Finnegans Wake en andere vertalingen    25-32

Dirk Van Hulle

Toen Wyndham Lewis in 1927 zijn ‘Analysis of the Mind of James Joyce’ in Time and Western Man publiceerde, was zijn voornaamste kritiek niet zozeer dat Joyce zich net als Proust blind staarde op de tijd, maar dat hij in wezen een handwerksman was. Joyce had volgens Lewis niets te zeggen en hield zich enkel bezig met ‘ways of doing things’ (Time 88). Joyce nam niet de moeite om dit te ontkennen; in zijn ogen was het wellicht niet eens een kritiek. Wat hij te zeggen had viel perfect samen met de manier waarop hij dat deed. Zijn stilzwijgend antwoord was dan ook veelzeggend. Hij neutraliseerde de kritiek van zijn collega door de giftigste woorden eruit te isoleren in zijn notitieboekjes. Met die leesnotities schreef hij nieuwe stukken van Work in Progress (zoals Finnegans Wake tijdens het schrijfproces genoemd werd), waarmee het meteen gevaccineerd was. Dat waren zo de ‘ways of doing things’ die Joyce aanwendde om kritiek in creatie te vertalen.

Als Joyce een vakman was, zoals Lewis beweerde, dan rijst de vraag hoe hij de knepen van het vak heeft geleerd. Joyce is begonnen als vertaler (van onder meer werk van Gerhart Hauptmann) en in wezen is hij altijd een vertaler gebleven. Een uitstekende vertaler zelfs, tenminste volgens de principes van Walter Benjamin. ‘Die Aufgabe des Übersetzers’ dateert van 1923, het jaar waarin Joyce aan zijn ‘Work in Progress’ begon. Een slechte vertaling bemiddelt volgens Benjamin enkel de mededeling, terwijl het wezen van een literair werk nu juist ligt in alles wat buiten de mededeling zijn plaats heeft in het kunstwerk. En in het werk van Joyce is die plaats immens.

Wat Lewis ‘ways of doing things’ noemt, heet bij Benjamin ‘die Art des Meinens’ (‘Aufgabe’ 50). Net zoals het betekende (‘das Gemeinte’) vormt de wijze van betekenen een onderdeel van de intenties van een taal. Die ‘intenties’ verschillen van het begrip auteursintentie. Wat de schrijver bedoelt is volgens Benjamin een ‘naïeve’ intentie. Dat moet dan ongeveer overeenkomen met de ‘things to be done’ (Time 88), waar een auteur volgens Lewis in de eerste plaats mee begaan moet zijn. De intentie van de vertaler daarentegen is een afgeleide, gericht op de taal in haar totaliteit, met als streefdoel de integratie van de vele talen in de ene ‘reine Sprache’, volledig ontdaan van alle betekenis of mededeling. De poëtica van Joyce lijkt niets met Benjamins messianistische visie gemeen te hebben en het Wakeaans is als taal de onzuiverheid zelve, maar beide auteurs zijn begaan met wat niet uitsluitend ‘Mitteilung’ is. Ook Joyce heeft zijn taal verruimd zoals de romantici volgens Benjamin de grenzen van hun taal hebben verlegd. Benjamin geeft het voorbeeld van Hölderlins Sofocles-vertalingen en hij haalt Rudolf Pannwitz aan, die de raad geeft het Duits bijvoorbeeld te vergrieksen en niet omgekeerd het Grieks te verduitsen. In die zin is Finnegans Wake een vertaling die doet wat Pannwitz suggereert, namelijk de eigen taal door vreemde talen ‘gewaltig bewegen zu lassen’ (‘Aufgabe’ 56). Het is merkwaardig dat Joyce precies dat werkwoord gebruikte toen hij zijn mecenas in oktober 1927 meldde dat zijn hoofdstuk over de rivier Anna Livia Plurabelle begon te vloeien en dat zijn opzet dus gelukt was: ‘Honderden riviernamen zijn in de tekst verweven; ik denk dat hij beweegt.’ (Letters I 259)

