Van wereld tot wereld    45-49

Cees Koster

Abstract: In dit nummer biedt Filter ruimte aan vier ‘recent of bijna gepromoveerden’ om hun proefschrift voor te stellen. Over de methodische reflectie op de vergelijking van vertaling en origineel en een voorstel tot een procedure voor de studie van poëtische teksten en hun vertaling.

 

Hoewel ze van oudsher tot een van de belangrijkste gebieden van de vertaalbeschouwing behoort (nog van voordat de term vertaalwetenschap opgeld deed), is ze de laatste jaren tamelijk op de achtergrond geraakt, om niet te zeggen gemarginaliseerd; ik heb het over de vergelijkende beschrijving van vertalingen en originelen.

Zoals Luc van Doorslaer elders in dit nummer terecht opmerkt is in de laatste jaren binnen die richting in de vertaalwetenschap die zich bezighoudt met de beschrijving van daadwerkelijk bestaande vertalingen het accent meer en meer op de studie van historische, sociale en/of culturele functies van vertalingen komen te liggen en minder op de studie van de teksten zelf. Op zichzelf is dat geen wonder, en allerminst een slechte ontwikkeling. De vertaalwetenschap volgt daarin andere cultuurwetenschappen en vindt een groot deel van haar huidige legitimatie en wereldwijde populariteit juist in die contextualisering. Het is ook niet zo dat er niet meer aan vergelijking wordt gedaan. Er worden talloze casestudy's gepubliceerd, vooral ook vanuit ideologiekritische (feministische, post-koloniale) en poststructuralistische hoek. Het probleem ligt eerder in de accentuering van de methodologische reflectie. Er wordt nauwelijks nog gereflecteerd over de manier waarop je systematisch aan tekstvergelijking kunt doen. Als exemplarisch mag de houding gelden van Anthony Pym, één van de exponenten van de nieuwe vertaalwetenschap van ná de culturele wending, in zijn boek Method in Translation History. Dit boek gaat over de methodologie van historisch contextualiserend vertaalonderzoek. Hij schenkt in het boek wel aandacht aan tekstueel onderzoek, maar geeft daarvoor als enige leidraad dat de onderzoeker zich kan bedienen van de ‘general procedures of descriptive analysis’. Welke deze zouden moeten zijn, dat weten wij allemaal zonder probleem, want Pym geeft er geen nadere aanduiding van. Uiteraard is het idee alleen al dat er zoiets zou bestaan een hersenschim.

Het zal nu wel geen verbazing meer wekken dat in mijn proefschrift juist wel aandacht is voor methodologische reflectie op de vergelijking van vertaling en origineel. Sterker nog: het hele boek gaat erover. En ik besteed juist amper aandacht aan de contextualisering. In die zin maak ik Pym ook geen verwijt. Zijn advies is wat al te makkelijk, maar het is natuurlijk heel legitiem om het accent op één van de twee aspecten te leggen, op het buiten tekstuele of het binnen tekstuele. Te meer daar het ook buitengewoon moeilijk is om beide binnen één theoretisch kader te vatten.

Bij mij staat het (binnen)tekstuele centraal. Het resultaat van het proefschrift (het is het soort proefschrift dat eerder van een doelstelling dan van een vraagstelling uitgaat) is het voorstel tot een procedure, een begrippenapparaat, voor de studie van poëtische teksten in vertaling. Het uiteindelijke doel van de vergelijkingsprocedure is het zichtbaar maken van de zogeheten ‘vertaalinterpretatie’. Daaronder versta ik de interpretatie van de brontekst zoals die uit de vergelijking tussen vertaling en origineel kan worden geconstrueerd en die kan worden toegeschreven aan de tekstuele instantie van de vertaler. De drie belangrijkste vragen waar het proefschrift zich in verband hiermee op richt, zijn: hoe manifesteert zich de tekstuele instantie van de vertaler, op wat voor manier gaat vertaalvergelijking in zijn algemeenheid in zijn werk (hoe hebben anderen dat gedaan) en welk begrippenapparaat is het meest geschikt om de vertaalinterpretatie zichtbaar te maken?

Het antwoord op de eerste vraag luidt dat de vertaler als tekstuele instantie slechts latent aanwezig is in de vertaling. Wanneer je de vertaling als zelfstandige tekst neemt, kun je veronderstellen dat de zenderrol, voor zover je die als tekstuele strategie kunt onderscheiden als modellezer, bezet moet zijn door zowel de vertaler als de oorspronkelijke auteur. Je kunt de tekstuele instanties van auteur en vertalers op grond van de vertaling alleen niet van elkaar onderscheiden. Dus kan de vertaler als tekstuele instantie alleen manifest worden gemaakt in de verschillen tussen vertaling en origineel. De vertaler als tekstuele instantie wordt daarmee een construct van de procedure die wordt gebruikt om die verschillen te vinden.

