Wie veroudert wat?    53-55

Overwegingen in antwoord op Guy Rooryck

Cees Koster

Abstract: Onder de kop 'Pleidooi & repliek' worden vijf prikkelende stukken gepresenteerd die een reactie van lezers willen uitlokken of die zelf al een reactie zijn.
Cees Koster neemt het voor Van Pinxteren op en ontkracht in een moeite door de mythe dat vertalingen eerder zouden verouderen dan hun originelen: ‘Laten we eens een paar rekensommetjes maken en dan kijken of we een verouderingsfactor voor vertalingen kunnen bepalen en misschien daaruit een uiterste houdbaarheidsdatum kunnen afleiden. Hoe lang gaat een zeventiende-eeuwse vertaling van een verzameling boeken uit de zesde eeuw voor Christus mee? Hoe lang een negentiende-eeuwse vertaling van een zeventiende-eeuws toneeloeuvre, hoe lang een twintigste-eeuwse vertaling van een twintigste-eeuwse Amerikaanse roman? Dat is een hele opgaaf, om die sommen te beantwoorden.’

 

Laten we eens een paar rekensommetjes maken en dan eens kijken of we een verouderingsfactor voor vertalingen kunnen bepalen en misschien daaruit een uiterste houdbaarheidsdatum kunnen afleiden. Hoe lang gaat een zeventiende-eeuwse vertaling van een verzameling boeken uit de zesde eeuw voor Christus mee? Hoe lang een negentiende-eeuwse vertaling van een zeventiende-eeuws toneeloeuvre, hoe lang een twintigste-eeuwse vertaling van een twintigste-eeuwse Amerikaanse roman? Dat is een hele opgaaf, om die sommen te beantwoorden.

Veroudering wordt vaak in verband gebracht met teksteigenschappen. Taalgebruik is aan veroudering onderhevig: ‘Zo zou je dat nu niet meer zeggen.’ ‘Dat woordgebruik maakt nu wel een erg archaïsche indruk.’ ‘Een dergelijke stijl, die is nu niet meer te pruimen.’

Volgens Guy Rooryck moet het antwoord gezocht worden in de manier waarop vertaald wordt: ‘Een vertaling veroudert immers veel sneller als zij geen rekening houdt met de typerende afwijkingen van de brontekst’ (bedoeld worden afwijkingen in de brontekst van een soort standaardtaal). Vertalingen verouderen dus altijd, maar de uiterste houdbaarheidsdatum ligt minder ver weg wanneer de vertaler het product ‘meer [...] versmelt in de oven van zijn eigentijdse normen en maatstaven.’ De veroudering hangt dus samen met de eigentijdsheid van de vertaling. Moderne vertalingen verouderen snel, want die ‘proberen vaak alle taalafwijkingen te verdoezelen of weg te werken’ en de vraag is dan of ‘door dergelijke systematische ingrepen de intrinsieke literaire waarde van de tekst niet onherroepelijk wordt aangetast’.

Maar, heeft een tekst ‘intrinsieke literaire waarde’? Zit er iets in de tekst zelf dat waarde bezit? Mijn antwoord is: nee. Waarde is iets dat toegekend wordt, door iemand, aan iets. Lezers, die hebben waarden en die laten ze los op wat ze lezen, teksten.

Worden er verschillende soorten waarden losgelaten op vertalingen en op oorspronkelijke teksten? Mijn antwoord is: ja.

We kennen allemaal het verhaal van de dubbele status van de vertaling. Een vertaling is aan de ene kant een afgeleide tekst, die teruggaat op een andere tekst, maar aan de andere kant is een vertaling ook een zelfstandige tekst, een eenheid op zich, net als alle andere teksten.

Net als voor alle teksten tellen voor vertalingen de jaren ook. Ze worden oud en dat kun je merken. Dat wil zeggen, met een beetje kennis van taal en cultuur kunnen de meeste mensen als ze een ‘kale’ tekst voor zich krijgen wel zo’n beetje bepalen of het een oude, oudere of moderne tekst is. Taalgebruik is historisch verankerd. De Statenbijbel (eerste rekensom) is ongeveer net zo oud als het werk van P.C. Hooft en Jacob Revius, de Shakespeare-vertalingen van Burgersdijk (tweede rekensom) zijn ongeveer net zo oud als de romans van Truitje Bosboom-Toussaint en Susan Janssens De Grote Gatsby (derde rekensom) is ongeveer net zo oud als De gevarendriehoek van A.F.Th. van der Heijden.

Dat is de ene kant van de dubbele status, die van waaruit vertalingen en originelen gezien worden als gelijken. Maar nu de andere kant: Bij oorspronkelijke teksten wordt veroudering als een onomkeerbaar proces gezien, bij vertalingen als een onwenselijke eigenschap.

Hoe verouderd is het werk van Hooft, Revius, Bosboom-Toussaint? Dit zijn gerespecteerde teksten, ze zijn oud, maar hun waarde wordt alom erkend, geen literatuurgeschiedenis slaat ze over: het zijn, kortom, gecanoniseerde teksten. Ze zijn ‘af’, bijgezet, iemand doet er nog wel eens iets mee, maar op een literatuurlijst van de middelbare school zal je ze niet tegenkomen en in een doordeweekse boekenkast ook niet.

Hoe zit dat nu met de vertalingen? In de ogen van de meeste mensen zijn vertalingen nooit af. Waar, zeg maar, de daad van het scheppen (het originele werk) als onherhaalbaar wordt beschouwd, wordt vertaling gezien als iets dat wel herhaalbaar is. Omdat van een origineel altijd weer opnieuw een vertaling kan worden afgeleid, en omdat het dus altijd anders kan en vertaling nooit af is, wordt er aan vertalingen een andere waarde toegekend. Dat is echter een kwestie van canonisering – het verouderingsproces verloopt voor vertalingen en oorspronkelijke werken langs dezelfde lijnen, het canoniseringsproces niet.

Vertalingen moeten een bijzondere status hebben om in de canon opgenomen te worden. De Statenbijbel is daar een mooi voorbeeld van. Er is waarschijnlijk geen vertaling in Nederland te vinden die meer zijn stempel heeft gezet op de ontwikkeling van taal, literatuur en cultuur. Hoe onaantastbaar de vertaling wordt geacht – zozeer zelfs dat zij als een oorspronkelijke tekst lijkt te worden beschouwd – blijkt keer op keer in de discussies die worden gevoerd over allerhande kwesties rondom het project Nieuwe Bijbelvertaling. Ook Burgersdijks vertalingen uit het eind van de negentiende eeuw hebben een bijzondere positie, voornamelijk omdat Burgersdijk nog steeds de enige is die al het werk van Shakespeare heeft vertaald. Niet dat de stukken nog opgevoerd worden of dagelijkse leeskost vormen, maar sla een Nederlandse vertaling open van een Engelse roman waarin Shakespeare wordt geciteerd en in zeven van de tien gevallen vind je Burgersdijk als bron voor het Nederlandse citaat. In dat opzicht functioneren de vertalingen nog volop en zijn zelfs nog een keer herdrukt aan het eind van de twintigste eeuw.

Maar de meeste vertalingen komen aan een dergelijk Nachleben niet toe. Lang voordat ze zouden kunnen verouderen zijn ze allang in vergetelheid geraakt. Met intrinsieke waarde heeft dat niet veel te maken, wel met toegekende waarde. In het gunstigste geval worden ze opgevolgd en dat geeft alleen maar toegevoegde waarde. Hoe meer Balzacs, of het nou die van Sainte-Beuve, van Proust, van Van Pinxteren of van Rooryck is, hoe beter.