Ton Hoenselaars (ed.), Shakespeare and the Language of Translation. London: The Arden Shakespeare, 2004, 360 p. ISBN 1 90427 145 6
Mijn eerste noemenswaardige kennismaking met Shakespeare vond plaats op een Oost-Duitse basisschool toen ik een jaar of tien was. We bespraken fragmenten uit A Midsummer night’s dream, maar dan onder de titel Ein Sommernachtstraum, en dit gebeurde niet in de Engelse les, maar in de Duitse. En twee jaar later stond Romeo und Julia op het lesprogramma – ik heb het nog even opgezocht – in de Schlegel-vertaling uit 1797. Ik maakte toen geen onderscheid tussen originelen en vertalingen, laat staan tussen vertalingen onderling. En als ik me goed herinner ging het daar tijdens de les ook niet over. Shakespeare was gewoon Shakespeare en zijn taal (ook in vertaling) dus onveranderlijk. Ook later recipieerde ik het werk van deze dichter voornamelijk in de vorm van vertalingen.
Ton Hoenselaars, samensteller van de bundel Shakespeare and the Language of Translation, benadrukt in zijn inleiding dat vertalingen het belangrijkste middel zijn bij de Shakespeare-receptie in de niet-Engelstalige wereld. Vertaalgerelateerd onderzoek zou volgens hem dan ook een substantiëler onderdeel moeten uitmaken van Shakespeare-studies. Tot dusver is hieraan bijna uitsluitend aandacht besteed door anglisten extra muros. De reden hiervoor is volgens Hoenselaars dat Shakespeare volgens het romantische auteursideaal als dé nationale dichter wordt gezien. Ingrepen in de tekst door her- of vertalingen worden als degeneratie en devaluatie beschouwd, waardoor velen menen dat zijn werk alleen in de oorspronkelijke taal het bestuderen waard is. Volgens Hoenselaars is deze opvatting achterhaald en sluit ze niet aan bij het kosmopolitische karakter van de hedendaagse Shakespeare-studies, het standpunt uit de romantiek wordt in deze bundel dan ook betwist. De vijftien essays die erin zijn opgenomen pogen deze visie bij te stellen door de taal van Shakespeare vanuit een vertaalgericht perspectief te analyseren. De bundel laat met andere woorden onderzoekers binnen de Shakespeare-studies kennismaken met de mogelijkheden die inzichten uit het vertaalonderzoek voor hun vak bieden en geeft suggesties voor nieuw onderzoek.
De uiteenlopende talen en culturen die de achtergrond vormen voor de casestudies geven het boek een kosmopolitisch karakter. De overgrote meerderheid van de auteurs en ook de samensteller zijn docenten of hoogleraren Engels(talig)e literatuur en/of cultuur ‘from all over the world’. Het boek bestaat uit een inleidend gedeelte gevolgd door drie delen met essays, onderverdeeld op basis van verschillende invalshoeken. Het vierde deel bevat een op onderwerp toegespitste lijst met suggesties voor vervolgstudie. In deze bibliografie zijn enkele algemene vertaalwetenschappelijke werken opgenomen, maar ze bevat hoofdzakelijk studies over de Shakespeare-receptie en -productie in verschillende taalgebieden.
Het eerste, descriptieve en analytische deel (Words and Cultures) behandelt algemene onderwerpen uit de vertaalwetenschap van uiteenlopende aard. Heel globaal gezegd gaat het over moeilijkheden die ontstaan door het overbrengen van een literair werk in een nieuwe culturele context. Zo gaat Susan Bassnett in op hedendaagse Shakespeare-opvoeringen in het Engelse taalgebied. Ondanks het feit dat de stukken meestal nog in vroegmodern Engels worden opgevoerd, zijn ze wel degelijk aangepast aan nu geldende normen en ideologieën. Bassnett wijst erop dat het gedrag van vrouwelijke personages, door tussenkomst van de regisseur, niet langer het vrouwbeeld van 1600 weerspiegelt, maar meestal met onze hedendaagse visie overeenkomt. De veranderde opvattingen over de rol van de vrouw maken onderdeel uit van de veranderlijkheid van culturen.
Shurbanov en Sokolova lichten toe welke invloed cultuurpolitieke mechanismen kunnen hebben bij het vervaardigen van vertalingen. Het oeuvre van Shakespeare werd in opdracht van het planmatige en centraal gestuurde cultuurbeleid in het communistische Bulgarije binnen enkele jaren integraal in het Bulgaars vertaald.
Bijzonder in dit deel is de bijdrage van Dirk Delabastita waarin hij talrijke ‘cross-language stituations’ (meertalige scènes) uit Shakespeares werk naar voren haalt en toelicht. Uit het gebruik van scènes waarin meertalige communicatie en de reflectie over taal als dramatische middelen fungeren, leidt Delabastita denkbeelden af over taal, meertaligheid en vertalen. Zo gaat hij in op de paradoxale beeldvorming over vertaling, die ten opzichte van de bron zowel in termen van gelijkheid als in termen van ongelijkheid wordt voorgesteld. Iets anders dat aan de hand van Shakespeares oeuvre naar voren wordt gebracht, is het vermogen van taal om groepsidentiteiten te scheppen en daardoor gelijkheid en ongelijkheid in en tussen sociale groepen te creëren. Uit deze analyse van Shakespeares stukken vanuit het oogpunt van multilingualiteit en vertalen blijkt dat scènes met meertalige personages vaak een komische ondertoon hebben en dat het vertalen, wanneer het in een toneelstuk is verwerkt, herhaaldelijk leidt tot de ontmaskering van een bepaald personage. Uit dit essay wordt duidelijk dat Shakespeare de kracht van het vertalen onderkende.
