By secret influence of indulgent skies,
Empire and poesy together rise.
(Thomas Wentworth, 1684)
Tijdens een interview met een journalist van het tijdschrift Afrique littéraire et artistique onthult een Ivoriaanse schrijver zijn werkwijze. Hij zegt zijn moedertaal het Malinké vertaald te hebben naar het Frans ‘en cassant ce dernier afin de trouver et de restituer le rythme africain’. Deze woorden van Ahmadou Kourouma (1927–2003), een van de belangrijkste Afrikaanse schrijvers van de twintigste eeuw, maken nieuwsgierig. Kourouma schrijft in het Frans maar merkt daarbij op dat hij die taal opzettelijk heeft opgebroken om het Afrikaanse ritme erdoorheen te laten klinken.
Het Malinké is een van de vele talen die in West-Afrika worden gesproken, maar omdat de taal is geadopteerd door de handelaren is het in Senegal, Guinee, Burkina Faso en Ivoorkust ook een van de wijdverbreidste. Belangrijk is vooral te weten dat de taal geen schrift kent. Kourouma heeft dus geen andere keuze dan zijn romans in het Frans op te stellen ook al wil hij een Afrikaans onderwerp behandelen en een Afrikaans publiek aanspreken. Daarbij komt dat de roman bij uitstek een Europees genre is en dat lezen in Afrika wordt gezien als een solitaire, bijna asociale, bezigheid. De schrijver lijkt dus bij voorbaat gevangen in een patstelling. Hoe kan het Frans uitdrukking geven aan de gevoelswereld van een Afrikaan en hoe kan het de misère beschrijven die juist is ontstaan door de Franse koloniale overheersing? Voor dit probleem lijkt Ahmadou Kourouma een oplossing te hebben gevonden. Een oplossing die zijn oeuvre voor een (ver)taalwetenschapper erg interessant maakt.
Kourouma als vertaler?
Ivoorkust werd in 1960 onafhankelijk en al in Kourouma’s eerste roman, Les soleils des Indépendances (1968) over prins Fama, die tijdens de chaos van de onafhankelijkheid tot berooide afhankelijkheid vervalt, durft de auteur het aan om het Standaardfrans, zoals hij dat als kind op school kreeg onderwezen, los te laten. Hij veroorlooft zich ongehoorde vrijheden ten opzichte van de gangbare grammatica en bezondigt zich ook aan stijlbreuk. Zonder scrupules zet hij het klassieke Frans naar zijn hand zodat er in die Europese, aan regels gebonden taal ruimte ontstaat voor het orale (en soms brutale) karakter van het Malinké. Net als iedere vertaler heeft Kourouma te maken met een linguïstieke tweestrijd. Maar valt hij daarom ook in te delen in de beroepsgroep der vertalers? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van wat men onder vertalen wil verstaan.
Conakry, Guinee ca. 1910 (collectie Shlomo Pestcoe)
In de inleiding van Translation as creation; the postcolonial influence (Remael & Logie 2003) wordt duidelijk dat het begrip vertalen altijd veranderlijk is geweest. Er zijn verschillende definities denkbaar afhankelijk van plaats en tijd en van het standpunt dat je wilt innemen. Zeker is dat in een postkoloniale situatie, zoals in Ivoorkust, aan vertalen niet te ontkomen is. Wanneer je tussen twee culturen en twee talen leeft zul je voortdurend moeten schipperen. Dit geldt misschien wel bij uitstek voor schrijvers, met als significant verschil dat de vertaalslag die zij moeten maken automatisch zelf wordt verheven tot kunst. Zo valt te verklaren dat er niet langer een essentieel, maar enkel een gradueel verschil is tussen schrijven en vertalen. Waar het vertalen begint en het schrijven ophoudt en wanneer een schrijver niet langer schrijver maar vertaler is, is in de postkoloniale literatuur lastig te bepalen. Dit alles heeft er binnen de vertaalwetenschap toe geleid dat er naast de gebruikelijke discussie over equivalentie en trouw aan de brontekst sinds eind jaren tachtig meer ruimte is gekomen voor een ander soort vragen. Zo gaat Paul F. Bandia in zijn artikel ‘Postcolonialism and translation: the dialectic between theory and practice’ uit van het gegeven dat het verschijnsel vertaling gezien kan worden als een metafoor voor postkoloniale literatuur. Zowel de vertaler als de postkoloniale schrijver bevinden zich in dezelfde permanente spagaat.