De these dat Finnegans Wake eigenlijk een vertaling is, wordt bevestigd door de pogingen van de eerste generatie Joyceanen om de tekst weer van zijn vreemde trekjes te ontdoen. Wat hierbij ontvreemd wordt is alles wat niet onmiddellijk tot de mededeling behoort. C.K. Ogdens versie van ‘Anna Livia Plurabelle’ in ‘Basic English’ is een poging om de tekst radicaal tot zijn mededeling te reduceren. Joseph Campbell en Henry M. Robinson probeerden het universum te parafraseren en te reduceren tot een basisverhaal, A Skeleton Key to ‘Finnegans Wake’. David Hayman maakte een transcriptie van alle eerste versies, plakte alle stukjes achter elkaar en publiceerde ze onder de titel A First-Draft Version of ‘Finnegans Wake’. Als een vorm van terugvertaling bevestigt deze zoektocht naar een ‘origineel’ precies de afgeleide status van de gepubliceerde tekst van Finnegans Wake

De hoop dat via deze wegen het ‘Gemeinte’ duidelijk zou worden, bleef tamelijk ijdel. Uit de eerste versies blijkt eerder dat Joyce al in een vroeg stadium begaan was met de ‘Art des Meinens’ en een strategie toepaste die Lawrence Venuti ‘foreignizing’ zou noemen. Wyndham Lewis sprak achteraf neerbuigend over de ‘couleur locale’ (Time 82) van het macaronische project van Joyce. Die couleur locale wordt thematisch in een van de eerste schetsen van Work in Progress, het stuk over St Patrick en de aartsdruïde (uit 1923). De aartsdruïde, ‘Barkeley’, legt aan St Patrick uit dat de kleurrijke wereld zoals ze aan ons verschijnt een illusie is, maar dat het volgens hem mogelijk is ‘the thing as in itself it is’ (First-Draft Version 279) te zien. Wanneer hij zijn theorie ‘met andere woorden’ probeert uit te leggen, blijkt dat alle dingen die hij vanuit zijn Iers nationalistisch standpunt opsomt in het groen verschijnen. Lang voordat Lewis zijn analyse over de ‘couleur locale’ schreef had Joyce die dus al geïroniseerd. 

St Patrick is een vreemdeling, net zoals de outsider Bloom in Ulysses en HCE, die geassocieerd wordt met de invallen van de Scandinaviërs in Ierland. Joyce begint zijn schets als volgt: ‘The archdruid then explained the illusion of the colourful world’. In een tweede fase begint Joyce systematisch bepaalde woorden te latiniseren: illusion wordt illusiones, reflection reflectionem, absorb absorbere, colours coloribus, enz. Engels wordt pidgin Engels. Vanaf dat moment begint het proces van vervreemding. De taal van de druïde is al na de eerste kennismaking met St Patricks kerklatijn vermengd. Hij begint een amalgaam van verschillende talen te spreken, een soort pidgin. In de tweede versie wordt hij al een ‘pidgin fella’ genoemd vanwege zijn gekleurd Engels. 

Het punt van Joyce is vergelijkbaar met dat van Goscinny in ‘Asterix en de Britten’. Net als de inwoners van Petitbonum, het dorpje waar Asterix en de andere petits bonshommes standhouden tegen de Romeinen, weigeren de Britten zich te laten incorporeren in het rijk van Caesar. Maar om weerstand te kunnen blijven bieden tegen die ongewenste uitbreiding van de Romeinse Lebensraum hebben ze een wondermiddel nodig. Wanneer de Brit Teefax het kanaal oversteekt om bij zijn neef Asterix een ton toverdrank te halen, verwelkomt Obelix hem door hem dooreen te schudden, omdat Teefax in plaats van ‘donner la main’ had voorgesteld de hand te schudden. In de Duitse versie van het verhaal vindt Teefax het allemaal ‘Wundervoll! Wundervoll!’ En hij legt zijn neef uit waarvoor hij komt: ‘wir brauchen den magischen Trank, um zu schlagen die römischen Armeen.’ Waarop Obelix meteen vraagt waarom hij zo ‘verdraaid’ praat. Met een zelfde Duits-Engelse verdraaiing laat Joyce in het eerste hoofdstuk van Finnegans Wake de Belgische gids van het Willingdone Museyroom vertellen hoe Napoleon een brief schrijft aan Arthur Wellesley, Duke of Wellington: 

