In een Gents register dat tegenwoordig wordt bewaard in de Bibliothèque nationale de France houdt zich een kort gelegenheidsgedicht verscholen.1 In de zestiende eeuw benutte een anonieme schrijver een deel van de witruimte tussen twee kopieën van officiële stukken om twaalf paarsgewijs rijmende regels neer te pennen waarin de herinnering aan een overeenkomst uit 1439 levendig gehouden werd. Het korte herdenkingsgedicht gaat over een schikking die in dat jaar werd getroffen tussen ‘den hove’ en de stad Gent over bevoegdheden aangaande het huwelijksrecht (defloratie, huwelijk, echtscheiding). Met ‘het hof’ wordt vermoedelijk de bisschoppelijke rechtbank van Doornik bedoeld, die zich verder zou gaan ontfermen over geloofszaken, dossiers inzake zedenfeiten, de rechtsgeldigheid van huwelijken en alles wat met kerkelijke beneficiën te maken had. Andere kwesties behoorden tot de jurisdictie van de stad Gent.
Int jaer neghen en dertich voorwaer
Duust vyer hondert dat es claer
Was ghemaect appoeyntement* * schikking
Tusschen den hove ende Ghend
Thof zal dat gheloove wachten* * bewaken
Diffloratie met clachten* * en ook ontmaagding / aanranding aanklagen
Ende huwelic justifieren
Tghescil* van dien jugieren * twist; betwisting
Zaeken beneficiaele* * kerkelijke ambten of goederen
Tander* blijft hier alte maele * De rest
Ghedaen up Sente Bricxus dach* * De H. Brictius wordt gevierd op 13 november
Die doe in novembre ghelach