Nederlandse Plato-vertalingen: de rogge staat er dun bij    8-15

S.R. Slings

Abstract: Kritisch overzicht van de Nederlandstalige vertalingen van Plato, van de eerste uit 1590 van de hand van Coornhert tot de twintigste-eeuwse van Koolschijn en Hans Warren en Mario Molegraaf.

 

Nederlandse vertalingen van Plato steken in aantal en kwaliteit schril af bij die van andere klassieke schrijvers. Het begint hoopgevend, met de onvermijdelijke Coornhert, die in 1590 een bewerking publiceerde van de Eerste Alcibiades. Een veelbelovend begin, en een keus die laat zien hoe goed Coornhert de Platonische traditie kende. In de Neo-Platonische scholen van de late oudheid werd het filosofisch onderwijs met deze dialoog begonnen. De Alcibiades werd, terecht, beschouwd als een aansporing tot filosofisch leven en onderzoek. Dat tegenwoordig bijna niemand meer gelooft dat het ding authentiek is kon Coornhert niet weten.

Maar dan zakt het in. Voorzover Plato vertaald wordt gaat de belangstelling vooral uit naar Plato als biograaf van Socrates: drie vertalingen van de Apologie of delen ervan, uit 1709, 1785 en 1801, twee van de Crito,uit 1709 en 1801, twee van delen van de Phaedo, uit 1656 en 1709; met een stukje uit de Theaetetus uit 1797 is dat alles wat tot 1813 in het Nederlands aan Plato-vertalingen verschenen is. Veel is het waarachtig niet. De zeventiende eeuw had met zijn verbeten strijd tussen de aanhangers van Aristoteles en Descartes geen emplooi voor vertalingen die Plato als denker lieten zien. En met de Verlichting wordt het er ook al niet beter op, want dan wordt Plato als denker resoluut naar het tweede plan verwezen. Berucht is het oordeel van Voltaire, die Plato in een bijzin als volgt meende te mogen afdoen: Platon, qui écrivait mieux qu’il ne raisonnait. Een mens schaamt zich bijna deze platte uitspraak te citeren, maar ze viel destijds blijkbaar in de smaak, want men vindt ze in herkauwde vorm terug bij zulke sterren aan het firmament van de Franse esprit als Mme de Stael en Stendhal.

In de negentiende eeuw wordt het nauwelijks beter. Vreemd genoeg, want de filosoof, tevens graecus Ph.W. van Heusde heeft veel succes met zijn voor onze smaak wat te gesuikerde Christen-Platonisme. Ook zijn er dan veel Nederlanders die nog steeds grote verdiensten hebben voor het vaststellen van de tekst van Plato. Behalve Van Heusde moeten in dit verband worden genoemd de latere historicus en politicus G. Groen van Prinsterer, en uiteraard Nederlands grootste graecus aller tijden C.G. Cobet en diverse leden van zijn school, vooral de Utrechtse hoogleraar H. van Herwerden. Maar alleen de laatste komt ook met een vertaling, een Phaedo uit 1898. Voor de rest zijn het vooral leken, die verder keutelen met nog weer een Apologie en nog weer een Crito.

Alleen voor de eer dient hier een complete vertaling genoemd van Plato’s hoofdwerk, de Politeia, door D. Burger uit 1850, die ook al de Phaedo en de Theaetetus had vertaald. Maar een groot succes kan men het ook met de beste wil van de wereld niet noemen. Aan het begin van dezelfde eeuw had Schleiermacher een klassiek geworden Duitse vertaling van de hele Plato gepubliceerd, die later in die eeuw nog gevolgd werd door twee andere complete Plato’s. In Engeland was een zekere Thomas Taylor (ik ken de vertaling alleen maar van horen zeggen) in 1804 nog net iets eerder, en in 1870 volgde de beroemde vertaling van Jowett. Maar het inspireert geen Nederlander tot een vergelijkbare prestatie, wat gezien de aan het ongelofelijke grenzende eigendunk en zelfgenoegzaamheid van Nederlandse classici in die tijd ook weer niet zo’n wonder is.

