Abstract: Reactie van Sylvia Dornseiffer van het Fonds voor de Letteren op de column van Nelleke van Maaren in Filter 7:2, waarin zij kritiek uitte op de beleidsplannen van dat Fonds.
Het is altijd een beetje lastig reageren op een column. In een column wordt een situatie op de hak genomen, in de regel door schromelijk te overdrijven en de boel wat doller ‘neer te zetten’. Dat alles gebeurt ook in de column van Nelleke van Maaren in de vorige Filter. Daarin bespreekt zij het beleidsplan 2001–2004 Het gaat om kwaliteit van het Fonds voor de Letteren. Van Maaren is geen beroepscolumniste, maar literair vertaalster, actief in beroepsorganisaties, bestuurslid van een collegafonds en belanghebbende. Dat alles maakt het ook een beetje lastig. Je proeft dat de column is geschreven vanuit oprechte zorg over de koers die het Fonds wil varen. Jammer is dat Van Maaren op een bijna ‘Hendrik Haanachtige’manier de kritiek van de Vereniging van Letterkundigen napapegaait. Ze doet er zelfs nog een schepje bovenop. Dat kan immers gemakkelijk, het is een column. Van Maaren maakt zich quasi vrolijk over het plan van het Fonds om schrijvers die een werkbeurs willen hebben (in de regel een fikse beurs) te vragen een werkplan (in de terminologie van Van Maaren ‘een bedrijfsplan’) voor te leggen. Een volstrekt normaal verzoek, dat al jaren ‒ om precies te zijn 35 jaar ‒ praktijk is. De een doet dat uitvoeriger dan de ander. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was er een mijnheer Vlees Dubois die in zijn scriptie schande sprak over het Fonds voor de Letteren en daarmee de hele Tweede Kamer in rep en roer kreeg. Hij toonde met op malicieuze wijze verkregen ingevulde werkbeursformulieren aan dat het Fonds ‘zomaar’ beurzen verstrekte aan ‘moeilijke’ schrijvers en dichters als Bernlef, Kouwenaar, Schierbeek, etc. Alles wat ze moesten doen om een maximale beurs te krijgen was invullen ‘ben bezig met nieuwe roman’. Tssss! Verontwaardiging alom want zo verdeelde je toch de belastingcenten niet. Met zo’n kernachtig zinnetje kom je niet meer weg bij het Fonds, al jaren niet meer, maar het vertrouwen in de kwaliteit die een auteur gaat leveren blijft voorop staan en daar kan geen tot in de puntjes uitgewerkt werkplan tegenop. Maar auteurs zijn niet over één kam te scheren en daarom voldoet de romantische saus die Van Maaren en de VvL over het schrijverschap gieten niet. Toneelschrijvers pennen ongevraagd ettelijke A4-tjes vol, dat zijn ze zo gewend, want producenten en andere subsidieverstrekkers nemen geen genoegen met one-liners. Er zijn romanschrijvers en essayisten die hun werk uitvoerig omschrijven. Schrijvers van kinder- en jeugdboeken vinden het geen punt om genre, thematiek, omvang en tijdsinvestering uit de doeken te doen. Voor dichters ligt dat misschien wat ingewikkelder maar het dankwoord dat Eva Gerlach uitsprak toen zij dit jaar de P.C. Hooftprijs in ontvangst nam weerspreekt dit: ‘Voor de prijs die mij vandaag, zeer tot mijn onthutsing wordt toegekend moet ik zoveel dingen, woorden, mensen bedanken, geen beginnen is er aan. Laat ik in ieder geval het Fonds voor de Letteren noemen dat mij sinds het verschijnen van mijn tweede bundel gedichten niet alleen elk jaar een werkbeurs heeft verleend, maar me ook heeft verplicht tot het maken, elk jaar opnieuw, van werkplannen en realiseringsverslagen. Ik kan nauwelijks aangeven hoe belangrijk die combinatie is geweest voor iemand die niet gezegend is met het talent een helder pad voor zichzelf te ontwerpen.’