In het tweede gedeelte (The Translator at Work) komen hedendaagse Shakespeare-vertalers aan het woord. Zij lichten hun eigen vertalingen toe en behandelen problemen die zich daarbij voordeden. Dit gedeelte is eerder vertaalkritisch van aard en dus prescriptiever dan het eerste deel. De dramaturg Hamburger laat aan de hand van zijn eigen ervaringen zien dat vertalers onvoldoende beschermd zijn tegen plagiaat, aangezien taaldiefstal (uit vertalingen) blijkbaar moeilijker bewijsbaar is dan het stelen van geestelijk eigendom. Ik betwijfel echter of dit gevaar, zoals Hamburger suggereert, uitsluitend of met name voor Shakespeare-vertalingen geldt. Het feit dat Shakespeare als geen andere dichter steeds opnieuw hervertalingen oproept, zou volgens Hamburger het risico verhogen dat eerdere vertalingen geplagieerd worden. Als dit werkelijk zo is, zou het ook voor andere vaak vertaalde teksten moeten gelden.
Départs wil de begrippen ‘spreekbaarheid’ en ‘opvoerbaarheid’ van toneelvertalingen concretiseren, zodat ze als richtlijnen voor vertalers van (Shakespeares) toneelstukken gebruikt kunnen worden. Départs stelt: ‘A translation which does not lend itself to acting is a misunderstanding of the nature and purpose of Shakespeare’s works (…) if it doesn’t take performance into account, it is essentially an unfaithful rendering’ (p. 144). Daarom dienen toneelvertalingen de theatrale dimensie van de bron te handhaven. Hoe dat bewerkstelligd moet worden, bleef voor mij echter vrij duister. Want hoe bepaal je nu eigenlijk de ‘gestic meaning’ en de ‘vocal energy’ van de bron en hoe verwezenlijk je die vervolgens in je vertaling? Ik denk niet dat het Départs in dit artikel is gelukt de bezwaren van Bassnett te ontkrachten. Bassnett had zich tegen de begrippen ‘spreekbaarheid’ en ‘opvoerbaarheid’ gekeerd, omdat ze volgens haar te vaag en daardoor onnavolgbaar zijn.
Interessant is Départs’ behoorlijk resolute formulering van vertaalnormen en kwaliteitseisen, zoals: ‘We must come back to a certain degree of literalness, going against one of the most current notions which claims that being literal is the reverse of being exact. In Shakespearean translation, being literal is a better way of preserving the form, which is a source of theatrical energy’ (p. 145). En: ‘A translation for the theatre must be as oral and gestural as possible, but its function is not to reduce the Shakespearean flow or adapt it to more everyday modes of expression’ (p. 146). Dergelijke programmatische zinnen zijn ook te vinden in andere essays uit dit deel. Dat ligt in zoverre voor de hand dat de vertalers hier oplossingen proberen aan te dragen voor bepaalde vertaalproblemen. Naast de descriptieve lijn van deel één wordt hier als het ware de prescriptieve tegenhanger geplaatst die typerend is voor beschouwingen binnen de vertaalopleiding en de vertaalkritiek.
In deel drie (Post-colonial Translation, Tradaptation and Adaptation) worden vertalingen van Shakespeares toneelstukken vanuit een postkoloniale invalshoek geanalyseerd en beschreven. Zeer interessant is het essay van Lieblein over ‘tradaptations’ van Shakespeare in het Canadese Frans, die een soort protest vormen tegen de overheersing van het Engels en de Engelstalige cultuur in Canada, alsmede tegen het gezag van het standaard-Frans en de Franse cultuur. Deze vertalingen (preciezer gezegd ‘tradaptations’) bezaten in dit geval een identiteitsvormende functie voor de Franstalige Canadezen.
In het artikel van Orkin worden drie opvoeringen van Shakespeare-stukken toegelicht tegen de achtergrond van het postapartheidssysteem in Zuid-Afrika. Een enscenering van een geafrikaniseerde versie van Julius Cesar uit 2002 plaatst de toeschouwers door het specifieke gebruik van taal afwisselend in superieure en in ondergeschikte posities ten opzichte van het overige publiek en de toneelhandeling. Deze opvoering maakt namelijk gebruik van verschillende talen (Engels, Zulu en Tswana) die door de toehoorders alleen naargelang hun achtergrond kunnen worden begrepen. Zo verkeert iedereen uit het publiek op een gegeven moment in de situatie dat hij de gesproken tekst niet kan verstaan. Op die manier worden zowel koloniale taalhiërarchieën als de postkoloniale weerstand tegen en de volledige aanpassing aan ‘the Other’ geproblematiseerd. Voor het theaterpubliek wordt hier ‘the relativity of claims to cultural dominance by any one language as well as, in Shakespeare performance, the flawed nature of colonial insistence on the primacy of “Shakespeare’s” language, accent or meanings’ uitgebeeld.
De bundel Shakespeare and the Language of Translation laat de Shakespeare-onderzoeker kennismaken met het rijk geschakeerde studieterrein van de vertaalwetenschap en met de voordelen die het oplevert om deze dichter vanuit het perspectief van vertalen te bestuderen. Daarbij blijft het boek zeker niet op beginnersniveau steken en is het dus ook aan te bevelen voor vertaal- en theaterwetenschappers die zich bezighouden met het ontstaan en functioneren van postromantische vertalingen – ook in bredere zin – van een gecanoniseerde dichter uit de renaissance.