Pas in de twintigste eeuw krijgt het Nederlandse taalgebied aansluiting bij de rest van de wereld, al worden we ook nu nog niet echt opgestoten in de vaart der volkeren. Maar het begint in 1901 erg veelbelovend. De dichter-classicus Boutens publiceert dan zijn vertaling van het Symposion, overigens uitdrukkelijk als ‘bewerking’ aangemerkt. Dat is de eerste Nederlandse vertaling van deze zeer inspirerende dialoog. Zo vreemd is dat trouwens niet: ook in andere taalgebieden heeft de homofobie ervoor gezorgd dat juist dit werk in vertaling aan het publiek onthouden bleef. In Engeland duurde het tot 1850 voor deze tekst compleet en ongekuist vertaald werd. Dat juist Boutens het Symposion vertaalde zal daarom ook geen verbazing wekken.

De twintigste-eeuwse Nederlandse Plato-vertalingen zijn te talrijk om er en détail op in te gaan, en ik beperk me vanaf nu tot de meest recente vertalingen. Ik maak alleen een eervolle uitzondering voor de twee Prismapockets met in totaal zeven werken van M.A. Schwartz (Symposion, Apologie, Crito, Phaedo, Phaedrus, Protagoras, Ion),die in 1987–1988 nog eens herdrukt zijn. Compleet is er tot nu toe maar één, die van de Antwerpenaar Mgr. X. de Win uit 1962–1965, daarna enkele malen herdrukt, zelfs vorig jaar nog. Als ik zeg dat dit een vertaling is waar je nog steeds niet omheen kunt, dan zal de aandachtige lezer meteen wel mijn ambiguë waardering voor deze prestatie aanvoelen.

De Win kende het Grieks van Plato als weinig anderen, en dat blijkt wel uit het feit dat zijn vertaling regelmatig geciteerd wordt in wetenschappelijke commentaren op dialogen van Plato, voorzover geschreven door geleerden die Nederlands kunnen lezen. Hij is op zijn best in ‘glanzende’ passages, waar Plato al zijn stilistische vaardigheden uit de kast haalt. Het zal me altijd bijblijven hoe ik als beginnend leraar, nadat ik met een pre-Mammoetwet zesde klas Socrates’ tweede redevoering in de Phaedrus in het Grieks had gelezen, De Wins vertaling ervan voorlas, en hoe zelfs de keiharde Zaankanters in mijn klas (toch geen snel geïmpressioneerd volk) er diep van onder de indruk waren. Maar zijn dialogen zijn houterig, zijn zinsbouw lijdt onder het streven om één Griekse zin als het even kan met één Nederlandse zin te vertalen, en voor lezers benoorden Wuustwezel zal zijn bewuste keuze voor af en toe wel erg Vlaams idioom altijd irritatie blijven opwekken. (Ik realiseer me dat Antwerps eigenlijk geen Vlaams maar Brabants is, maar voor een geboren Noord-Hollander is het verschil niet te merken.) En natuurlijk, alle vertalingen verouderen, en deze is al bijna veertig jaar oud, dus de houdbaarheidsdatum is verstreken. Maar hoe dan ook, voor wie Plato in het Grieks wil lezen voor studiedoeleinden, kan ik De Win, en ook geen ander, in alle opzichten aanbevelen.

Hoe minder gezegd over de bijna complete vertaling van de School voor Filosofie, des te beter. Deze sekte, die af en toe in het nieuws komt door de hardhandige praktijken op de van haar uitgaande Plato-school te Amsterdam, doet een misschien goedbedoelde maar volkomen mislukte poging om het corpus in het Nederlands weer te geven. Sommige recensenten hebben vermoed dat de vertalingen aangepast worden aan de esoterische agenda van de club. Ik heb daar geen aanwijzingen voor, maar ik moet vaststellen dat de vertalingen in alle opzichten tekort schieten: deficiënte kennis van de grondtaal en een absoluut gebrek aan inzicht in de cultuur waarin Plato’s werken functioneerden. Laten we maken dat we wegkomen uit dit knekelhuis.

