een kunstwerk op zich, in zwart-wit of in warme, stemmige kleuren. Tardi tekent met een ‘heldere lijn’, en staat daarmee in de traditie van de school van Hergé (ook wel de Brusselse school genoemd). Vanwege de historische getrouwheid wordt Tardi wel de ‘vader van het Nouveau Réalisme’ genoemd, hoewel zijn personages expressief, soms zelfs karikaturaal, zijn getekend.
Uit De waanzinnige geleerde
Literaire strip
Tardi werkte graag samen met schrijvers. Hij ‘verstripte’ een aantal detectives van onder anderen Léo Malet en Didier Daeninckx, en illustreerde onder meer Reis naar het einde van de nacht van Louis-Ferdinand Céline met honderden houtskooltekeningen. Samen met Daniel Pennac maakte hij het sociaal bewogen De verloedering, het enige boek dat in het heden is gesitueerd (Tardi heeft een voorkeur voor vooroorlogse Parijse decors). Het verhaal is in felle kleuren uitgevoerd en mobieltjes en pinautomaten zijn prominent aanwezig.
Uit De verloedering
Tardi’s werk wordt doorgaans gerekend tot de literaire strips. Zijn verhalen hebben inhoudelijke diepgang en putten uit allerhande kennisgebieden (geschiedenis, archeologie, biologie). De hoofdpersonages hebben een verleden, ze verschijnen niet uit het niets. Tekst speelt een prominente rol; het taalgebruik is allerminst eenvoudig, met een rijk vocabulaire en een scala aan registers en vertel- en spreekstijlen.
Tardi parodieert graag literaire procedés, zoals de vertelstijlen van feuilletons (een suspense-slotvraag aan het einde van een hoofdstuk) en populaire romans, zoals de traditioneel meevoelende stijl of de valselijk moraliserende en verontwaardigde toon van een alwetende verteller (‘Ah, de gewetenloze schurken! Ah, die monsters!’). Ook speelt hij met literaire verwijzingen via beeld, grapjes of namen (Antoine Artaud, Louis-Ferdinand), naar auteurs, zoals Edgar Allan Poe, Arthur Conan Doyle en Jules Verne.
Hoewel Tardi’s strips humoristisch zijn, zijn ze doorgaans niet bepaald vrolijk. Het wereldbeeld in de verhalen is somber, de sfeer zwaarmoedig en beklemmend, de humor vaak ironisch of macaber. De auteur laat zijn personages ronddolen in een Celiniaans universum. Céline, van wie Tardi in totaal drie romans illustreerde, is voor Tardi een belangrijke geestverwant: ‘Wat mij bij Céline werkelijk raakt, wat maakt dat ik hem als een broer beschouw, is de basis van zijn boeken, de sfeer van complete ondergang, het finale einde waarin mensen en dingen gedompeld zijn. De definitief vastgelopen perspectieven [...]. Hij raakt ons in onze armzaligste, geheimste gedachten. In onze ziekelijke interesse voor de dood van anderen en van onszelf, voor gruwelijkheden’ (Groensteen 1985: 59).
Oorlog
Een andere verwantschap met Céline is de obsessie met oorlog, in het bijzonder de Eerste Wereldoorlog, ‘La Grande Guerre’. Toen Tardi een jaar of zes was, vertelde zijn grootmoeder hem over de gruwelijke ervaringen van zijn grootvader in de loopgraven, wat hem nachtmerries opleverde – én een levenslange fascinatie voor oorlog. Via zijn vader, die militair was geweest in Duitsland, raakte Tardi ook vertrouwd met de Tweede Wereldoorlog. Het besef van de zinloosheid en absurditeit van oorlog hebben Tardi’s werk diepgaand bepaald.
Een van zijn eerste getekende verhalen, Een banale episode in de loopgravenoorlog, werd eind jaren zestig geweigerd door striptijdschrift Pilote omdat het – hoe ironisch – te gewelddadig en antimilitaristisch zou zijn. In 1975 werd het alsnog als feuilleton in de krant Libération gepubliceerd. Hij werkte het later uit tot Loopgravenoorlog, een zeer indringend en expliciet beeldverhaal waarin gefusilleerde soldaten en halfontbonden lijken figureren. Tardi wilde de oorlog niet mooier weergeven dan deze was: ‘Je ne veux pas faire de belles images.’ Hij tekent de werkelijkheid van de oorlog in al zijn smerigheid en wil zijn lezers de geur, de kou, de modder, de doden laten ervaren, die een schril contrast vormen met de spectaculaire acties en grote wapenfeiten uit de geschiedenisboeken. Tegenwoordig wordt Loopgravenoorlog gezien als het hoogtepunt van zijn oeuvre, en een van de belangrijkste albums uit de stripgeschiedenis.
