Abstract: Peter de Voogd bespreekt de nieuwe Nederlandse vertaling van de roman Middlemarch, van George Eliot (1871–1872), door Annelies Roeleveld en Margret Stevens (Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2002). Hoewel hij de publicatie ervan toejuicht en de vertaling erg leesbaar vindt (niet vanzelfsprekend door de hoge moeilijkheidsgraad van het boek), formuleert hij toch ook enkele kritische bedenkingen.
George Eliots Middlemarch, a Study of Provincial Life verscheen in acht afleveringen tussen december 1871 en december 1872, en in (licht gewijzigde) boekvorm in vier delen in december 1872. Er verscheen een tweede druk in maart 1873 en een eendelige nieuwe editie in mei 1874. Voor die tweede druk reviseerde Eliot haar oorspronkelijke tekst grondig, en het is op die editie dat vrijwel alle latere uitgaven zijn gebaseerd.
Boekbesprekingen uit 1871 en 1872 van de afzonderlijk uitkomende delen laten zien dat de roman direct al de aandacht van de critici trok. Nadat het laatste deel was uitgekomen riep niemand minder dan Henry James uit dat dit een meesterwerk was, een mijlpaal in de Europese literatuur (hij deed dat anoniem, in het tijdschrift Galaxy, in maart 1873). In datzelfde jaar was Middlemarch vertaald in het Duits en in het Nederlands (de Fransen liepen in dit opzicht achter – de eerste vertaling daar kwam pas uit in 1890). Die eerste Nederlandse vertaling door Jacoba van Westrheene-van Heijningen, in Sneek door Van Druten en Bleeker uitgegeven, is een snelle en complete, maar zeer matige vertaling, inmiddels zo onbekend geworden dat de hier besproken vertaling er geen gewag van maakt.
Middlemarch speelt zich af in de eerste helft van de negentiende eeuw, en zet op een heel breed canvas vier verhaallijnen neer die regelmatig in elkaar grijpen en waarmee een vrijwel compleet beeld wordt getekend van de toenmalige Britse maatschappij vanuit het perspectief van heel gewone mensen. Het is een tijd van grote verandering: politieke commotie rondom de Reform Bill, een medische revolutie, de komst van de spoorwegen. De personages komen uit alle rangen en standen, en het taalgebruik bestrijkt zo ongeveer het hele spectrum van de Engelse taal, van de idiolecten van de landadel tot die van de boerenstand, en met gebruikmaking van een heleboel specifieke jargons, van artsen, dominees, bankiers en politici tot geleerden, kunstenaars, paardenhandelaars en schurken. De alwetende verteller hanteert weer een geheel eigen register, gekenmerkt door subtiele wendingen, complexe zinsbouw en een voorkeur voor filosofische verhandelingen, en hij laat ook nog eens ieder hoofdstuk voorafgaan door een citaat uit de wereldliteratuur dat de toon zet van het hoofdstuk en vaak ook nog eens weerspiegeld wordt in de stijl en het woordgebruik ervan. Wie aan de vertaling van Middlemarch begint, is een moedig mens: de omvang van de roman alleen al zou menigeen afschrikken en de stilistische complexiteit maakt het tot een van de moeilijkste teksten van de Engelstalige literatuur. Daarbij komt dan nog dat Eliot haar roman heeft volgestopt met arcane feiten en feitjes en verwijzingen, die in moderne Engelstalige edities al, maar zeker ook in een vertaling, moeten worden uitgelegd.
Gezien de moeilijkheidsgraad van de roman, maar ook gezien het literaire belang ervan – Middlemarch is wel de belangrijkste Engelse roman van de negentiende eeuw genoemd, op één lijn met Flauberts Madame Bovary of Dostojevskis Schuld en Boete – is het toe te juichen dat Athenaeum deze vertaling heeft uitgebracht; het is ook passend dat dat is gebeurd in de Grote Bellettrie Serie, zoals altijd typografisch perfect vormgegeven, en een geschikte plankgenoot met Don Quixote en Finnegans Wake. De oorspronkelijke ondertitel is vreemd genoeg helemaal verdwenen, maar wordt gelukkig wel genoemd in het ‘Nawoord’ van de vertalers. Veertien bladzijden verklarende eindnoten voegen essentiële achtergrondinformatie toe. Dat ‘Nawoord’ is overigens wel erg summier, en het is jammer dat uit de aan het einde ervan genoemde bronnen blijkt dat de omvangrijke recentere literatuur over George Eliot nauwelijks is geraadpleegd. Op zijn minst had in een Nederlandse uitgave het proefschrift van Diederik van Werven over de receptie van Eliot in Nederland (Utrecht, 2002) genoemd moeten zijn. De beste goedkope Engelstalige editie op dit moment is het deel in de Oxford World’s Classics serie, Oxford University Press, 1998.
