Korter dan kort    34-37

Over Tacitus' Historiën

Vincent Hunink

Het Latijn staat bekend om zijn bondige uitdrukkingswijze. Geen lidwoorden, geen persoonlijke voornaamwoorden, een minimum aan partikels. Vooral het geschreven Latijn van de Grote Auteurs blinkt daarin uit. Binnen die topgroep neemt Publius Cornelius Tacitus (ca. 55–120) dan weer een speciale positie in. Zijn prozastijl is zo bondig en gedrongen, zo van alle franje ontdaan, dat je als lezer geen moment de aandacht kunt verliezen: ieder woord telt. En Tacitus bezuinigt zelfs op woorden die er eigenlijk zouden moeten staan, zoals voegwoorden voor verklaringen (‘want’, ‘omdat’) of tegenstellingen (‘maar’, ‘toch’).

De historische inhoud van zijn Historiën is vooral literair interessant: hij beschrijft de rampzalige ontwikkelingen in het zogeheten Vierkeizerjaar (69–70 na Chr.). Rome is dan het toneel van voortdurende machtswisselingen: om de paar maanden een nieuwe keizer op de troon, in steeds wisselende mate van incompetentie, moordlust of decadent gedrag. Een rampzalig jaar voor Rome, vindt Tacitus, want het minste wat je van dictatoren mag verwachten is dat ze zich handhaven en verstandig beleid voeren. Als geen andere Romeinse schrijver is Tacitus bitter en somber, zijn regels druipen van kwaadheid en spijt. Misschien ook vanwege zijn eigen verleden, want hij maakte een prachtige carrière onder de volgens hem ‘foute’ keizer Domitianus.

Als vertaler wilde ik bovenal recht doen aan Tacitus’ uitzonderlijke stijl.1 Dat bracht me tot een groot aantal drastische keuzes, die de nodige hoofdbrekens hebben gekost. Enkele, vooral technische punten wil ik hier graag kort aan de orde stellen. 

Om met een algemene kwestie te beginnen: mag je in een ‘klassieke’ vertaling zomaar verregaande stilistische ingrepen doen die voor lezers met een gymnasiumachtergrond misschien onacceptabel zijn? Mijn antwoord is ‘ja’, maar geaarzeld heb ik wel. Bijvoorbeeld over zinnen zonder werkwoord (zoals deze zin zelf). Of over zinnen die een syntactische constructie over de punt heen gewoon voortzetten (ook dit is meteen een voorbeeld).

Tacitus
Tacitus

Nadere analyse van Tacitus’ stijl gaf me in zulke gevallen de moed om dit soort stijlmiddelen in te zetten: de Romeinse auteur past ze ook toe, en wel veelvuldig. Werkelijk talloos zijn bij hem de zinnen waarin geen vervoegd werkwoord als kernwoord staat, maar een deelwoord of een zelfstandig naamwoord. Zulke zinnen zijn in het Latijn sterk statisch en beschrijvend. Een vertaler mag dan minstens op die plaatsen proberen om in het Nederlands een equivalent te vinden. Dat lukt natuurlijk het beste in beschrijvende passages, maar er zijn ook uitgesproken actiescènes waar het volgens mij lukte. Een voorbeeld uit een verwarrend strijdtafereel (3,22):

Heel de nacht strijd, wisselend, onbeslist, grimmig. Rampzalig voor deze kant, dan die kant. Geen enkele steun door moed of kracht, zelfs ogen konden niets voorzien. Dezelfde wapens aan beide zijden, wachtwoorden bekend door frequent vragen, een wirwar van vaandels, al naar gelang groepjes soldaten ze op de vijand hadden veroverd en her en der sleepten. 

Dit correspondeert vrijwel exact aan het Latijn:

Proelium tota nocte uarium, anceps, atrox, his rursus illis exitiabile. Nihil animus aut manus, ne oculi quidem prouisu iuuabant. Eadem utraque acie arma, crebris interrogationibus notum pugnae signum, permixta uexilla, ut quisque globus capta ex hostibus huc uel illuc raptabat.

Voor de uitgever bleek dit tot het uiterste gecomprimeerde beeld toch een brug te ver. In de loop van het redactieproces is de passage ‘verzacht’ tot het volgende: 

Heel de nacht woedde de strijd, wisselend, onbeslist, grimmig. Rampzalig voor deze kant, dan die kant. Geen enkele steun vormde moed of kracht, zelfs ogen konden niets voorzien. Dezelfde wapens droeg men aan beide zijden, wachtwoorden waren bekend door frequent vragen, een wirwar van vaandels, al naar gelang groepjes soldaten ze op de vijand hadden veroverd en her en der sleepten.

Nog altijd heeft de actiescène een tamelijk statisch karakter (wat mooi is), maar het is duidelijk minder extreem geworden. De leesbaarheid is verbeterd, het poëtische en bevreemdende element verminderd.

De vraag hoe ver je in radicale oplossingen kunt gaan trad extra scherp naar voren in het geval van lidwoorden. Even heb ik overwogen om in het Nederlands alle lidwoorden eruit te gooien. Niet speciaal omdat het Latijn die woordsoort niet kent, maar om daarmee in één keer de extreme, abnormale beknoptheid van Tacitus te evenaren. Geen lidwoorden gebruiken zou immers een enorme besparing in het aantal woorden opleveren. (Mijn uitgever betaalt een aangepast tarief per Latijns woord, niet per Nederlands woord, dus voor het honorarium zou het gelukkig niet uitmaken.)