Nieuw is dat de hoogte van de werkbeurs mede afhankelijk kan zijn van het werkplan. Een complex en tijdrovend werkplan van een beginnend talentvol schrijver die aangeeft waarom zijn derde roman de komende twee jaar het grootste gedeelte van zijn tijd gaat vergen, zou daar volgens de nieuwe regeling evengoed een bedrag gelijk aan 2 jaar ƒ 45.000 (8 maandeenheden) voor kunnen krijgen als de dichter die stug aan zijn al 20 bundels tellend oeuvre werkt. Een werkbeurs wordt wel explicieter dan nu het geval is gekoppeld aan een project of een aantal projecten, want er kan immers een aantal plannen op zo’n werkplan staan. In het algemeen reglement van de stichting staat de werkbeurs al sinds jaar en dag als volgt omschreven: Een werkbeurs is een projectsubsidie, waarmee het Fonds voor de Letteren beoogt bij te dragen aan de totstandkoming van nieuw literair Nederlands- en Friestalig werk... Als je dat een bedrijfsplan wilt noemen, ga je gang, en gericht werken aan een resultaat een target, ook best, maar bedenk wel dat het Fonds voor de Letteren en de schrijvers en vertalers zich al lang vóór het tijdperk Van der Ploeg bedrijfsmatig opstelden en gedroegen (bv. in beroepszaken!). De meeste vertalers die projectwerkbeurzen aanvragen doen dat uiterst zorgvuldig, ze geven informatie over de auteur, het boek (recensies, leesrapporten), omvang, genre, datum van afronding en leggen uit waarom de vertaling gecompliceerd en tijdrovend is. Uiteraard zijn er ook altijd vertalers die menen dat zij niets hoeven uit te leggen. Hun staat van dienst en het vertaalproject moeten voor zich spreken. Op onze beleefde verzoekjes wordt in de regel badinerend gereageerd.
Je hebt werkplannen en bedrijfsplannen. Wij vragen nadrukkelijk werkplannen, maar een bedrijfsplan is zo gek nog niet. Bijvoorbeeld om als vertaler een hoger tarief te vragen wanneer de uitgever eist dat je een streng tijdspad volgt, waardoor je genoodzaakt bent te vertalen met meerdere collega’s. Het zou een goed target zijn om daar eens georganiseerd tegen te protesteren, want in de afgelopen twintig jaar is het normtarief bedroevend langzaam omhoog gegaan, van 3,9 cent naar 11,1 cent. Nederland loopt in Europa allang niet meer voorop in de betaling van zijn literaire vertalers. En waarom zou de uitgever ook! Er is immers dat fantastische aanvullende honorarium. Met de grootst mogelijk toewijding en met de grote kennis die vertalers, vertaalwetenschappers en letterkundigen hebben wordt jaarlijks de hele oogst vertalingen van het jaar daarvoor beoordeeld op kwaliteit van brontekst en vertaling om het honorarium dat de uitgever de vertaler betaalt te laten stijgen naar een volstrekt normaal tarief van 20 cent per woord. Door de aanvullende honoraria af te schaffen wordt duidelijk hoezeer de uitgeverstarieven uit de tijd zijn. Niet het Fonds zet de klok terug! En laten we niet vergeten dat door de werkbeurzen die in het nieuwe plan het hele jaar door aangevraagd kunnen worden een goede vertaler met goede vertaalprojecten kan rekenen op een subsidie die het woordtarief doet stijgen naar minimaal 30 cent. De titel Het gaat om kwaliteit noemt Van Maaren misleidend, want het nieuwe beleid van het Fonds zal ertoe leiden dat de kwaliteitsbeoordeling wordt overgelaten aan wat de pers er zoal van vindt; het zal volgens haar dan gaan om de hype of mode van de dag. Waarom denkt Van Maaren dat? Ook zonder een aanvullend honorarium kan het resultaat van een werkbeurs worden getoetst. Een positieve beoordeling kan vervolgens leiden tot weer een nieuwe werkbeurs. Stel je voor, het Fonds geeft heus niet ‘zomaar’ werkbeurzen weg! De veronderstelling dat de waan van de dag het subsidiebeleid van het Fonds zal gaan beheersen is een ondoordachte bewering en strookt in het geheel niet met de huidige beoordelingswijze van het Fonds. Het laat zich niet leiden door verkoopcijfers, nominaties, recensies e.d.: een manier van selecteren die overigens niet door