Abstract: Een functioneel getint onderzoek naar de sociale functies van bijbelvertalingen in relatie tot de vorm die die vertalingen aannemen. Bijbelvertalingen hebben een groot aantal sociale functies zoals liturgische functies, studiefuncties, missionaire functies, literaire, cultuurhistorische functies en dergelijke. Deze functies veranderen al naargelang tijd en plaats en zijn van invloed op de manier waarop de teksten vertaald worden.
Waarom zijn er geen ‘inclusieve’ vertalingen van de Ilias en wel van de bijbel, waarom is de vertaling van de Hebreeuwse godsnaam JHWH tot zo’n probleem geworden, waarom willen sommige kerken ‘concordante’ vertalingen van de bijbel? Deze vragen raken de sociale functies van bijbelvertalingen. Hoe kun je nu verbanden leggen tussen de sociale functies en de vormen die bijbelvertalingen aannemen? Dat is een centrale vraag in mijn onderzoek.
Om een bruikbare indeling te krijgen van de vormen die bijbelvertalingen kunnen aannemen, combineer ik het onderscheid tussen vormgericht, betekenisgericht en bedoelinggericht vertalen met het onderscheid tussen de verschillende niveaus van de brontekst, zoals het niveau van het lexicon, de syntaxis, retorische en stilistische patronen en de culturele pragmatiek. Een redelijk verfijnde en praktische typologie van vertalingen is dan mogelijk omdat vertalingen bijvoorbeeld op retorisch niveau vormgericht en op syntactisch niveau betekenisgericht kunnen zijn. Het begrip ‘sociale functies van vertalingen’ gebruik ik zoals dat ontwikkeld is binnen skopos/Handlung-benaderingenvan mensen als Katharina Reiß, Hans Vermeer en Christiane Nord.
Equivalentie en skopos
In theoretische benaderingen van het bijbel vertalen heeft de sociale context van het bijbel vertalen nog altijd een ondergeschikte positie. De aandacht gaat veeleer naar mogelijke equivalentierelaties tussen brontekst en bijbelvertaling. Daarbij speelt de dichotomie van formele en functionele equivalentie een sleutelrol, equivalentie op het niveau van de vormen of op het niveau van de functies van bron- en doelteksten.
Een aantal ontwikkelingen heeft dit equivalentiekader ondergraven. De taalwetenschap heeft laten zien hoezeer talen vormelijk verschillen. Taalvormen, of het nu woorden zijn of genres van teksten, zijn niet direct vergelijkbaar of equivalent over taalgrenzen heen. Natuurlijk zijn er overlappingen, maar de precieze aard en omvang van die vormelijke overlappingen tussen talen is heel moeilijk vast te stellen. Wat betreft functionele equivalentie, het optimistische idee dat de functie van oude teksten in de oorspronkelijke bronsituatie wetenschappelijk kan worden vastgesteld is sterk aangevochten. De bronsituatie is immers achter de horizon van het verleden verzonken en nauwelijks toegankelijk. Er zijn alleen leestradities die oude teksten zoals de bijbel begeleid hebben door de geschiedenis en er zijn verstaanshorizonnen waarbinnen vertalers (als lezers) wisselende bedoelingen toeschrijven aan teksten. Maar ook als de oorspronkelijke functie van de tekst deels min of meer objectief vaststelbaar zou zijn, blijft het zo dat de vertaling als tekst in een andere historische en culturele setting functioneert en daarbinnen noodzakelijk andere functies krijgt.
Als er noodzakelijk functieverschuiving is, dan loont het de moeite om naar de relatie tussen vertaling en brontekst te kijken vanuit die nieuwe functie in de doelcultuur. Dat is dan ook kenmerkend voor de skopos/Handlung-benadering. Een enkele vertaling kan nooit alle aspecten van een brontekst tegelijk laten zien. Vertalers komen daarom bewust of onbewust tot een selectie om bepaalde aspecten van de bron op een bepaalde manier door te geven. De grondidee van Nord en anderen is nu dat het vooral de sociale functie van de vertaling, de skopos, is die deze selectie bepaalt. Christiane Nord (1991:9) formuleert het zo: ‘The function of the target text is not arrived at automatically from an analysis of the source text, but is pragmatically defined by the purpose of the intercultural communication.’ Hierbij heeft Robinson (1997: 208) het volgende commentaar: ‘Implications: (1) that translations are intended to serve some social function or functions; (2) that these functions are not textual abstractions like “the rhetorical function” or “the informative function,” but extratextual actions designed to shape how people behave in a social context; (3) that these functions cannot be determined in stable or permanent ways but must be renegotiated “pragmatically” in every new communicative context; and (4) that the guiding factor in these negotiations is the purpose (skopos)of the intercultural communication, what the various people hope to achieve in and through it.’
