Misschien was het niet mijn favoriete vertaling, maar het is wel de vertaling waarmee ik ben opgegroeid en die nog steeds in mijn geheugen verankerd is, de toenmaals nieuwe berijming van Het boek der psalmen, op last van de Staten-Generaal in 1773 tot stand gekomen en bijna twee eeuwen in gebruik gebleven in de hervormde en gereformeerde kerken in Nederland.
In mijn jonge jaren was het gebruikelijk dat op de protestants-christelijke school de leerlingen iedere week een psalmversje moesten leren, dat wil zeggen een strofe uit een van de honderdvijftig psalmen van deze bundel. Dat stelde je dus in staat om in toenemende mate mee te zingen met het psalmzingen in de kerk, nog steeds op de zestiende-eeuwse melodieën. Natuurlijk kon je ook kijkend in je eigen psalmboek meedoen, maar het was een blijk van toenemende volwassenheid dat je de gedrukte tekst steeds minder nodig had en de door de predikant opgegeven psalmen uit het hoofd kon zingen. Dat was zeker een grote opgave, maar wie de lagere school had doorlopen, had er toch heel wat psalmstrofen geleerd. Vier jaar lang (ik denk dat het pas begon als je goed kon lezen) iedere schoolweek – stel 35 per jaar – levert honderdveertig psalmversjes op. En daar kwam je een heel eind mee, want lang niet alle psalmen en zeker niet alle strofen kwamen in de kerkdienst aan bod.