iedereen wordt begrepen. Het Fonds blijft met commissies beoordelen, maar gerichter. Niet meer jaarlijks hele stapels rijp en groen uit Nederland en Vlaanderen, want eerlijk is eerlijk, het ‘aanvullend’ heeft ook wel iets van een toefje slagroom. Het klopt dat dankzij het Fonds voor de Letteren het normtarief doorgaans wordt betaald. Daar wordt op gecontroleerd bij het in behandeling nemen van aanvragen voor een aanvullend honorarium en ieder jaar weer gaan er briefjes uit naar vertalers met de mededeling dat ze onder het norm tarief worden betaald. Er zijn uitgevers én vertalers die niet op de hoogte zijn van het juiste tarief. Dat controleren blijven we natuurlijk doen, want een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een werkbeurs blijft dat de uitgever een honorarium betaalt en het norm tarief geldt als minimumtarief. Opmerkelijk in dit verband is dat de Literaire Uitgeversgroep het Fonds ervan betichtte onrust te zaaien in de verhoudingen opdrachtgever-vertaler. Het normtarief was volgens de LUG door beide partijen in goede harmonie overeengekomen en door vertalers ‘op te dringen’ meer te vragen voor hun werk zouden die goede verhoudingen verstoord worden. Tja, zo werkt het dus ook en dat lijkt me een behoorlijk ongezonde marktverhouding. Wij hebben de LUG duidelijk gemaakt dat het normtarief geen eindtarief is, maar vertrekpunt voor honorariumonderhandelingen tussen vertaler en opdrachtgever. Hoewel het aanvullend nooit een zekere basis kon zijn, is het voor veel vertalers wel zo gaan werken. Een normtarief los zien van een aanvullend werpt en nieuw daglicht op het naakte honorarium van de uitgever. De vraag of je het daarvoor moet doen is gerechtvaardigd.
Het is overigens opmerkelijk dat de VvL het huidige systeem zo omarmt. Ongeveer een jaar geleden bleek uit een onderzoek van Engelien de Jong dat men (de geënquêteerde vertalers) matig tevreden is over de beoordeling van werk bij zowel additionele honoraria als bij projectwerkbeurzen en eveneens matig tevreden over het beleid van het Fonds met betrekking tot vertalers. Pats, dat hakt erin en dat terwijl de kans op een subsidie bij het Fonds hoog is. Ruim 75% van de aanvragen voor zowel een aanvullend als een projectwerkbeurs wordt gehonoreerd. Dat percentage is dit jaar opgelopen tot ruim 85%. Een tombola, loterij of wat voor moois ook is het Fonds in de verste verte niet.
Het wegvallen van aanvullend zal ongetwijfeld een groep vertalers duperen. Dat is onvermijdelijk. Dat zijn de vertalers die geen werkbeurzen ontvangen omdat zij niet voldoen aan de kwaliteitseisen, maar wel af en toe een aanvullend honorarium en de starters die nog onvoldoende hebben laten zien om in aanmerking te komen voor een werkbeurs. Voor deze laatste groep wordt een stimuleringsregeling ontworpen die het midden zal houden tussen een publicatiesubsidie en een startstipendium. Wij schatten op grond van de cijfers dat een groep van 40 tot 50 vertalers extra een beroep zal gaan doen op de projectwerkbeurzen, dat is de groep die regelmatig een aanvullend aanvraagt en zo af en toe een werkbeurs. Er zal dus een zekere druk op de regeling komen, maar het budget gaat dan ook iets omhoog naar 3,2 miljoen. Naar aanleiding van de kritiek van de VvL is trouwens onlangs besloten de inkomensgrens te handhaven. Bij uitzondering kan het bestuur een aanvrager daarvan ontheffen.
Uit bovenstaande blijkt dat er geen sprake is van een bezuiniging. De verhoging wordt intern bekostigd, maar voor de startersregeling en een te ontwerpen regeling voor de vertaling van non-fictie van eminent cultureel belang zal er geld bij moeten komen. Ik kan me dus helemaal aansluiten bij het verzoek van Van Maaren aan de politiek. Vergeet bij de verdeling van de rijkdommen de sector letteren niet. Een sector die het over de hele linie buitengewoon goed doet, maar schokkend genoeg door een zuinige Raad voor Cultuur met peanuts wordt bedeeld.
Amsterdam, 10 augustus 2000