Toch gaat het niet om een een-op-een relatie. Kourouma heeft bijvoorbeeld geen brontekst ter beschikking. Zijn origineel blijft bijzonder abstract en ongrijpbaar. Het Malinké leeft alleen op straat en in zijn gedachten. Wat hij wil omvormen hoort hij alleen in zijn hoofd. Dit is ook de reden waarom hij in zijn tweede roman, Monnè (1990), noodgedwongen meer afstand moet nemen van het Malinké. Hij leeft dan al achttien jaar in ballingschap afwisselend in Kameroen en Togo en verliest het gevoel voor zijn moedertaal. Je zou zeggen dat dit alles een te smalle basis vormt om Kourouma een vertaler te noemen. Maar toch, waarom ben je pas een vertaler als je beschikt over een brontekst? Heb je dat houvast per se nodig?
De griot
In de koloniale context hadden vertalers en tolken veel verantwoordelijkheden die de puur linguïstische bemiddeling overstegen. Als het om binnenlandse zaken ging waren vertalers (noodgedwongen) ook gidsen, ontdekkingsreizigers, diplomaten en ambassadeurs. In de Afrikaanse orale traditie waren vertalers allereerst de woordvoerder van de koning. Koningen richtten namelijk nooit direct het woord tot het volk. Zij lieten hun redes vertalen door wat in Afrika een ‘griot’ heet. Het is daarom niet verwonderlijk dat een vertaler veel aanzien en politieke invloed heeft in Afrika. Het beroep is overerfelijk en de vader leert zijn zoon niet alleen alle buitenlandse talen die hij kent, maar ook alle eeuwenoude mythen en verhalen die in zijn geheugen liggen opgeslagen. De griot is zowel raadsman, historicus als troubadour. Politieke onderwerpen schuwt hij niet en langzaam realiseren wij ons dat in het Westen het begrip ‘vertalen’ wel erg nauw wordt gedefinieerd.
De gangbare definitie van vertalen beperkt zich tot het omzetten van een tekst van de ene taal in een andere. Antropologen hebben echter ontdekt dat Afrikaanse vertalers nog een extra taak hebben, namelijk het omzetten van muziek in taal. Doordat sommige Afrikaanse talen extreem tonaal zijn, kunnen percussionisten met hun instrument woorden nabootsen, waardoor het voor de vertaler weer mogelijk is om de muzikale klanken en het ritme te interpreteren. Wat Kourouma betreft lijkt het op het eerste gezicht duidelijk dat hij zich houdt aan de westerse definitie van vertalen. Hij vertaalt van het Malinké in het Frans. Maar omdat het Malinké een orale taal is, zou je ook kunnen zeggen dat hij zich voor dezelfde taak gesteld ziet als de vertaler die slagwerk interpreteert. In plaats van een brontekst heeft hij eveneens alleen klank en intonatie als uitgangspunt. Daarom is Kourouma inderdaad geen vertaler in de westerse zin van het woord. Hij is meer. Als een ware ‘griot’ beheerst hij meerdere talen, is hij de woordvoerder van zijn volk en vertelt hij zijn lezer over de geschiedenis van Ivoorkust.
Het gaat om een veel bredere rol, die je de westerse vertaler eigenlijk ook zou toewensen. Waarschijnlijk heeft eenzelfde redenering de volgende uitspraak ontlokt aan de Spaanse wetenschapster Dora Sales Salvadores: ‘[postcolonial] fiction [can] be a source of inspiration and an object of study for translators wishing to respect their source authors’ concerns’ (zie Remael & Logie 2003: 14). Kennelijk kan Kourouma’s strategie als voorbeeld dienen voor andere vertalers. Hij heeft het aangedurfd om de grenzen van het geoorloofde te verkennen en de verhouding tussen bron- en doeltaal op scherp te stellen. Het is niet langer vanzelfsprekend dat de brontaal wordt opgeofferd. De vertaling mag of moet zich zelfs laten voelen.