Een voorbeeld van een skopos is de liturgische functie van bijbelvertalingen. Deze skopos leidt tot specifieke vertaalbehoeften, bijvoorbeeld de behoefte aan zogenaamd beperkt concordante vertalingen van thematisch en retorisch prominente woorden uit bijbelse bronteksten waarbij zo’n sleutelwoord zoveel mogelijk door een en hetzelfde woord vertaald wordt om de hoofdlijn van een betoog bij voorlezing in liturgische contexten goed uit te laten komen. Neem de vertaling van het sleutelbegrip pistis/pisteuo in de Romeinen brief. Dit kan zowel met ‘geloof’ (‘geloven’) als met ‘vertrouwen’ worden vertaald, al naar gelang de context. In Romeinen 4.3 en 4.9 bijvoorbeeld is een weergave met ‘vertrouwen’ in de onmiddellijke context (het vertrouwen dat Abraham had in de beloften van God) een verdedigbare keuze. Maar in de wijdere context functioneert dit exempel van Abraham binnen een uitvoerig theologisch betoog dat de mens door pistis rechtvaardig is voor God. Door in de vertaling van pistis in Romeinen 4.3 en 4.9 hetzelfde woord te kiezen als in bijvoorbeeld 1.17 blijft bij het kerkelijk voorlezen van dit vers een hoorbare verbinding behouden tussen dit exempel van Abraham en het grondthema van dit briefdeel. Vertalingen kunnen niet alle aspecten van de bron tegelijk laten zien. Vertalers moeten bijvoorbeeld vaak kiezen tussen het weergeven van variërende contextuele betekenisnuances met verlies van verbanden binnen de wijdere context of het weergeven van de thematische hoofdlijn met verlies van contextuele nuances. Vanuit de sociale functie van de vertaling kunnen vertalers dan tot een consistente vertaalstrategie komen. Wil een vertaling van de Romeinenbrief geschikt zijn voor gebruik in kerkelijke contexten, dan moet die vertaling de liturgische behoefte aan beperkte concordantie bevredigen. Overigens kan eensluidende vertaling van woorden met retorische of thematische sleutelrol ook voortvloeien uit een seculiere literaire of cultuurhistorische skopos.
Vormen en typen van vertalingen
Om een indeling te krijgen van de vormen die vertalingen aannemen, hanteer ik een onderscheid tussen vormgericht, betekenisgericht en bedoelinggericht vertalen dat teruggaat op taalwetenschappelijk betrekkelijk algemeen aanvaarde onderscheidingen tussen de vorm, de betekenis en de bedoeling van een uiting. Hoewel vorm, betekenis en bedoeling van taaluitingen heel moeilijk te scheiden zijn, kan een zinvolle reflectie op taal en vertalen toch niet zonder dit onderscheid.
Technische termen voor bedoeling in het Engels zijn contextual implications en ook wel interpretations tegenover meanings. Contextuele implicaties zijn bedoelingen die een taalgebruiker geheel uit de gebruikssituatie van een taaluiting afleidt. Als ik zeg, ‘het regende hard en ik ben kletsnat geworden’, dan zal een luisteraar daaruit de bedoeling (contextuele implicatie) afleiden dat ik door de regen zo nat ben geworden. Dat oorzakelijk verband, hoewel bedoeld, wordt nergens uitgedrukt in mijn uiting. Het is een pragmatische inferentie en behoort niet tot de betekenis van de uiting, betekenis in deze technische, semantische zin.
Bij het vertalen worden altijd sommige betekenissen uit de grondtekst omgezet in contextuele implicaties en sommige contextuele implicaties van de grondtekst omgezet in betekenissen in de vertaling. Heel vaak dwingen grammaticale en lexicale verschillen tussen talen tot zulke verschuivingen, soms zijn het vertaalkeuzes die tot dergelijke verschuivingen leiden. Neem de woordgroep en prauteti sofias in Jacobus 3.13 (letterlijk: in zachtmoedigheid van wijsheid). De adnominale genitief sofias geeft alleen aan dat ‘wijsheid’ op enigerlei wijze kwalificerend gerelateerd is aan ‘zachtmoedigheid’ (of: nederigheid) en de auteur laat het aan de lezer over de aard van die relatie af te leiden. Voorbeeld a) is nu een vormgerichte, b) een betekenisgerichte en c) een bedoelinggerichte vertaling van deze woordgroep:
a) in/met zachtmoedigheid van wijsheid;
b) met wijze zachtmoedigheid;
c) met zachtmoedigheid die uit wijsheid voorkomt.