Uit Loopgravenoorlog
Tot op heden maakte Tardi zo’n vijftig albums. Een van zijn eerste albums was De IJsdemon (1974), een spectaculair boek op A3-formaat met een op Jules Verne geïnspireerd verhaal vol toekomstvisioenen over chemische wapens. In 1976 verscheen het eerste deel van de Isabelle Avondrood-serie, die een groot succes zou worden. In totaal verschenen er negen delen in deze fantasievolle reeks rondom de avontuurlijke en dappere Isabelle, tegen een decor van Parijs in het begin van de twintigste eeuw. Een ander opmerkelijk boek is Het ware verhaal van de onbekende soldaat, een woest getekend album over de chaotische, obscene en ziekelijke ijldroom van een soldaat (in het gewone leven een matige schrijver) die in een loopgraaf overlijdt en zich in zijn laatste ogenblikken met de door hemzelf geschapen personages vereenzelvigt. Tardi zelf beschouwt dit werk als een hoogtepunt in zijn oeuvre.
Tardi in het Nederlands
Het leeuwendeel van het oeuvre van Tardi is in Nederlandse vertaling verschenen. Op enkele uitzonderingen na zijn alle vertalingen gemaakt door René van de Weijer (wiens naam gelukkig wél wordt vermeld, al is het vaak zoeken naar kleine lettertjes in onooglijke hoekjes). Sinds de jaren zeventig heeft hij honderden Franse en Italiaanse stripboeken vertaald, waaronder alle Kuifjes, en werk van auteurs als Benoît Sokal, Schuiten & Peeters en Hugo Pratt. De Nederlandse versies van Tardi van Van de Weijer zijn een goed voorbeeld van hoe een geslaagde stripvertaling eruit kan zien.
Er is een aantal verschillen tussen het vertalen van strips en van romans. Om te beginnen is de ruimte in de tekstballons beperkt, en moet de vertaler dus bondig zijn. Hij zal vaker moeten parafraseren, want de vertaling mag absoluut niet ‘uitdijen’; als er in het origineel zes woorden staan, mogen het er geen twaalf worden. In dit opzicht is het vertalen van strips enigszins vergelijkbaar met ondertitelen: het vergt een grote inventiviteit om in de beperkte ruimte van een ballonnetje strekking én toon weer te geven. Het adagium ‘zo getrouw als mogelijk, zo vrij als nodig’ krijgt hier een andere invulling dan in bijvoorbeeld een roman.
De tekstballonnen in beeldverhalen geven het al aan: strips bevatten relatief veel – en soms zelfs uitsluitend – spreektaal. Bij het vertalen van spreektaal is van doorslaggevend belang dat zinnen natuurlijk klinken. Als zinnen niet authentiek klinken, wordt de lezer uit het verhaal getrokken. Getrouwheid zoals bij het vertalen van romans is vaak niet mogelijk, wederom vanwege de beperkte ruimte. De vertaler wordt geen extra ruimte gegund om verschillende associaties tot hun recht te laten komen. Ook wie de strekking van de volgende zin niet begrijpt, zal deze uitspraak niet herkennen als een vertaalde zin: ‘En als ’t ze zou lukken jóu tot leven te wekken met een paar stroomstoten in je uitgedroogde hersens, zou je dat dan leuk vinden? Wat denk jij van ’t hele geval, oud karkas?’ zo vraagt Isabelle Avondrood aan een mummie. Hetzelfde geldt voor dit dialoogje uit De verloedering: ‘Zeg, aftandse boel, die dierentuin.’ - ‘Jouw bajesklanten zijn zeker beter gehuisvest.’
Uit De waanzinnige geleerde
Lamzakken en sukkelaars
De laatste dialoog laat nog een ander aandachtspunt bij strips zien: de hoeveelheid slang, of argot in dit Franse geval. In het algemeen komt er in strips – en Tardi vormt daarop geen uitzondering – relatief veel argot voor, alleen al in de uitroepen en vloeken. Tardi’s werk bevat een breed scala aan registers, van vrij grof tot overdreven gewichtig of verheven taalgebruik, dat laatste meestal ironisch gebruikt. Personages worden vaak geïroniseerd door hun eigen uitspraken. (‘Het is, zoals ik al zei, een mijns inziens onhandige interpretatie van dit avontuur.’) Typerend is ook de ietwat oubollige toon van een alwetende verteller, die Tardi graag parodieert. (‘Triest loopt onze heldin, haar hart vervuld van smart en wrok, door de winterse straten. In haar bittere overpeinzingen ontgaat haar echter de dreigende schaduw...’)
Argot vertalen luistert nauw. Ook hier is de geloofwaardigheid haast nog belangrijker dan de letterlijke strekking. De vertaler moet in het Nederlands gangbare alternatieven zien te vinden die min of meer hetzelfde oproepen. ‘L’est cinglé, c’type-là’ heeft bijvoorbeeld naast de term ‘cinglé’ (gek, gestoord) een paar aan elkaar klevende woordjes (l’est; c’type) die typerend zijn voor het Franse argot. In het Nederlands zou een zinnetje met aan elkaar geplakte woorden raar overkomen. De vertaling ‘Die is mesjogge’ van Van de Weijer is heel simpel maar doeltreffend.