Leaper Orthor. Fear siecken! Fieldgaze thy tiny frow. Hugacting. Nap. (FW 009.05) 

Gereduceerd tot een mededeling staat hier iets als: ‘Lieber Arthur. Wir siegen! Wie geht’s deine kleine Frau. Hochachtungsvoll. Nap[oleon],’ maar dan geschreven door een Fransman en gericht aan een Engelsman die elkaars legers in Waterloo aan het afslachten zijn. In zijn Franse versie maakte Philippe Lavergne in 1982 de brief Duitser dan in de brontekst:

Lieber Arthur. Wie geht’s ta petite frau. Hochachtung. Napo. (Lavergne 16)

Daaronder staat een pedante voetnoot om uit te leggen dat wat Joyce ervan gebakken heeft ‘Allemand de cuisine’ is voor ‘Cher Arthur. Sommes vainqueurs! Comment va ta petite femme. Considération.’ De Duitse vertaler Harald Beck was in 1988 van mening dat de tekst van Joyce niet nog eens verduitst moest worden; de regel bleef gewoon ongewijzigd staan (Beck 33). Maar de onverzettelijke overzetter Dieter Stündel liet vijf jaar later in zijn Finnegans Wehg geen letter onvertaald: 

Liehbär Ahrtour. Fier siechen! Wir geht es deiner fickzicken Frow. Hätschelgattin. Nepp. (Stündel 9) 

Alles kan Duitser, zelfs het Duits: waarom zou je ‘wie’ schrijven als je net zo goed ‘wir’ kan zeggen, en waarom ‘geht’s’ als het ook langer kan ‘geht es’. Elke Duitse letter is er een gewonnen. Vertalingen hoeven zeker niet per definitie een verlies te betekenen, maar winst houdt ook niet per se de verrijking in waar Ton Naaijkens terecht aandacht voor vraagt (Naaijkens 12).

De eerste Duitse vertaling van een deel van Finnegans Wake was die van Georg Goyert. Nadat zijn vertaling van Ulysses in 1928 was verschenen, begon hij aan een vertaling van hoofdstuk 8 (apart verschenen als Anna Livia Plurabelle). Joyce vroeg hem op 20 juli 1929 of hij al een paar pagina’s van de vertaling kon opsturen om eens te zien ‘ob uberhaupt eine Ubersetzung davon möglich ist’ [sic] (Letters III 191). De fundamentele kwestie van de (on)vertaalbaarheid lag dus ten grondslag aan de vele vertalingen die later van dit hoofdstuk zijn gemaakt. Ze raakt ook de kern van het hele project van Joyce. Finnegans Wake is een relativering van de relativistische visie op taal, die Joyce onder meer via de werken van Fritz Mauthner kende. De opvatting van mensen als Wilhelm von Humboldt en later Sapir en Whorf dat onze taal ons denken bepaalt en dat elke taal de werkelijkheid bijgevolg in een ander raster wringt, impliceert dat verschillen in taal een verschillend conceptueel systeem weerspiegelen, en dat vertalen dus principieel onmogelijk is. Joyces relativering van deze kijk betekent niet dat hij een universalistische visie op taal zou aanhangen, maar dat het determinisme van de Mauthneriaanse taalopvatting niet in fatalisme hoeft te eindigen. Terwijl Mauthner beweert dat wij enkel kunnen denken wat onze taal ons toelaat te denken, concludeert Joyce daaruit dat het dus zaak is de taal te vertalen, zoals je ruimte verruimt, om breder te kunnen denken. 