Een betekenisgerichte vertaling van deze woordgroep zoals b) vermijdt het om de (vermoedelijk) bedoelde relatie tussen wijsheid en zachtmoedigheid expliciet te maken, terwijl een bedoelinggerichte vertaling als c) de contextuele implicatie dat wijsheid de bron is van de zachtmoedigheid expliciteert. Een vertaling van het type c) vinden we onder meer in de New International Version (‘humility that comes from wisdom’). Door contextuele implicaties expliciet te vertalen gebeurt er van alles, pragmatisch gesproken: in het voorbeeld c) presenteert de vertaler de bronrelatie tussen wijsheid en zachtmoedigheid die de vertaler zelf als lezer heeft afgeleid als een bewering van de oorspronkelijke auteur. Verder verschuift de focus: de (nu expliciete) relatie tussen wijsheid en zachtmoedigheid is veel meer in focus in de vertaling dan in de bron. Tenslotte is er een stilistisch effect: vertalingen van het type c) zijn wijdlopiger dan a) of b). Vertaling b) is niet vormgericht want b) laat de syntactische vorm van het Grieks los door de eigenschapsgenitivus met een bijvoeglijk naamwoord te vertalen waar het Grieks een zelfstandig naamwoord heeft. Een consequent vormgerichte vertaling als a) kenmerkt zich door een hoge mate van talige interferentie: de syntactische vorm van het Grieks wordt zoveel mogelijk gevolgd in de doeltaal, ook waar dit wringt met het Nederlands.
Verbanden tussen vormen en skopoi van bijbelvertalingen
Bijbelvertalingen hebben een groot aantal sociale functies zoals liturgische functies, studiefuncties, missionaire functies, literaire, cultuurhistorische functies en dergelijke. Deze functies veranderen al naargelang tijd en plaats.
Binnen gemeenschappen waarvoor de bijbel het Woord van God is dat woordelijk geïnspireerd is door de Heilige Geest kunnen alleen maar bijbelvertalingen functioneren die voor het gevoel van de gemeenschap passen bij deze inspiratietheologie. Vanuit zo’n leer is er een heilig ontzag voor de geïnspireerde vorm van de bronteksten die dan ook zo dicht mogelijk benaderd wordt op alle niveaus van de tekst: lexicaal, grammaticaal, stilistisch. Dit levert een extreem vormgerichte vertaal-skopos op die tot vertalingen leidt met een hoge mate van interferentie. De Statenvertaling is een klassiek voorbeeld van zo’n vertaling. Het heeft een aparte kerktaal opgeleverd, de tale Kanaäns, die ook in seculiere kring vaak waardering krijgt als literair aantrekkelijke, ‘weerbarstige’ taal. Het door interferentie gevormde taalkleed heeft een vaak onalledaags karakter dat past bij deze religieuze functie: God spreekt door de bijbel en als Hij spreekt is dat sacrale taal. Het sacrale wordt zo talig verbeeldt en afgezet tegen het profane waarbij gebruikelijke, alledaagse taalvormen passen. Vormgerichte vertalingen van de bijbel hebben een interne sociale functie binnen deze groepen. Ze zijn onderdeel van de kerkelijke identiteit, herkenningspunt, en hebben een taalkleed dat vaak slecht toegankelijk is voor buitenstaanders.
Dit laatste punt, de interne functie gekenmerkt door kerktaligheid, roept een andere belangrijke, en eveneens religieuze, vertaal-skopos op die de eerste lijkt uit te sluiten maar in wezen daaraan complementair is, de bedoelinggerichte skopos waarbij de externe functie van de vertaling centraal staat: het evangelie bij buitenstaanders brengen die geen affiniteit met door interferentie gevormde kerktaal hebben. Deze in essentie missionaire sociale functie leidt tot bijbelvertalingen die interferentie juist vermijden, op alle niveaus, en die op grote schaal contextuele implicaties expliciet maken ook wanneer taalstructurele verschillen daartoe niet dwingen. Dit type vertalingen worden wel common language translations genoemd. De Good News Bible is het prototype van dergelijke bedoelinggerichte vertalingen. De Good News Bible vertaalt bijvoorbeeld de nominativus pluralis oi Ioudaioi (de Joden) als ‘the Jewish authorities’, ‘the people’, ‘the crowd’ in de evangeliën al naar gelang de contextuele implicaties, ook al gaat een samenhang verloren tussen taalgebruikspatroon en historisch-culturele patronen, een samenhang die Ellingworth (1998: 128) zo verwoordt: ‘Apparent anti-Semitism is thereby avoided, but at the cost of losing the generalising overtones of a situation in which church and synagogue were moving relentlessly apart.’
