De naam van de vertaler    2-6

Olga Krijtová

Abstract: In de periode 1948-1989 publiceerden veel vertalers in Tsjechië hun vertalingen noodgedwongen onder een alloniem. Pas na de Fluwelen Revolutie bleek hoe omvangrijk deze praktijk was: in een nog onvolledige bibliografie die in 1992 verscheen staan voor het eerst de echte namen vermeld van de 126 ‘verzwegen vertalers’ van 531 boeken, 41 verhalen en essays, 75 toneelstukken en 15 hoorspelen.

Olga Krijtová-Fuchsová (1931–2013) was de grande dame van de Nederlandstalige letteren in Tsjechië. Jarenlang doceerde zij Neerlandistiek aan de Karels Universiteit in Praag. In 1969 kreeg zij de Martinus Nijhoff Prijs voor haar vertalingen van werken van Conscience, Streuvels, Gezelle, Timmermans, Couperus, Van Eeden, Den Doolaard, Walschap, Vestdijk en Coolen. Olga Krijtová heeft haar memoires opgetekend. Filter kreeg daarin inzage en vroeg haar om een aanvulling over ‘de verzwegen vertalers’ in de periode 1948–1989, die hieronder volgt.

 

Eeuwenlang wordt er al gediscussieerd over de rol die de vertaler in het culturele milieu speelt ‒ zijn inbreng, zijn belang. Soms wordt hij als een eenvoudig medium beschouwd, een dienaar van de schrijver, soms ook als een uitvoerend kunstenaar, die een compositie op een ander instrument moet spelen, een medeschepper van het literaire werk, dat in de doeltaal een andere weerklank vindt dan in de brontaal. Er zijn tientallen clichés, legio bon-mots over de beoefenaars van dit op één na oudste beroep ter wereld. Maar wordt de vertaler ook als mens gezien, als een persoon met eigen opvattingen, een eigen leven en een naam? Doet de naam van de vertaler er in het algemeen toe?

Eugen A. Nida heeft in zijn artikel ‘The tradition of translation in the Western world’ (1964) talrijke gevallen aangehaald, waarbij de persoon en de naam van de vertaler er echt toe deden. Een van de schrijnendste voorbeelden is Etienne Dolet (1509–1546) die als onverbeterlijk atheïst gebrandmerkt werd en vervolgens gewurgd, en ten slotte met zijn geschriften verbrand, omdat uit zijn vertaling van Plato gebleken zou zijn dat hij niet in de onsterfelijkheid geloofde. En toch was het juist Etienne Dolet die klaarhelder de vijf grondbeginselen van het vertalen, die nog tot op de dag van vandaag gelden, formuleerde. Had deze theoretiserende en praktiserende vertaler zijn werk anoniem gedaan, dan zou hij misschien langer dan zevenendertig jaar geleefd hebben. Had hij een alloniem gekozen, dan zou een ander in zijn plaats te midden van zijn pennenvruchten op de brandstapel geëindigd zijn.

Ja, een alloniem, de naam van een ander, door een schrijver gebruikt als auteursnaam, heeft verregaandere gevolgen dan het gebruik van een pseudoniem. Elke vertaler die om welke reden dan ook zijn burgerlijke naam niet vermeld wil zien, kan uit vrije wil een pseudoniem kiezen. Ook schrijvers doen dat vaak, wanneer ze bijvoorbeeld als schrijvende burgers geheel of ten minste enigszins anoniem willen blijven. Maar onder bepaalde omstandigheden is een pseudoniem niet voldoende, want dat is alleen maar een simpele naamsverwisseling. Soms is een echte gedaanteverwisseling vereist, en in dat geval biedt een alloniem uitkomst, wanneer er tenminste iemand bereid is zijn naam en zijn persoon voor dit doel ter beschikking te stellen. En dat is geen gering gebaar, eerder een staaltje van persoonlijke moed.

