Er was een tijd dat veel vertalers een dubbele naam hadden. In die tijd was jij, lieve lezer, misschien nog niet geboren. Er waren nog geen computers en nog geen literaire vertaaldagen, van een tweede feministische golf was nog geen sprake. Hoogopgeleide vrouwen die kozen voor huwelijk en gezin, of die daar om welke reden dan ook in verzeild waren geraakt, konden of moesten het kostwinnerschap doorgaans aan heur man overlaten. Vertalen was voor hen een potentieel interessant, dankbaar tijdverdrijf, temeer omdat de habbekrats die je met dat werk verdiende geen boterham hoefde aan te kleden. En zo ontstond het cliché van de vertalende tandartsvrouw.
Beroepsvertalers oordeelden weleens laatdunkend over vertalers met een dubbele naam. Geheel ten onrechte, blijkt als we ons wenden tot de Franse schrijver en filosoof Denis Diderot (1713-1784), juister gezegd tot de Nederlandse vertalingen van twee bekende Diderottitels, de satire Le Neveu de Rameau en de filosofische dialogen van Le Rêve de D’Alembert. Eind achttiende eeuw waren al een paar blijspelen en de antiklerikale roman La Religieuse1 in het Nederlands vertaald, maar de receptie van Diderots werk in de Lage Landen kwam pas in de tweede helft van de twintigste eeuw goed op gang.