Een ander voorbeeld van een verschijnsel dat voorzover ik weet alleen in die mate in bijbelvertalingen voorkomt en dat ook te verhelderen valt vanuit een skoposperspectief is het zogenaamde inclusieve vertalen. Eerst een voorbeeld, uit de Nieuwe Bijbelvertaling, de vertaling van adelfoi (broeders) in Handelingen 1.15 en 1.16. In de perikoop van Handelingen 1.15 tot 1.26 gaat het om de vervanging van Judas in een vergadering waarin Petrus een toespraak houdt die uitloopt op de verkiezing, door loting, van Matthias. De perikoop begint met te vertellen dat Petrus het woord neemt temidden van de adelfoon (vers 15) en de vergadering in vers 16 aanspreekt met andres adelfoi (mannenbroeders). De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt met respectievelijk ‘leerlingen’ (1.15) en ‘broeders en zusters (1.16) teneinde zogenoemde inclusieve vertaling te leveren waarbij contextueel impliciet geachte vrouwen niet worden uitgesloten door een exclusief mannelijke vertaling. Deze inclusieve vertaling is van het bedoelinggerichte type: de zusters zijn, als de inclusieve exegese van deze passage zou kloppen, contextueel impliciet en deze contextuele implicaties worden in de vertaling expliciet gemaakt. Inclusiviteit is essentieel voor het functioneren van bijbelvertalingen binnen moderne religieuze gemeenschappen en is formeel vastgelegd in de uitgangspunten van moderne bijbelvertalingen zoals de Nieuwe Bijbelvertaling.
Bijzonder interessant is de vraag hoe de ontkerkelijking en secularisatie inwerkt op vertaalbehoeften. In Nederland zijn nu grote groepen mensen die wel de bijbel in vertaling willen lezen maar daar geen religieuze dingen mee doen en ook niet vertrouwd zijn met kerktaal; zij lezen de bijbel literair en cultuurhistorisch. De bedoelinggerichte vertalingen die de tekst dicht bij de lezers willen brengen voldoen niet voor deze groep. Zij willen geen uitleggerige vertaling met relatief veel interpretatieve interferentie. Bedoelinggerichte vertalingen ‘domesticeren’ immers de bijbelteksten vaak, grotendeels onbewust, door teksten subtiel aan te passen aan het normen- en waardenpatroon van de ontvangende culturen en door transculturaties die door toegankelijkheidsoverwegingen zijn ingegeven. Tegelijk kunnen deze seculiere lezers ook niet uit de voeten met bijbelvertalingen die op alle niveaus van de taal vormgericht zijn. Als steeds meer mensen de bijbel als een bundel literaire en cultuurhistorisch cruciale teksten lezen, zal er vraag ontstaan naar vertalingen die vormgericht zijn op stilistisch, retorisch en historischcultureel niveau maar betekenisgericht op grammaticaal niveau, dat wil zeggen voor deze groep hoeven bijvoorbeeld de conventionele woordvolgordes van Hebreeuwse en Griekse zinnen niet gevolgd te worden in de vertaling, zeker niet als dat het zicht op de uitgedrukte betekenissen zou ontnemen. Inclusief vertalen past ook niet bij deze seculiere skopos.
Er is nog veel werk te doen in het empirische onderzoek van bijbelvertalingen vanuit dit skoposperspectief waarin de veranderende sociaal-culturele context van het bijbelvertalen centraal staat. Hoe consistent weerspiegelen vertalingen van de bijbel een bepaalde skopos of zijn er concurrerende sociale functies die tot inconsistente vertalingen leiden? Wie zijn de uitgevers van bijbelvertalingen, hoe bepalen die aan wat voor soort vertaling op een gegeven moment behoefte is, hoe wordt zo’n vertaalbehoefte onder woorden gebracht en omgezet in vertaalinstructies voor de vertalers, welke personen of groepen oefenen, langs institutionele en andere wegen, invloed uit op de uiteindelijke vorm van bijbelvertalingen? Hoe werken sociale functies door in de kritiek op bijbelvertalingen?
Bibliografie
Ellingworth, Paul. 1998. ‘Translating the language of leadership’, Technical Papers for the Bible Translator, vol. 49, January, p. 126–138.
Nord, Christiane. 1991. Text analysis in translation: theory, methodology and didactic application of a model for translation-oriented text analysis. Amsterdam: Rodopi. Robinson, Douglas. 1997. Becoming a Translator. London: Routledge.