In landen waar men meerdere regimes of bezettingen heeft meegemaakt, kan men erover meepraten. Laat ik me beperken tot mijn geboorteland, het toenmalige Tsjechoslowakije. Vanaf eind jaren dertig, toen het land door Duitsland werd bezet, mochten joden er niet meer publiceren. In uitzonderlijke gevallen leenden die dan de naam van een niet-joodse collega, die hen zogenaamd ‘dekte’. Zo kon de in het land zeer populaire schrijver Karel Poláček onder de naam van zijn ‘dekker’ toch nog een boek publiceren, voordat hij voorgoed in een concentratiekamp verdween. Pas na de oorlog werd zijn auteurschap uit de doeken gedaan.

Het gebruik van een gedekte en dekkende schrijver was hier dus al sinds de Tweede Wereldoorlog bekend, ook al was het aantal gevallen van zo’n unieke symbiose nog gering. De ware conjunctuur van alloniemen begon pas tijdens het totalitaire regime van 1948–1989 en betrof vooral vertalers. Schrijvers, die tegen het toenmalige regime waren, konden niet officieel publiceren, voor zover ze niet bereid waren hun politieke opvattingen en geaardheid onder stoelen of banken te steken. Bij vertalen is het echter anders gesteld, want daar vertolkt de vertaler de gedachten van de buitenlandse auteur, waarvoor hij niet verantwoordelijk is. Hoe minder oorspronkelijke werken van kwaliteit in het Tsjechoslowakije van die tijd verschenen, des te meer groeide het aantal belangrijke vertalingen uit andere landen. En dat betroffen zeer goede, vaak zelfs literair uitmuntende vertalingen van de hand van oorspronkelijk schrijvers, die als persona non grata hun eigen werk niet konden of wilden publiceren. En omdat ze nu eenmaal het schrijven niet konden laten, besloten ze zich in dienst te stellen van buitenlandse auteurs: ze gingen vertalen. Al spoedig bleek echter dat de naam van een ‘politiek onbetrouwbaar persoon’, zoals dat heette, zelfs niet als auteur van een vertaling geduld werd. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken, en vervolgens dat van Cultuur, vervaardigde lange waslijsten van namen die onder geen enkele publicatie mochten verschijnen. Elke uitgeverij bezat zo’n lijst van verboden schrijvers en vertalers. Een pseudoniem bood hier geen uitweg, want een pseudoniem dekte immers een verboden publicist. Er restte alleen een mogelijkheid: een oud gebruik in ere te herstellen en opnieuw een dekker te zoeken. ‘Dekker’ is hier te lande een gangbare term, de benaming van een niet verboden vertaler, die bereid was het werk van zijn ‘verboden’ collega onder zijn vleugels te nemen. Het was geen onbeduidende of alleen maar symbolische daad. De dekker moest bereid zijn alle consequenties te dragen: met hem werd het vertaalcontract afgesloten, hij leverde de vertaling af en incasseerde daarna het honorarium, dat hij meestal in zijn geheel doorgaf aan de echte vertaler of, in meer uitzonderlijke gevallen, met de vertaler deelde. Het kon hem overkomen dat hij met een vertalersprijs bekroond werd en hij moest die dan ook zonder blikken of blozen aannemen. Niet zelden werd hem dan gevraagd hoe hij aan de vertaling had gewerkt. Maar hij liep ook het risico dat hij voor ‘zijn’ vertaling het onderwerp werd van scherpe kritiek. Kortom, hij liep het gevaar in allerlei onverwachte situaties terecht te komen. Daarom is het zo opmerkelijk en bewonderenswaardig dat toch zoveel vertalers bereid bleken deze risico’s te lopen. Ware vrienden in nood, niet zelden veertig jaar lang. Een zaak van wederzijds vertrouwen.

Na de zogenoemde Fluwelen Revolutie in 1989, toen er onder de naam ‘Gemeenschap van Tsjechische vertalers’ een nieuwe vertalersbond werd gesticht, ontstond de behoefte het de vertalers aangedane onrecht recht te zetten en een bescheiden monument op te richten voor de collegiale hulpverlening in moeilijke tijden. In allerlei kranten en tijdschriften werden de dekkende en gedekte vertalers opgeroepen zich te melden. Ook verschillende uitgeverijen hielpen daarbij een handje mee, immers toen pas bleek dat er redacteuren geweest waren die met een stalen gezicht deden alsof ze niet wisten wie in werkelijkheid achter de schrijfmachine gezeten had.