Dat wil niet zeggen dat hij altijd voor de meest eenvoudige oplossing kiest. Als er in het Frans ongebruikelijke termen staan, laat de vertaler zijn fantasie de vrije loop, zo lijkt het. ‘Sacrée fringale’ vertaalt hij met ‘scheurende honger’, en ‘On aurait dû te coller au poteau, salopard’ wordt in het Nederlands: ‘We hadden je de kogel moeten geven, badjakker.’ Bij de zin ‘Je te tire dans les pattes’ lijkt ‘Ik schiet je in je poten’ voor de hand te liggen, maar de vertaler voelt goed aan dat die zin in het Nederlands grover en ongebruikelijker klinkt dan in het Frans, en dus maakt hij ervan: ‘ik blaas je lamp uit.’ De vertaler schept er zichtbaar plezier in de vertaling kleur te geven en niet routinematig uit een lijstje standaardmogelijkheden te putten. Hij brengt flink wat variatie aan door zowel lamzakken, kwasten, slungels, snijbonen als sukkelaars ten tonele te voeren.
Ook bij uitroepen en vloeken, een soort subgroep van het argot, geldt dat natuurlijkheid belangrijker is dan letterlijkheid. Omdat vloeken zo tijdgebonden en aan verandering onderhevig zijn, en omdat geforceerdheid afleidt van het verhaal, is het beter iets neutraler en tijdlozer te blijven in de vertaling. Niet gekker doen dan de auteur, met andere woorden. Van de Weijer gebruikt het hele arsenaal van in het Nederlands gangbare vloeken, zoals verdorie, verdomme en verdraaid. In Loopgravenoorlog treffen we wat sterkere termen aan, zoals bij dit boek past: godverdomme, allejezus, sakkerju, gore rotknollen.
Avondrood en Morgendauw
Een laatste woordcategorie die strips kleur geven zijn de vaak ongebruikelijke namen van personages. Tardi grossiert in bizarre fantasienamen die vaak niet letterlijk te vertalen zijn. Zo zijn daar in het Frans Adèle Blanc-Sec (Droge witte wijn), Brindavoine (Haverspriet), Flageolet (een boon of een soort fluit) en nog talloze andere onuitlegbare namen. Hun Nederlandse dubbelgangers heten Isabelle Avondrood, Morgendauw en Kazemat. Andere Nederlandse Tardi-personages dragen namen als Stootbodem, Miltziek, Ribbedebie, Gortworst en Pezewever.
De keuze om de namen te vernederlandsen lijkt me een goede omdat deze namen hun waarde voornamelijk ontlenen aan de verrassende, tot de verbeelding sprekende associaties en de klank. De doorsnee Nederlandse lezer zou de pittoreske kanten van Franse namen als Dugommier of Brindavoine niet zo gauw herkennen. De vertaler heeft zich niet laten verleiden tot meer letterlijke omzettingen, die gauw geforceerd zouden klinken, maar Nederlandse namen gekozen die ritmisch zijn, goed klinken en passen in de sfeer van Tardi. Anderstalige namen, zoals Zborowsky, Carpleasure en Pazuzu, die het van hun exotische klank moeten hebben, zijn gehandhaafd.
Zoals Tardi laat zien dat strips serieus en intelligent kunnen zijn, zo zien we in de vertalingen van zijn werk dat het vertalen van strips een serieus te nemen vak is. Namen, spreektaal, argot, woordspelingen, het zijn allemaal elementen die een grote creativiteit, inventiviteit en souplesse van de vertaler vragen om de fantasievolle, humoristische kwaliteiten te behouden. Een goedvertaalde Tardi klinkt even ‘Tardiaans’ als een Franse, en is een genot om te lezen.
Bibliografie
Céline, Louis-Ferdinand. 1952. Voyage au bout de la nuit. Paris: Futuropolis-Gallimard.
Groensteen, Thierry. 1985. Tardi, een monografie. Antwerpen: Loempia.
Tardi, Jacques. 1976. Adèle et la bête / Isabelle en het monster. Vertaald door René van de Weijer. Brussel: Casterman.
––1977. Le savant fou / De waanzinnige geleerde. Vertaald door René van de Weijer. Brussel: Casterman.
––1979. Adieu Brindavoine suivi de La fleur au fusil / Vaarwel Morgendauw gevolgd door Het gebroken geweertje. Vertaald door René van de Weijer. Brussel: Casterman.
–– 1993. Loopgravenoorlog. Vertaald door René van de Weijer. Brussel: Casterman.
–– 2000. La débauche / De verloedering. Vertaald door René van de Weijer. Paris: Futuropolis-Gallimard / Amsterdam: Oog & Blik-De Harmonie.