Dat vertaalproces zetten Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes voort zoals geen enkele vertaling dat al ooit heeft gedaan. Het begint al bij de eerste zin, die op de laatste bladzijde een aanvang neemt:

Given! A way a lone a last a loved a long the (FW 628.15-16)

De meeste vertalingen leggen de nadruk op het ritme en de klank, met Joyces eigen voorkeur voor die aanpak als gezagsargument. 

Données! Au large vire et tiens-bon lof pour lof la barque au l’onde de l’ (Lavergne 650)

Het jambische ritme klinkt heel natuurlijk in het Engels en kent in die taal een lange poëtische traditie. Het Spaans daarentegen voelt meer voor dactylen en spondeeën. Daarom heeft de Spaanse vertaler Francisco Garcia Tortosa vaak bewust van die andere ritmes gebruik gemaakt. Zo kiest hij bijvoorbeeld ook voor rijmwoorden wanneer Joyce allitereert, omdat alliteraties in het Spaans veel artificiëler klinken dan in het Engels. De vraag is hoe ver dit soort compensatie moet gaan. ‘Acceptabel’ wint het vaak van ‘adequaat’ met als argument dat de doeltekst ‘goed moet bekken’. Maar dat is toch nog iets anders dan de bekken die Dieter Stündel trekt: 

Geckeben! Hinn Weg all ein zu Lättst up saits and lang des (Stündel 628)

Fritz Senn merkt terecht op dat Joyces nadruk op de klank niet als een dogma bedoeld was. Semantische en grammaticale overwegingen spelen ook een rol, in dit geval bijvoorbeeld het contrast tussen de onbepaalde lidwoorden en het bepaalde lidwoord, dat bij Friedhelm Rathjen goed uit de verf komt:

Gegeben! Ein Weg ein samer ein letzter ein liebster entlang der (Rathjen 275)

Behoorlijk onvertaalbaar is de grammaticale krachttoer waarbij Joyce met een simpele spatie van het bepaald lidwoord een substantief maakt, ‘a long the’. Dit gaat in bijna alle vertalingen verloren, maar ook in de tekst van Joyce is er iets verlorengegaan, en dat laat dan weer alleen de Nederlandse vertaling zien:

Gegeven! Al weg al leen al loren al laatst al liefd al langs de’ (Bindervoet & Henkes 628)

Dit is een allerontroerendste zoektocht naar de vertaalde tijd. De woorden ‘al loren’ zijn de vertaling van ‘a lost’, twee woordjes die per vergissing tijdens het overtikken door de typist verloren zijn gegaan. Ze komen voor het laatst voor op typoscript 47488-160, bewaard in de British Library (Van Hulle, ‘Textual Note’). Henkes en Bindervoet grijpen terug op de manuscripten, niet omdat die vroegere versies makkelijker zouden zijn, maar omdat er zoveel losse eindjes aan hangen. Daar knopen zij hun vertaling aan vast, niet (alleen) aan het eindresultaat. Dat is op meerdere plaatsen namelijk veel minder afgewerkt dan je zou verwachten van een product waar zeventien jaar aan gewerkt is. De vermeende onlees- en onvertaalbaarheid van dit boek is grotendeels veroorzaakt door de syntactische onmogelijkheden die vaak het gevolg zijn van menselijke foutjes zoals het overslaan van een regel bij het zetten van de drukproef. Een van de eerste verloren regels (FW 076.06) werd teruggevonden door Campbell en Robinson. Door die weggevallen regel heeft het transitieve werkwoord ‘eliminating’ het al meer dan een halve eeuw zonder lijdend voorwerp moeten stellen. Het gaat weliswaar om ‘much desultory delinquency’, waarvan de eliminering kan worden toegejuicht. Maar het is pas dankzij de Nederlandse Finnegans Wake dat deze ongeregelde delicten ook in de gepubliceerde versie worden uitgebannen. 

Henkes en Bindervoet zijn de enige vertalers die systematisch op zoek gaan naar dit soort verloren tijd. Daarmee spreken ze Samuel Beckett en Alfred Péron tegen:

Le temps perdu ne se retrouve jamais. On récolte ce qu’on a semé. (Beckett & Péron 418). 