Maar in de openingspassage (1,1) gaat het met deze strategie meteen vreselijk mis:

Startpunt van mijn werk wordt consulaat van Servius Galba (zijn tweede) en Titus Vinius. Eerste achthonderd twintig jaar na stichting van stad zijn namelijk al door veel auteurs beschreven: geschiedenis van Romeins volk, even welsprekend als vrijmoedig verteld. Na slag bij Actium, toen vrede ermee gediend was dat alle macht bij één man kwam, was het gedaan met die grote talenten.

Dat is inderdaad prettig kort maar helaas ook onleesbaar. Je hebt nu eenmaal een minimum aan lidwoorden nodig om een prozatekst verteerbaar te houden. De in het boek afgedrukte versie is daarom alsnog voorzien van een paar keer ‘de’ en ‘het’. Maar niet in de openingswoorden (‘Startpunt van mijn werk...’), want om nu te begínnen met een lidwoord, dat ging me als compromis weer te ver. In de uiteindelijke tekst ben ik wel heel spaarzaam met lidwoorden gebleven. Het was hier dus, kortom, zoeken naar een evenwicht tussen stilistische eigenzinnigheid en normaalheid.

Iets vergelijkbaars geldt voor wat ik graag aanduid als de ‘smeerolie’ van het Nederlands, handige woordjes als ‘dan’ en ‘wel’, ‘nu/nou’ en ‘dus’, ‘ja’ en ‘nee’, om nog te zwijgen van ‘tsja’ en ‘och’ en ‘eh’. In spreektaal gebruiken we ze overvloedig en ook geschreven teksten knappen er in toegankelijkheid vaak flink van op, mits de dosering niet overdreven is. Je kunt er onder andere kleine accenten mee leggen, verbanden mee verduidelijken en ritmische gaten dichten. Maar in een Tacitusvertaling passen zulke woordjes minder goed. Ze maken de tekst leesbaar maar halen die stilistisch ook omlaag, alleen al doordat ze het aantal eenlettergrepige woorden direct verhogen. En ik heb al zo vaak ‘de’ en ‘het’ en ‘en’, om er maar eens een paar meer bij te doen (deze hele zin bestaat uit zulke korte woordjes: heel lelijk in verzorgd Nederlands, maar ook heel verleidelijk om te schrijven en prima te volgen voor een lezer).

Ook hier was het bereiken van een goede balans de moeilijke opdracht van de vertaler. Terughoudendheid was daarbij het devies, maar soms kun je om de smeeroliewoordjes eenvoudigweg niet heen.

Een laatste Tacituskwestie die ik wil bespreken is die van de causale verbindingen en tegenstellingen. Een lezer van een tekst is ermee gebaat dat die verbanden redelijk expliciet worden gelegd. Ieder ‘toch’ of ‘want’ helpt. Maar Tacitus laat zulke richtinggevende woorden heel vaak opzettelijk weg, en ook hier wilde ik dus zuinig zijn. Woorden zoals ‘maar’ of ‘omdat’ heb ik in de vertaling nu alleen gebruikt als er in het Latijn een duidelijk aanwijsbaar tekstueel signaal voor staat, doorgaans een expliciet woord zoals sed of quia. Staat er niets, dan laat ik het in de vertaling ook open, zolang dat tenminste geen onzin oplevert. Dat leidt tot teksten waarover de lezer wel moet nadenken, maar waar geen vertaalhulp of commentaar nodig is. Een willekeurig, kort voorbeeld over een bang leger dat uitziet naar vrede (2,45). De vertaling luidt nu:

Kortstondig oponthoud van de gezanten, met onrust als gevolg, men wist nog niet of ze iets bereikt hadden. Weldra kon de delegatie vertrekken en ging het kamp open.

Het was hier gemakkelijk geweest om een paar plooien glad te strijken en het zo op te lossen:

Kortstondig oponthoud van de gezanten, met onrust als gevolg, want men wist nog niet of ze iets bereikt hadden. Maar weldra kon de delegatie vertrekken en ging het kamp open.

Of een nog korter voorbeeld (5,25): 

Tot zover het volk, bij de edelen klinken fellere reacties.

(Tacitus is hier werkelijk onnavolgbaar kort: haec uulgus, proceres atrociora). Ik ben hier geneigd om na de komma door te gaan met ‘maar bij de edelen...’, zodat alles meteen duidelijk is. Toch zou dat geen recht doen aan Tacitus’ intenties. De lezer mag niet achterover gaan hangen maar moet actief meedenken.

Het laatste punt leverde nog een aardige paradox op. Ik moest me sterk inhouden om zulke verklarende of tegenstellende verbindingen niet explicieter te maken dan ze bij Tacitus zijn. Dat ging in tegen mijn intuïtie en vertaalpraktijk en kostte dus moeite. Maar aan de andere kant was dit voornemen juist gemakkelijk uitvoerbaar omdat het een simpele en radicale keuze betrof: indien A, dan B, indien geen A, dan geen B. Nadere afweging was hier niet nodig, brontekst en doeltekst staan hier vrijwel één op één. Er deed zich gelukkig ook niet in elke zin een probleem uit deze categorie voor (zoals bijvoorbeeld wel met de lidwoorden). Mede daardoor was de vertaalstrategie hier goed vol te houden.

Inderdaad, radicale keuzes springen het meest in het oog, maar in de praktijk zijn ze nogal eenvoudig. Interessanter zijn de meer subtiele problemen, waar het erom gaat een goed evenwicht tussen twee tegengestelde belangen te vinden. Waarbij je soms ook moet schipperen en compromissen onvermijdelijk zijn. Juist dan wordt er duidelijk meer gevraagd van vertalers. En niet van hen alleen.