De vertaling zelf is ook voor iemand die de oorspronkelijke tekst ettelijke keren heeft gelezen zeer leesbaar. Dat compliment moet echter worden vergezeld van een kwalificatie. Hoe competent ook, er zijn hier en daar, net iets te vaak, kleine onzorgvuldigheden die veelal te maken hebben met Eliots idiosyncratische Engels. Zo wordt haar neiging tot anachronisme (‘quick’, bijvoorbeeld, betekent bij haar doorgaans ‘levend’ in plaats van ‘snel’) en haar gewoonte aspecten van een abstract groter geheel te specificeren (in de veel voorkomende frase ‘that X which Y’, zie het citaat hier direct volgend) zelden opgepikt. Neem deze passage in hoofdstuk 20:
That element of tragedy which lies in the very fact of frequency, has not yet wrought itself into the coarse emotion of mankind; and perhaps our frames could hardly bear much of it. If we had a keen vision and feeling of all ordinary human life, it would be like hearing the grass grow and the squirrel’s heart beat, and we should die of that roar which lies on the other side of silence. As it is, the quickest of us walk about well wadded with stupidity. (OUP, 192)
De tragiek die gelegen is in het pure feit dat iets zich zo vaak voordoet heeft zich nog niet genesteld in de grove emoties van de mensheid, en misschien zou ons gestel ook niet veel van dergelijke tragiek kunnen verdragen. Als we het hele menselijke leven scherp zouden kunnen zien en horen, zou het zijn of we het gras konden horen groeien en het hartje van de eekhoorn horen kloppen en zouden we sterven aan het gebrul aan gene zijde van de stilte. In de bestaande werkelijkheid lopen de snelsten van ons rond met een dikke laag domheid als isolatie. (213)
Hier wordt ‘[T]hat element of tragedy which lies in the very fact of frequency’ versimpeld tot ‘De tragiek die gelegen is in het pure feit dat iets zich zo vaak voordoet’, wat net iets anders is (bij Eliot is die herhaling immers slechts een aspect); het gaat aan het einde van de zin ook voor problemen zorgen wanneer George Eliot haar latere naamgenoot T.S. Eliot voorgaat in de observatie dat we weinig werkelijkheid aankunnen. Eliot heeft het niet over ‘de’ tragiek maar over alledaagse, zich herhalende pech die in feite tragisch is, en zegt dat het juist die alledaagsheid is waar we niet tegen kunnen. Het is dan ook inderdaad juist niet het ‘hele menselijke leven’ maar het ‘ordinary’, alledaagse menselijke leven waar deze passage over gaat. Idiomatisch mopperen over dat lelijke ‘gebrul’ lijkt me overigens ook toegestaan hier, en die ‘snelsten’ zijn gewoon fout. Een tweede voorbeeld stamt uit het begin van de roman, waarin de kamergeleerde Casaubon via zijn taalgebruik wordt voorgesteld aan de lezer:
‘We must not inquire too curiously into motives,’ he interposed, in his measured way. ‘Miss Brooke knows that they are apt to become feeble in the utterance: the aroma is mixed with the grosser air. We must keep the germinating grain away from the light.’ (hoofdstuk 2, OUP, 22)
‘We moeten niet te nieuwsgierig naar beweegredenen vragen,’ viel hij op zijn afgemeten manier in. ‘Juffrouw Brooke weet dat die vaak weinig overtuigend klinken als ze geuit worden: het aroma wordt verdund met de grovere gewone lucht. We moeten de ontkiemende zaadkorrel niet in het licht brengen.’ (27)
Het zijn heel subtiele verschillen: Casaubons onnatuurlijke schrijftaal verdwijnt bijna, en de hem scherp karakteriserende opmerking over het weghouden van het licht wordt onnodig verzacht door de negatieve wending die de vertaling aan het origineel geeft.
Dit gezegd zijnde – ga er maar aanstaan, die complexe volzinnen van Eliot, in een archaïsch Engels, waarin iedere nuance telt. Elders zijn er prachtige vondsten, met name in de dialogen tussen Lydgate en de onuitstaanbare Rosamond. Ook is het goed dat al die begincitaten geheel in stijl zijn vertaald. Dat de uiteindelijke registerrijkdom van de oorspronkelijke tekst niet wordt geëvenaard is wellicht ook de Nederlandse taal aan te rekenen. Uiteindelijk is de toets der vertaling die van de leesbaarheid, en wat dat betreft zijn de vertalers wonderwel geslaagd. Wie eenmaal de lastige beginhoofdstukken heeft overwonnen raakt gegrepen door het verhaal en de verschillende verhaallijnen, wordt meegesleept in de subtiele en overtuigende karaktertekening, en zal uiteindelijk met spijt de laatste pagina’s iets langzamer lezen om het onafwendbare moment van het laatste woord uit te stellen. Het is fijn dat dit prachtige, diepzinnige en ontroerende boek nu in een competente Nederlandse vertaling toegankelijk is en het is te hopen dat Athenaeum er een goedkope editie van op de markt brengt. Zo verging het uiteindelijk ook de oorspronkelijke uitgave, die tot stomme verbazing van de uitgever een bestseller werd en sinds 1871 niet uit de Engelse boekwinkel is verdwenen.
George Eliot, Middlemarch, vertaald door Annelies Roeleveld en Margret Stevens. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2002, 916 p. ISBN 90 253 1133 4