Het vertalersduo Warren en Molegraaf begon in 1994 aan een vertaling van het verzameld werk. Gepland zijn 17 delen; acht zijn er inmiddels verschenen. De vertaling leest prettig, al is het Nederlands wat kortademig omdat de vertalers wel erg ver gaan in hun terechte neiging om Griekse zinnen in stukken te knippen, en omdat ze daarbij de taalmiddelen negeren die Plato gebruikt om de cohesie tussen zijn zinnen te vergroten (voegwoorden, woordvolgorde). Nogal verrassend is het vrij grote aantal gymnasiale zinswendingen (‘de deugd betrachten’, ‘verschaffen’, ‘in het verderf storten’, ‘lof en blaam’). Dat doet echter de algemene leesbaarheid en helderheid van de vertaling nauwelijks afbreuk. Maar de graecus die wat langer leest zal zich toch hier en daar onrustig gaan voelen en de brontekst erbij willen halen. Dan blijkt de vertaling, naast briljante vondsten, toch nogal wat fouten te bevatten.

Dat er af en toe een zin misgaat omdat de vertalers Griekse werkwoordsvormen verkeerd determineren, of omdat ze de Griekse woorden voor ‘wij’ en ‘jullie’ verwarren, alla. Dat de Griekse uitdrukking voor ‘gelijk hebben’ wordt weergegeven met ‘de waarheid spreken’, daar valt mee te leven. Maar soms wordt een hele redenering onbegrijpelijk door een vertaalfout op een cruciaal punt. In de Euthydemus begint Socrates een betoog met de stelling, als evidente waarheid gepresenteerd, dat alle mensen gelukkig willen zijn. Warren en Molegraaf maken ervan dat alle mensen het goede willen doen (de Griekse uitdrukking kan beide betekenissen hebben ‒ ik zie nu maar even door de vingers dat er in het Grieks niet staat ‘alle mensen willen’, zoals de heren vertalen, maar ‘wij mensen willen allemaal’). Dat is allerminst evident en het maakt nonsens van de rest van het betoog. Immers, er volgt dan een lijstje: rijkdom, gezondheid, schoonheid, goede conditie, edele afkomst, macht, aanzien. Voor een Griek zijn dat noodzakelijke voorwaarden voor geluk. Met ‘het goede doen’ heeft het niets te maken: wie arm is kan ook ‘het goede doen’ maar kan voor een Griek niet gelukkig zijn.

En een geïsoleerd geval is dit bepaald niet. De vertalers laten hun werk screenen door een Vlaamse classicus, die er echter klaarblijkelijk te weinig kritisch naar kijkt, of wellicht laten de vertalers, die een zekere mate van eigenwijsheid niet vreemd is, zich niet van hun ongelijk overtuigen. Doodzonde, want daardoor zal deze indrukwekkende onderneming, opgezet door twee vertalers die zich duidelijk laten leiden door grote liefde voor Plato, en die grote kwaliteiten hebben, toch nooit kunnen leiden tot een Nederlandse Plato die de plaats van De Win kan innemen.

In 1975 ontplofte er een middelgrote bom in klassiek Nederland met de Politeia-vertaling van de (toen nog) jonge classicus Gerard Koolschijn, later opnieuw uitgegeven onder de trefzekere titel Constitutie. Laat ik de openingszin van dit werk eerst in een eigen, bewust letterlijke vertaling geven:

Gisteren ben ik naar de Piraeus gegaan met Glaukon, de zoon van Ariston, om tot de godin te bidden en tevens omdat ik het feest wilde bekijken, want dat vierden ze nu voor het eerst.

Dit is wat Koolschijn ervan maakt:

Gisteren ging ik met Glaucon naar Piraeus voor het Thracië Festival. Het was de eerste keer dat het werd georganiseerd en ik wilde graag zien wat het zou worden.