Artistieke verantwoordelijkheid
Er is hier denk ik een parallel te trekken met het betoog dat vertaler Rokus Hofstede hield tijdens de Literaire Vertaaldagen 2007 in Utrecht over Vlaams-Nederlandse vertaalkwesties. Hij ging toen onder andere in op de vraag in hoeverre je je als (Vlaamse) vertaler moet aanpassen aan de geldende (Noord-Nederlandse) normen. Zijn standpunt is dat wanneer je als vertaler de norm volledig onder de knie hebt, zoals Kourouma met zijn perfecte beheersing van het Frans, je je zeker vrijheden mag veroorloven ten opzichte van diezelfde norm. Je kunt er dan, al naargelang het karakter van de tekst, mee spelen en mee experimenteren. Met als mogelijk resultaat dat de grenzen van de norm misschien wel een stukje opschuiven of in ieder geval met de inhoud meebewegen. De schoonheid en poëzie die het Vlaams het Nederlands, vooral op lexicaal gebied, te bieden heeft mag je niet laten liggen. Volgens Hofstede is dit de artistieke verantwoordelijkheid van elke vertaler. Eerst moet je je leren aanpassen om daarna te weten op welke momenten het gepast is om het juk van de norm af te schudden. Het benodigde ingrediënt is niet meer dan durf om een actieve bijdrage te leveren aan de taal.
Een gebrek aan durf op dit gebied valt Kourouma niet te verwijten en misschien kan hij daarom inderdaad wel een voorbeeld zijn voor vertalers. Neem bijvoorbeeld de titel van zijn eerste roman Les soleils des Indépendances. De meervoudsuitdrukking ‘les soleils / de zonnen’ moet in het Standaardfrans (of het Nederlands) als anomalie opgevat worden of als een strikt poëtisch beeld. In werkelijkheid gaat het om een leenvertaling. Het Malinké-woord voor ‘zon’ kan in het enkelvoud ‘dag’ betekenen en betekent in het meervoud ‘seizoen’ of zelfs ‘periode’. In het licht daarvan kun je stellen dat de titel eigenlijk ‘De periode van de onafhankelijkheid’ betekent. Nog enkele voorbeelden van veelvoorkomende leenvertalingen zijn ‘tuer des sacrifices / offers doden’ waar je ‘offerdieren doden’ zou verwachten en ‘acheter une femme’ waar de auteur het betalen van een bruidschat gelijkstelt aan het kopen van een vrouw. Deze laatste elliptische voorbeelden riepen weerstand op bij wetenschappers die Kourouma verweten misbruik te maken van alle clichés over Afrika. Sommigen van hen hadden ook kennis van het Malinké en beweerden dat veel uitdrukkingen maar schijnleenvertalingen waren. Kourouma verdedigde zich door te zeggen dat hij alleen verwoordde ‘comment mon personnage malinké se serait-il exprimé en français s’il le maîtrisait’. Hiermee wilde hij zeggen dat hij niet letterlijk vertaalde van het Malinké in het Frans, maar dat hij zich probeerde voor te stellen hoe het Frans zou kunnen klinken uit de mond van een Malinké.