In 1992 werd er gewerkt aan een bibliografie ‘Verzwegen vertalers 1948–1989’. Het werd geen dunne brochure, maar een behoorlijk forse publicatie van 246 pagina’s. Toch zijn er nog vele items die daarin ontbreken: gedurende vier decennia zijn vele vertalers en hun dekkers gestorven die hun namen en hun gedeelde geheim mee het graf in hebben genomen. In de dus nog onvolledige bibliografie zijn 531 in boekvorm verschenen vertalingen opgenomen, 41 in tijdschriften verschenen literaire vertalingen, 75 vertaalde toneelstukken en 15 luisterspelen. En uiteraard ‒ want op de namen komt het neer ‒ de 126 vertalers die niet onder eigen naam mochten publiceren, soms voor een kortere of langere periode, soms voorgoed.

Er deden zich ook komische gevallen voor: enkele vertalers die eerst als dekkers fungeerden, vielen na een tijdje ook in ongenade en waren genoodzaakt zelf een dekker te zoeken. Voor Nederlandse oren klinkt het misschien amusant dat de vertaler van Eduard Douwes Dekker, wijlen M. Drápal, die onder eigen naam mocht publiceren, de dekker van drie vertalers uit drie verschillende talen werd. De vertaler van Maurits Dekker had echter geen dekker nodig... Gedurende al deze jaren begon de ware betekenis van het woord ‘dekker’ als ‘leidekker’ steeds meer op de achtergrond te raken, zoals ook uit de inleiding van ‘Verzwegen schrijvers’ blijkt: ‘Dit boekje is een klein monument van kwade tijden en goede vriendschappen. Het getuigt van het politieke klimaat, waarin het woord ‘dekker’ van het dak viel en een geheim onderdeel werd van het door de communistische staat geleide uitgeverssysteem.’

Omdat de bibliografie in de eerste plaats bestemd is voor bibliotheken, die de in de boeken vermelde gegevens moeten rechtzetten, wordt er bij elk trefwoord de volledige colofon vermeld, welke uiteraard de naam van de dekker en niet die van de echte vertaler bevat. Vetgedrukt staat daar echter de naam van de verzwegen vertaler. De publicatie bevat drie naamsregisters: behalve de auteurslijst nog de lijsten van beide categorieën, de dekkers en de gedekten. Alle lemmata zijn alfabetisch gerangschikt onder de naam van de auteur van het oorspronkelijke werk. Die naam blijft in elk geval onbetwistbaar.

Samengevat is het een wat verwarrend en achteraf amusant stuk geschiedenis van vier voorbijgegane decennia. Dingen die voorbijgaan... Heel vaak van oude mensen... Onder het trefwoord COUPERUS, Louis, staat bij de roman Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan, de vermelding van de toenmalige colofon: ‘Vertaald uit het Hollandse origineel, Praag, Odeon 1974.’ Pats-boem. Alsof het boek zichzelf uit het Nederlands vertaalde. Hier niet de naam van de echte vertaler, maar ook niet die van een dekker. Hier blijft de vertaler voor altijd een naamloze diener van de genoemde schrijver, wiens werk hopelijk nog in honderden boekenkasten en openbare bibliotheken staat; de oplage was immers achttienduizend exemplaren. De publicatie ‘Verzwegen vertalers’ heeft ook dit ‘voorbijgaande ding’ rechtgezet. Maar is dat echt zo belangrijk? Doet de naam van de vertaler ertoe? De naam zal immers, net zoals de naam van de roos, steeds eender ruiken en geuren. Geuren naar de oorspronkelijke tekst van Couperus. Dat is wat ertoe doet.

Ach, na al die jaren is het eigenlijk om te lachen.