Dit is tamelijk representatief voor Koolschijns voor die tijd revolutionaire werkwijze. Hij laat weg wat op leken een vreemde indruk kan maken (de vermelding van Glaucons vadersnaam, bij de Grieken gebruikelijk) of wat een uitvoerige toelichting behoeft (het bidden, onder het mom dat Grieks bidden zo ver van onze cultuur afstaat dat een moderne lezer het niet zou begrijpen ‒ wat ik met permissie flauwekul vind; de godin, de Thracische godin Bendis, vandaar ‘Thracië Festival’ ‒ dat spaart weer een noot uit). En tevens gooit hij de volgorde van de zinnen radicaal om, naar ik aanneem om er beter Nederlands van te maken.

Dat laatste is in elk geval uitstekend gelukt. Koolschijns Nederlands staat veel verder van het Grieks af dan dat van Warren en Molegraaf, die wel zinnen in veel stukjes knippen maar nochtans de zinsvolgorde van het origineel getrouw volgen. Zijn vertaling is uitstekend leesbaar, zozeer zelfs dat de classicus die tegen andere aspecten van Koolschijns vertaalmethode grote bezwaren heeft, zich uiteindelijk gewonnen zal moeten geven, want de man kan gewoon geweldig Nederlands schrijven. (Dat Koolschijn ook echt goed Grieks kent helpt daarbij natuurlijk wél.)

Wat weglatingen betreft: niemand zal serieus bezwaar maken tegen kleine omissies die een lange voetnoot helpen voorkomen. Maar Koolschijn gaat wel erg ver. Het verwijderen van Socrates’ gebed uit te tekst vind ik een ongeoorloofde ingreep, die de lezer het zicht op Socrates’ religiositeit ontneemt. Als je consequent bent moet je dan ook uit de Phaedo Socrates’ laatste woord weglaten over de haan die hij aan Asclepius schuldig is. Koolschijn doet dat in zijn Phaedo-vertaling uit 1993 gelukkig niet, zoals hij sowieso in zijn latere vertalingen veel minder radicaal is, en soms naar mijn smaak zelfs wat aan de tamme kant. In de Politeia leidt dit principe tot sterke bekortingen. Alle dichtercitaten uit boek 2 en 3 die de verkeerde invloed van de poëzie moeten illustreren zijn geschrapt, evenals twee lange passages uit de slotmythe over het leven na de dood ‒ minder belangrijke coupures laat ik maar achterwege.

Er is nog een derde opvallend aspect, een radicale oplossing van een centrale moeilijkheid van het vertalen van Plato. In een groot deel van Plato’s werk staan ethische begrippen centraal, en de Griekse woorden die Plato daarvoor gebruikt zijn vaak moeilijk te vertalen. In de Politeia is dat de term díkaios, traditioneel met ‘rechtvaardig’ weergegeven. Die vlag dekt de lading maar een beetje. Een Griek is díkaios als hij in zijn omgang met zijn gelijken ieder het zijne geeft, niet liegt, en niet probeert meer voordeel te behalen dan een ander. Het handelen van een díkaios is erop gericht de balans in de samenleving in stand te houden dan wel te herstellen. ‘Ieder het zijne’ klinkt wel wat als ‘rechtvaardig’, tot we beseffen dat het inhoudt dat voor een vijand ‘het zijne’ iets slechts is. Vandaar ook dat in de Politeia de stelling kan worden verdedigd dat het díkaios is zijn familieleden en vrienden te bevoordelen en zijn vijanden te schaden. Let wel: niet geoorloofd, maar díkaios, dus een morele plicht. Socrates bestrijdt die stelling overigens fel, wat hij ook in andere dialogen doet.