Invarianten
De vertaalwetenschappelijk-technische term voor een verschil tussen doel- en brontekst is, zoals bekend, ‘verschuiving’. Een substantieel deel van het proefschrift is gewijd aan een studie van een aantal vertaalwetenschappelijke methodes om verschuivingen vast te stellen. Daaruit blijkt dat het constateren van verschuivingen altijd gepaard gaat met het vaststellen van overeenkomsten. Je hebt een invariant nodig die vergelijking überhaupt mogelijk maakt: een element dat voor beide teksten gelijk is en daarom als derde term van de vergelijking, als het zogenaamde tertium comparationis, kan functioneren. Cruciaal is dat de invariant ‒ of liever: invarianten, bij het vergelijken van zoiets ingewikkelds als teksten is er altijd van meerdere, zij het onderling samenhangende, invarianten sprake ‒ wordt toegesneden op het doel van de procedure.

Er blijken verschillende onderscheidingen van belang bij het bepalen van invarianten. Eén van de belangrijkste is het verschil tussen het microniveau (de delen) en het macroniveau (het geheel) van een tekst. Een belangrijk probleem op dit punt is de vraag op welk niveau de vergelijking dient te beginnen en waar men dus in eerste instantie een invariant moet zoeken. Het mag duidelijk zijn dat beide niveaus van even groot belang zijn: voor de interpretatie van de tekst als geheel is het nodig betekenis te geven aan de delen, maar voor het betekenis geven aan de delen is een idee nodig over de betekenis van de tekst als geheel. In de meeste methoden wordt prioriteit gegeven aan één van beide niveaus, en vraagt men zich af of een procedure zich top-down (van macro naar micro) moet bewegen, dan wel bottom-up (van micro naar macro). In mijn onderzoek heb ik ervoor gekozen om juist de circulariteit van de interpretatie te benadrukken en laat ik de vergelijking van macro- naar micro- naar macroniveau verlopen.

Een ander methodologisch strijdpunt is of je de invariant vooraf moet bepalen, onafhankelijk van het tekstpaar in kwestie, of dat je voorafgaand aan de eigenlijke vergelijking één van de teksten (of allebei afzonderlijk) moet beschrijven en aan de hand van de resultaten daarvan je tertium kunt bepalen. Nadeel van het laatste is dat het bijna onvermijdelijk is dat één van beide teksten een te grote rol krijgt bij het bepalen van de invariant en dat nadeel doet zich het sterkst gelden wanneer de brontekst als uitgangspunt wordt genomen. Aan de andere kant is het ook onvermijdelijk om in enige vorm aan beschrijving te doen voordat vergeleken kan worden. Ook hier heb ik een middenweg gekozen. De initiële analyse op macroniveau is beschrijvend. Pas daarna wordt aan vergelijking gedaan op een aantal van te voren bepaalde (op algemene taal-, literatuur- en genre-theoretische overwegingen) punten.

Als sleutelbegrip in het armamentarium wordt gepostuleerd het begrip ‘tekstwereld’. Een tekstwereld kun je beschouwen als het beeld dat de lezer tijdens het interpretatieproces opbouwt aan de hand van een tekst. Een tekstwereld is gevuld met subjecten en objecten die allemaal qua tijd en plaats gesitueerd zijn, waaraan allerhande eigenschappen kunnen worden toegeschreven en waartussen allerhande semantische relaties gelegd kunnen worden Daarnaast kan nog een zogeheten deiktisch centrum worden geïdentificeerd: het nulpunt ten opzichte waarvan bovenstaande entiteiten kunnen worden gelokaliseerd en dat verbonden is met de speciale positie van het lyrisch subject of persona, zeg maar de ‘stem’ die spreekt. De vertaalinterpretatie, zo luidt de beslissende redenering, kan zichtbaar gemaakt worden door de verschillen naar boven te halen tussen de tekstwereld die uit de vertaling geconstrueerd kan worden en de tekstwereld die uit het origineel geconstrueerd kan worden. Het (macro)begrip ‘tekstwereld’ fungeert daarmee als globale invariant van de vergelijking. Dat is mogelijk, omdat je kunt stellen dat overal waar een tekst is een tekstwereld kan worden geconstrueerd.