In het verlengde van deze poging creëert hij ook een behoorlijk aantal neologismen en brengt hij de Afrikaanse natuur tot leven door veel (nieuwe) onomatopeeën te gebruiken. In de termen van James Holmes, de wetenschapper die onderscheid maakte tussen de manier van vertalen waarin behouden wordt wat tot de andere cultuur behoort (het exotiseren) en de manier van vertalen waarin alle culturele verschillen worden ontkend (het naturaliseren), is Kourouma’s vertaalstrategie duidelijk exotiserend (Holmes 1988: 48). Hij bewaart zoveel mogelijk van het vreemde in zijn Franse tekst en doet eigenlijk nog meer dan dat. Zijn neologismen en onomatopeeën die de lezer Afrika doen voelen heeft hij namelijk grotendeels zelf verzonnen! Dit maakt zijn exotiserende vertaalstrategie niet geheel zuiver. Hij doet ons geloven dat hij het vreemde bewaart, maar in werkelijkheid voegt hij iets extra’s toe. Door de taal zo te manipuleren dat hij het ritme, de klank en de geur van het Malinké overbrengt, krijgt de lezer nog meer dan bij ‘echte’ exotismen de illusie dat hij Afrika hoort spreken. Zo krijgt het Frans er een flink aantal (werk)woorden bij zoals ‘nuiter’ voor ergens de nacht doorbrengen, het wederkerige ‘se féconder’ voor in verwachting raken (het huwelijk van Fama blijft tot zijn grote frustratie kinderloos) en ‘vilaineries’ voor de grofst mogelijke aantijgingen. Voor het geluid dat de regen maakt op golfplaat verzint hij het werkwoord ‘mitrailler’ en voor de beweging van een kudde schapen ‘moutonner’. Vooral de manier waarop Kourouma ‘se féconder’ gebruikt, getuigt van genialiteit. Juist wanneer hij een weinig verfijnd werkwoord introduceert dat eerder verwijst naar de bewerking van landbouwgrond dan naar de bevruchting van een vrouw kiest hij ervoor om de subjunctief te gebruiken. En wat is er Franser dan een perfect vervoegde subjunctief ? Kourouma heeft de ‘brutaliteit’ om een hypercorrecte werkwoordsvorm te laten versmelten met een van zijn eigen banale vondsten: ‘Trépidations et convulsions, fumées et gris-gris, toutes ces pratiques exécutées chaque soir afin que le ventre se fécondât!’ (p. 28).
Al schrijvend experimenteert en choqueert Kourouma erop los, maar nooit zonder dat het een bepaald doel dient. Het lezen van zijn ‘vertaalde’ Frans levert de lezer namelijk dezelfde gevoelens van vervreemding op als die de hoofdpersoon Fama ondergaat wanneer hij door alle wantoestanden geheel onterecht in de gevangenis belandt. Wanneer een Fransman de eerste zin uit Les soleils leest, ‘Il y avait une semaine qu’avait fini dans la capitale Koné Ibrahima, de race malinké, ou disons-le en malinké : il n’avait pas soutenu un petit rhume’, voelt hij bijna lijfelijk de Afrikaanse ontreddering. (Avoir in plaats van être? Bezweken aan een verkoudheidje?) En wat moet je als lezer met deze ongrammaticale mix van bepaalde en onbepaalde lidwoorden, een populair gebruik in een doorsnee Malinké-dialoog: ‘Qu’Allah te gratifie de la longue vie, de santé et fortune’? Salman Rushdie legt duidelijk uit hoe het komt dat het schrijven in de taal van de vroegere overheerser juist een meerwaarde heeft: ‘Indians who write in English do so in spite of our ambiguity towards it, or because of that, perhaps because we find in that linguistic struggle a reflection of other struggles taking place in the real world, struggles between the cultures within ourselves and the influences at work upon our societies’ (Rushdie 1991: 17). Tegelijkertijd zegt hij ‘all of us share the view that we can’t simply use the language the way the British did; and that it needs remaking for our own purposes’ (idem). Lang voordat Rushdie dit inzicht had, heeft Kourouma al gepoogd het Frans te onderwerpen aan het Malinké. Het Malinké is de enige taal die de gevoelswereld van Fama kan beschrijven, maar het Frans is de taal waarin dat moet gebeuren.