Elke Plato-vertaler zit met zulke problemen. Koolschijns oplossing is, zoals zijn hele vertaling, nogal radicaal. Hij kiest voor een serie termen die liggen in de sfeer van ‘zich goed gedragend’, ‘moreel’, ‘zich aan wet en normen houdend’ of gewoon ‘goed’. Plato heeft het ook over een staat die díkaios is en dat wordt dan wél ‘rechtvaardig’. Evident nadeel is dat het centrale thema van Plato’s hoofdwerk zodoende niet met hetzelfde Nederlandse woord wordt weergegeven, waardoor het betoog er voor de lezer niet helderder op wordt. Bovendien is de terminologie te ruim. Zeker bij ‘zich goed gedragend’ zal een Griek ook denken aan verstandigheid/ zelfbeheersing (ook zo’n onvertaalbare term: sophrosúne),dapperheid en plichtsvervulling jegens de goden. Díkaios wordt in Koolschijns vertaling een synoniem van het algemene woord agathós (goed, met als belangrijkste associatie: bruikbaar als burger), wat het niet is. Ook op dit punt is Koolschijn later wat gematigder geworden. In later vertaalde dialogen wordt díkaios weer gewoon met het in 1975 als onjuist en archaïsch verworpen ‘rechtvaardig’ vertaald, en dat is misschien toch maar het beste, mits de vertaler in een noot of inleiding op de problematiek ingaat.

Ook mag het Griekse woord philosophía van Koolschijn vooral niet ‒ stel je voor! ‒ met ‘filosofie’ vertaald worden, dat moet ‘intellectuele vorming’ of ‘intellectuele activiteit’ worden. Inderdaad is ‘filosofie’ bij veel oudere Griekse schrijvers een misleidende vertaling, maar nu juist niet in de Politeia, die voor een belangrijk deel gewijd is aan een uitvoerige beschrijving van de vorming en bezigheid van filosofen. De lezer ontdekt vanzelf wel wat Plato met de term bedoelt. Ook hier neemt Koolschijn later gas terug: in de Phaedo hebben Socrates en zijn gesprekspartners het weer onbekommerd over ‘filosofie’.

Wat me het meest stoort is de manier waarop Koolschijn de hele Ideeënleer uit de Politeia verwijdert. Die komt op een centraal punt voor, in de definitie van het begrip agathós in boek 6. Koolschijn vertaalt dat met ‘waarde’, misschien ontleend aan het destijds modieuze boek van Robert M. Pirsig, Zen and the Art of Motor Cycle Maintenance. Op een bepaald moment wordt ook de idéa tau agathoú ingevoerd, de Idee van het goede, dus niet een abstract begrip maar de ‘vorm’, een concreet bestaande entiteit. Dat hoeft de lezer allemaal niet te weten van Koolschijn. Ook de idee/vorm van het goede wordt vertaald met ‘waarde’. Hier leidt het streven naar leesbaarheid en het zo veel mogelijk terugdringen van voetnoten tot een regelrecht vervalsen van de tekst.

Ik ben zo uitvoerig over Koolschijns Politeia-vertaling omdat ik Koolschijn ondanks al mijn bezwaren als de beste Nederlandse Plato-vertaler beschouw en omdat hij een aantal originele, zij het aanvechtbare en af en toe verwerpelijke oplossingen geeft voor problemen waar elke Plato-vertaler mee worstelt.

Al met al is het beeld niet verheffend. Er is een verouderde complete Plato en er zijn twee complete Plato’s in de maak, waarvan er een het best meteen in de oudpapierbak kan worden gedeponeerd en de ander te veel fouten bevat om betrouwbaar te zijn. Er is één bevlogen, zij het wat excentrieke vertaler, die het echter heeft gelaten bij zes werken (behalve de genoemde ook Euthyphro, Apologie, Crito en Symposion)en een bloemlezing (onder de veelzeggende, aan Voltaire herinnerende titel Plato: schrijver: Plato de denker heeft zoals we zagen Koolschijn niet zoveel te zeggen). Het wordt tijd voor fris bloed.

De Amerikaanse uitgeverij Hackett heeft in 1997 een complete Plato in één band uitgebracht, onder redactie van J.M. Cooper en D.S. Hutchinson. Er hebben een kleine dertig vertalers aan meegewerkt, stuk voor stuk Noord-Amerikaanse en Britse geleerden met een grote faam op het gebied van het Plato-onderzoek. De vertalingen zijn daarna nog gescreend door een internationaal team van in totaal zo’n twintig andere geleerden, onder wie ikzelf. De hele operatie heeft niet veel langer dan vijf jaar geduurd. Misschien dat het idee een Nederlandstalige uitgever inspireert? Of gaat het alleen in grotemensenlanden zo?