Zo vertaalden Beckett en Péron in 1930 de regels ‘Temp untamed will hist for no man. As you spring so shall you neap.’ (FW 196.22-23) Toen de vertaling al in drukproef klaar was om te verschijnen in het tijdschrift Bifur besliste Joyce om hun werk nog eens over te doen. Met de hulp van Paul Léon, Philippe Soupault, Yvan Goll, Eugène Jolas en Adrienne Monnier werkte hij de verwijzing naar Proust weg, met dit resultaat: 

Le temps qu’on ne dompte n’attend pour personne. Tu sèmes l’avon, tu recoltes l’eaurage (Joyce NRF 637) 

Ook in het Italiaans maakte Joyce, samen met Nino Frank, een vertaling van Anna Livia Plurabelle. Net zoals de Franse versie volgens Philippe Soupault een ‘reconstitution’ was, kan de Italiaanse versie volgens Rosa Maria Bolletieri Bosinelli een ‘recodification’ genoemd worden. Joyce vertaalde niet, maar herschreef zijn teksten in het Frans en het Italiaans. Het resultaat is een tot Italiaanse genaturaliseerde Anna Livia. Joyce heeft haar bedding volledig naar de Italiaanse cultuur verlegd. Maar die adaptatie kon alleen hij als auteur maken; hij noemt zijn vertaling in brieven overigens vaak een creatie. Die integreerde hij uit vrije wil in de nieuwe context. Als anderen zich aan een dergelijke aanpassing wagen, zijn auteurs zelf daarover meestal minder enthousiast. Laurent Milesi spreekt ter inleiding van zijn Roemeense vertaling van transposities en topografische, culturele, linguïstische en contextuele adaptaties (Milesi 201-202), maar in een post-koloniale context heet zoiets al gauw een imperialistische annexatie volgens de methode die Venuti ‘domesticating’ noemt. Zo zijn er in het Duits naast Stündels Anschluss nog enkele integratiepogingen ondernomen:

Du stundest die Flut, doch sie eilet mit Weile. Wer Springwind sät, Herbstleid erntet. (Goyert 159) 

Wer die Zeit nicht zähmt, dem blüht Notstund. Wie du flutest, so sollst du erbben. (Hildesheimer 178)

Denn was zähmmal verseimt, ist so schnell nicht geleimt. Und was der Mensch hupfet, das soll er auch springen. (Wollschläger 198) 

Telkens waardevolle pogingen om de tekstgeworden tijd te temmen, maar er zijn steeds meer woorden voor nodig. Finnegans Wake is niet onvertaalbaar maar blijft wel ongetemd:

Ongetempt getijd wint op menamd waagten. Wie water wast zal stroomloop oogsten. (Bindervoet & Henkes 196)

Vergeleken bij alle andere vertalingen is dit de enige verdertaling. De versie van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes is zo bijzonder omdat ze het project van Joyce voortzet en de kritiek van Wyndham Lewis ontkracht - ‘Uw spaciest subliem, uw genusis wereldwijd! / Maar, Heilig Saltmartijn, waarom win je het niet van de tijd?’ (FW 419.08). Volgens het principe van Pannwitz passen ze niet de Wake aan het Nederlands, maar het Nederlands aan de Wake aan. Belangrijker nog is dat ze het eindproduct aan het schrijfproces aanpassen. Dat doen ze door ruimte te maken voor de verloren tijd die in het schrijven van het boek is gekropen. In plaats van die tijd te temmen, presenteren ze Finnegans Wake als wat het altijd zal worden, een Work in Progress

 

Bibliografie
Benjamin, Walter. ‘Die Aufgabe des Übersetzers.’ (1923) Ein Lesebuch. Ed. Michael Opitz. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1996, 45-57.

Bollettieri Bosinelli, Rosa Maria. ‘Anna Livia’s Italian Sister.’ Transcultural Joyce. Ed. Karen R. Lawrence. Cambridge: Cambridge University Press, 1998, 193-198.