Het dilemma van de vertaler
Is dit niet het dilemma waar elke vertaler zich mee geconfronteerd ziet? De vereisten van brontaal en doeltaal strijden om de voorrang in de tekst en het is aan de vertaler om een acceptabele oplossing te vinden. En als Kourouma dan geen echte vertaler is, dan is hij in ieder geval wel een praktiserend postkoloniaal vertaalwetenschapper avant la lettre. Hij realiseert zich al vroeg dat het vertalen een sleutelbegrip is geworden bij de renaissance van de Afrikaanse cultuur. Dit verklaart ook waarom Kourouma zo weinig moeite heeft met het opvoeren van de spanning in zijn talenpaar. Het tegen elkaar uitspelen van de twee talen is namelijk bij uitstek een geschikt middel om uitdrukking te geven aan de politieke instabiliteit in Ivoorkust. Maar ook op een metaniveau, zoals in zijn tweede roman Monnè, onderzoekt hij hoe hij zich als vertaler verhoudt tot zijn eigen werk en thematiseert hij zijn eigen rol. Aan de hand van het personage van de tolk Soumaré die moet bemiddelen tussen zijn eigen koning Djigui Keita en de Fransen laat Kourouma heel precies zien wat de valstrikken zijn van het vertalen en van interculturele communicatie in het algemeen. Welke rol speelde de tolk tijdens de beginperiode van de kolonisatie en waar lag de eigen verantwoordelijkheid van de Malinké? De volledige titel Monnè, outrages et défis suggereert al direct dat bepaalde woorden nu eenmaal onvertaalbaar zijn. Eén woord in de driedelige opsomming is duidelijk niet Frans en toch laat de auteur het zonder problemen staan. Onvertaalbaarheid is een realiteit waar Soumaré mee geconfronteerd wordt wanneer hij de hem totaal onbekende Franse termen ‘fascisme, pétainisme, gaullisme et marxisme’ moet vertalen. Hij doet geen moeite om ze te begrijpen, spreekt ze vreemd uit en de verwarring bij de koning is totaal. De woorden verliezen hun originele betekenis en krijgen geheel onbedoeld de vreemdste strekking. Daarnaast komt het ook voor dat Soumaré moedwillig de woorden van zijn koning verdraait om de Franse commandanten niet te beledigen. Zo worden de scheldwoorden die Djigui gebruikt om de Fransen weg te jagen vertaald als warme woorden van welkom. Toch doet Soumaré ook pogingen om de cultuurverschillen te overbruggen. De Franse commandant gelooft niet dat Djigui 125 jaar oud is en dus verduidelijkt Soumaré dat je leeftijd anders wordt berekend in het Malinké. Er wordt geteld hoeveel keer de landbouwgrond heeft braak gelegen. De commandant gelooft dit verhaal niet en denkt zeker te weten dat Afrikanen zelden ouder dan zeventig worden. Niet voor niets noemt Kourouma de koloniale opleiding ‘l’Ecole des imbéciles’. Soumaré de arme tolk is dus tegelijkertijd manipulator en slachtoffer.
Besluit
In zijn werk laat Kourouma geen middel onbenut om zijn lezer aan te zetten tot reflectie over de niet te onderschatten rol van taal als politiek middel. Maar ook in interviews schroomt hij niet om inzicht te geven in de vertaalslag die ten grondslag ligt aan zijn werk. Hij schaamt zich nergens voor, praat openlijk over die mysterieuze methode ‘de faire sortir Fama en français, qui lui pense et parle en malinké’ en bevordert zo het vertalen tot een belangwekkend procédé dat het geëigende middel is om de chaos die de Fransen in West-Afrika hebben achtergelaten invoelbaar te maken.
Bibliografie
Bandia, Paul F. 2003. ‘Postcolonialism and translation: the dialectic between theory and practice’, in: Aline Remael & Ilse Logie (eds.), p. 129–142.
Holmes, James S. 1988. Translated! Papers on Literary Translation and Translation Studies. Amsterdam: Rodopi.
Interview met Kourouma in Afrique littéraire et artistique. Abidjan, avril 1970.
Remael, Aline & Ilse Logie. 2003. ‘Introduction’, in: id. (eds.), p. 11–22.
Remael, Aline & Ilse Logie. 2003. Translation as creation : the postcolonial influence (= Linguistica Antverpiensia2).
Rushdie, Salman. 1991. Imaginary Homelands. New York: Viking.
Salvadores, Dora Sales. 2003. ‘“I translate, therefore I am”: la ficción transcultural entendida como literature traducida en el polisistema poscolonial’, in: Aline Remael & Ilse Logie (eds.), p. 47–60.
Vertalingen van Ahmadou Kourouma in het Nederlands
De brandende zon van de onafhankelijkheid. Vertaald door Sonja Pos. Haarlem: In de Knipscheer, 1986.
Monné, schande en smaad. Vertaald door Sonja Pos. Haarlem: In de Knipscheer, 1991.
Allah is niet verplicht. Vertaald door Mirjam de Veth. Amsterdam: Meulenhoff, 2001.