De procedure
De procedure gaat als volgt in zijn werk. In een preliminaire fase vindt er een historische contextualisering plaats van doeltekst, brontekst en vertaler. Deze contextualisering vindt plaats op ad hoc wijze en is niet in de procedure zelf geïntegreerd. De initiële analyse op macroniveau vindt plaats aan de hand van het vaststellen van het zogeheten ‘semantischpragmatisch geraamte’ van de doeltekst en behelst een globale beschrijving van bovengenoemde elementen uit de tekstwereld van de doeltekst. Vervolgens wordt bekeken of dit geraamte ook voor de brontekst opgaat. Is dat niet het geval, dan dient het geraamte zodanig veralgemeniseerd te worden dat dat wel het geval is, zodat dit geraamte ook als invariant gebruikt kan worden. Dat is nodig, omdat telkens van een van beide teksten bekeken moet kunnen worden hoe uit de tekstuele elementen de tekstwereld kan worden geconstrueerd, waarbij het semantisch-pragmatisch geraamte als referentiekader dient. Als dat slechts voor een van de teksten opgaat, kan het niet als zodanig functioneren.

Vervolgens wordt voor beide teksten afzonderlijk een aantal lijsten gemaakt waarin de grammaticale constituenten (‘phrases’; nominale, verbale, adverbiale en adjectief- en voorzetselconstituenten) en woorden naar soort (grammaticaal en lexicaal; substantieven, werkwoorden, adjectieven en bijwoorden) worden geïnventariseerd. Van alle constituenten wordt bepaald naar welk tekstwereldelement ze verwijzen, welke eigenschap ze dat element toeschrijven of welke relatie tussen elementen ze tot stand brengen. De lijsten die het resultaat zijn van deze lexicale en syntactische analyse dienen als instrument bij de verdere vergelijking. Corresponderende doel- en bronlijsten kunnen met elkaar vergeleken worden ter vaststelling van verdere overeenkomsten en verschillen tussen de lijsten of elementen van de lijsten en ter vaststelling van de mate waarin een eventuele verschuiving gevolgen heeft voor de realisatie van de tekstwereld. Indien noodzakelijk, kunnen de lijsten verder worden ontleed volgens elk relevant criterium, in termen van de wijze waarop de elementen bijdragen aan de realisering van de tekstwereld (bijvoorbeeld alle nominalen in een subjectpositie, alle verbale constituenten met een passieve vorm samen met de subjecten en/ of objecten die daaraan zijn gekoppeld, alle cultuurspecifieke substantieven; de mogelijkheden zijn eindeloos, criterium is de relevantie voor de opbouw van de tekstwerelden).

De lijsten kunnen ook als basis dienen voor de vergelijking op een aantal additionele niveaus die vanuit literair oogpunt interessant kunnen zijn: het genre-specifieke niveau van prosodie (klank, rijm, ritme, etc.) en de niveaus van retorisch taalgebruik en intertekstualiteit.

Op elk niveau van vergelijking speelt telkens de vraag wat de consequenties zijn van eventuele verschuivingen voor de tekstwereld van de doel tekst ten opzichte van die van de brontekst. Uiteindelijk vormen de uitspraken over die consequenties de basis voor een afrondende evaluatie van de interpretatie van de brontekst die aan de realisatie van de doeltekst ten grondslag heeft gelegen en die aan de tekstuele instantie van de vertaler kan worden toegeschreven. De vertaalinterpretatie kan vervolgens historisch of cultureel verklaard worden op basis van de gegevens die in de preliminaire fase zijn gevonden.

Uiteraard is dit een sterk gereduceerde, vereenvoudigde en abstracte weergave van de procedure. Ik heb ervoor gekozen om hier wat meer te laten zien van de theoretische overwegingen die een rol hebben gespeeld bij het ontwikkelen van de procedure, omdat de reflectie over methodologie voor mij een minstens zo belangrijk element van het proefschrift is als de praktische methodologie zelf. De stille hoop daarbij is dat dit voldoende aanleiding zal geven tot de broodnodige discussie en methodologische reflectie. Wie de mooie voorbeelden wil zien (analyses van een Engelse en Amerikaanse vertaling van een gedicht van Rutger Kopland, van een Nederlandse, Duitse en Spaanse vertaling van een gedicht van Robert Lowell en van de vertalingen door de Duitse dichter Paul Celan van een aantal sonnetten van William Shakespeare), die zal het boek moeten raadplegen.

From World to World. An Armamentarium for the Study of Poetic Discourse in Translation. Amsterdam/Atlanta, GA: Rodopi. Approaches to Translation Studies, Volume 16.