Ferrer, Daniel, en Jacques Aubert. ‘Anna Livia’s French Bifurcations.’ Transcultural Joyce. Ed. Karen R. Lawrence. Cambridge: Cambridge University Press, 1998, 179-186.

Hayman, David. A First-Draft Version of ‘Finnegans Wake’. Londen: Faber and Faber, 1963.

Joyce, James. Anna Lyvia Pluratself. Vertaald in het Frans door Samuel Beckett en Alfred Péron (1930). Cahier Joyce. Ed. Jacques Aubert. Parijs: Editions de l’Herne, 1985, 417-422.

—. Anna Livia Plurabelle. Vertaald in het Frans door James Joyce, Samuel Beckett, Alfred Péron, Ivan Goll, Eugene Jolas, Paul L. Léon, Adrienne Monnier en Philippe Soupault. La Nouvelle Revue Française 19.212 (1931), 637-646.

—. Anna Livia Plurabelle. Vertaald in ‘Basic English’ door C.K. Ogden, in transition 21 (maart 1932), 257-262.

—. ‘Anna Livia Plurabelle. Passi di Finnegans Wake tradotti da James Joyce e Nino Frank, 1938.’ Vertaald in het Italiaans door James Joyce en Nino Frank. Scritti Italiani. Ed. G. Corsini & G. Melchiori. Milano: Mondadori, 1979, 216-233.

—. Anna Livia Plurabelle. Vertaald in het Duits door Georg Goyert (1933, 1946), in Finnegans Wake Deutsch, gesammelte Annäherungen. Eds. Klaus Reichert en Fritz Senn. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1989, 159-177.

—. Anna Livia Plurabelle. Vertaald in het Duits door Wolfgang Hildesheimer (1969/70), in Finnegans Wake Deutsch, gesammelte Annäherungen. Eds. Klaus Reichert en Fritz Senn. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1989, 178-197.

—. Anna Livia Plurabelle. Vertaald in het Duits door Hans Wollschläger (1969/70), in Finnegans Wake Deutsch, gesammelte Annäherungen. Eds. Klaus Reichert en Fritz Senn. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1989, 198-219.

—. Finnegans Wake (FW 3.1-11.28). Vertaald in het Duits door Harald Beck (1987/8), in Finnegans Wake Deutsch, gesammelte Annäherungen. Eds. Klaus Reichert en Fritz Senn. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1989.

—. Finnegans Wake (FW 627.24-628.16). Vertaald in het Duits door Friedhelm Rathjen (1987), in Finnegans Wake Deutsch, gesammelte Annäherungen. Eds. Klaus Reichert en Fritz Senn. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1989.

—. Finnegans Wehg: Kainnäh ÜbelSätzZung des Wehrkeß fun Schämes Scheuß. Vertaald in het Duits door Dieter H. Stündel. Frankfurt am Main: Zweitausendeins, 1993. 

—. Letters of James Joyce. Ed. Stuart Gilbert. Londen: Faber and Faber, 1957.

—. Letters of James Joyce. Vol. III. Ed. Richard Ellmann. Londen: Faber and Faber, 1966. 

Lewis, Wyndham. Time and Western Man. Ed. Paul Edwards. Santa Rosa: Black Sparrow Press, 1993.

Milesi, Laurent. ‘ALP in Roumanian.’ Transcultural Joyce. Ed. Karen R. Lawrence. Cambridge: Cambridge University Press, 1998, 199-207. 

Senn, Fritz. ‘ALP Deutsch: ‘ob überhaupt möglich?’ Transcultural Joyce. Ed. Karen R. Lawrence. Cambridge: Cambridge University Press, 1998, 187-192.

Tortosa, Francisco Garcia. ‘The Spanish Translation of Anna Livia Plurabelle.’ Transcultural Joyce. Ed. Karen R. Lawrence. Cambridge: Cambridge University Press, 1998, 208-212.

Van Hulle, Dirk. ‘Textual Note: Lost & Found FW 628.15-16.’ Genetic Joyce Studies 1 (Spring 2001).

<http://ger-www.uia.ac.be/webger/ger/GJS/lost0.htm>