Oorlog en (vertaal)verminking    84-88

Luc van Doorslaer

Abstract: In dit nummer biedt Filter ruimte aan vier ‘recent of bijna gepromoveerden’ om hun proefschrift voor te stellen. Over Cyriel Buysse in Duitse vertaling.

 

De vertaalwetenschap heeft de voorbije decennia overvloedig aangetoond dat ze tot veel meer in staat is dan het tellen en vergelijken van woordjes en zinnen. Het accent is verlegd naar de teksten én ook naar het supratekstuele niveau, de hele maatschappelijke omgeving waarin die teksten bestaan, waarin ze (met een wat geladen term) functioneren. Nu is die brede contextuele opvatting over het vertalen in het verleden ook wel eens lichtjes ontspoord, in de zin dat alleen nog over functies, contexten en het vertaaldiscours gesproken werd, waarbij aan de eigenlijke teksten nauwelijks of geen aandacht meer werd geschonken. Laten we zeggen dat de slinger een beetje te ver in de andere richting was doorgeschoten.

In mijn studie over Cyriel Buysse probeer ik een evenwicht te vinden tussen teksten, contexten, transfers en hun functies; en dat expliciet op een systematische, een historische en een descriptieve manier. Descriptief, niet normatief. Het is niet de bedoeling om te oordelen over de kwaliteit van vertalingen. Er wordt in vastgesteld dat op bepaalde manieren vertaald werd, en dat die manieren nogal eens durven afwijken van ons verwachtingspatroon. Voor die vertaalpraktijk worden dan mogelijke verklaringen gezocht. In een historisch kader, op een historisch verantwoorde manier, én systematisch. Het werk is opgebouwd volgens het trechterprincipe: een ruim begin, met een bredere literairhistorische situering van ‘het vertalen en het vertaal wezen’ in het Duitsland van de vorige eeuwwisseling, dat wil zeggen de periode van het Duitse Keizerrijk. Verderop in de trechter wordt dit perspectief vernauwd tot de plaats van de Vlaamse literatuur in Duitse vertaling, in het bijzonder tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen de Duitse Flamenpolitik een ideologisch-nationalistisch kader creëerde waardoor ook de literatuur uit Vlaanderen heel wat meer belangstelling genoot. Vervolgens loopt de trechter uit op één zo’n Vlaamse auteur: de case-study, de Fallstudie, van Cyriel Buysse (1859–1932) in Duitse vertaling. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan een uitvoerige tekstinterne analyse van de Duitse Buysse-teksten.

Uit die detailstudie blijkt dat Cyriel Buysse in Duitse vertaling helemaal niet zozeer aan de Eerste Wereldoorlog gebonden is als je wel zou denken op basis van de bibliografische gegevens. De correspondentie van vertalers en uitgevers maakt duidelijk dat de belangstelling voor Buysse al vóór de Eerste Wereldoorlog bestond, én vooral ook dat er allicht heel wat meer Buysse in het Duits verschenen zou zijn zonder de oorlog. Die leidde bijvoorbeeld tot papiercontingenteringen, waardoor enkele geplande Buysse-publicaties uiteindelijk werden afgevoerd. Bovendien wordt de link met de Eerste Wereldoorlog makkelijk gelegd op basis van de verschijningsdata van de publicaties in boekvorm. Onderzoek van kranten en tijdschriften heeft echter aangetoond dat minstens enkele tientallen novellen (ik heb er 24 gevonden) in die media werden gepubliceerd, te beginnen vanaf 1903, meer dan een decennium vóór de Eerste Wereldoorlog dus. Een groot deel van die publicaties in periodieken was te vinden in sociaaldemocratische bronnen, ook al een andere vindplaats dan wat je zou verwachten als je enkel de oorlogspublicaties bekijkt. Buysse was begin deze eeuw zeker geen onbekende in Duitse sociaaldemocratische kringen. Dat had te maken met zijn belangrijkste vertaler, Georg Gärtner, die een actief SPD-lid was, én ook met de aanbevelingen van de Belgische politicus Camille Huysmans, die onder Europese socialisten duidelijk de reputatie van groot literatuurkenner had.

Opvallend is dat er van Cyriel Buysse geen enkel toneelstuk en nauwelijks twee romans verschenen zijn. Bovendien ook géén romans uit zijn ‘naturalistische’ periode, hoewel hij vooral daarvoor in onze literatuurgeschiedenissen staat. Het overgrote deel van de Buyssevertalingen in het Duits zijn novellen en verhalen, in het Duits vaak uitgegeven als Dorfgeschichten, een traditionele vorm van rurale epiek. Dat heeft Buysse inderdaad ook (en veel) geschreven, maar het is helemaal niet bepalend geweest voor het imago van de auteur in het Nederlandse taalgebied.

Weglating en matiging
Het meest in het oog springende kenmerk van de vertalingen op tekstniveau is de systematiek van de weglating en de matiging. De Duitse Buysse is niet een gecensureerde, maar wel een minder uitvoerig beschrijvende, een gedeëmotionaliseerde Buysse. Het rurale karakter van de vertellingen blijft altijd bewaard, maar de stijl wordt sterk beïnvloed door de systematische inkorting van de emotioneelste passages. Zo vertoont het literaire taalgebruik van Buysse nogal wat kenmerken van een ‘impressionistische’ stijl: van uitvoerige natuur- en milieubeschrijvingen tot extreem genuanceerde indrukken. Hieronder een voorbeeld van de inkortingsstrategie van de vertaler in een passage uit de novelle ‘Het roomwitte koetje’ uit de bundel Tussen Leie en Schelde (1904). De vertaling van Rhea Sternberg verscheen in het tijdschrift Die neue Welt (1905).

Intussen liep de zomer op zijn einde en de tijd van de kermissen kwam aan. De oogst zat veilig in de schuren geborgen, of stond in schelven op het vlakke land, en weer rees Cleves huisje hoog boven de gele stoppelvelden en de bruine omgewoelde herfstlandouwen, met zijn tros van hoge populieren, als een eenzaam eilandje in volle zee. Beneden, in de lage, vette gronden, stonden de schone boerderijen met hun grote grauwe schuren en hun kleurenrijke roze, witte en groene woningen, midden in het goud en het purper van hun lange dreven en rijpende boomgaarden, onder de heerlijke septemberzon te lachen en te schitteren. ’t Was of ze alle fris toilet hadden gemaakt, en zelf meededen en pret hadden in kermisvrolijkheid en drukte; en de rijke boeren liepen al van de vroege kermisochtend in hun witte hemdsmouwen, als een bonte veestapel op het zonnig gras onder de licht- en schaduwspeling van de bomen heen en weer, terwijl de boerinnen, met hun mutsen vol schitterende en wapperende linten, deden denken aan de veelkleurige vlinders die fladderden en aasden op de weelderig-bloeiende en honiggeurende klavervelden.
(Verzameld Werk 4, p. 968)

Inzwischen ging der Sommer zu Ende, und die Kirmeszeit brach an. Die herrliche Septembersonne lachte und strahlte über den reichen Bauerngütern, die frisch Toilette gemacht zu haben schienen, urn selbst teilzunehmen an den Freuden und Späßen der Kirmesfröhlichkeit. Die Bauern gingen schon vom frühen Morgen an in weilsen Hemdsärmeln umher, und die Bäuerinnen ließen die leuchtend bunten Bänder ihrer grolsen Hauben stolz im Winde wehen.
(Üb. Rhea Sternberg, S. 58)

Een andere veel voorkomende categorie in het werk van Buysse is de voorstelling van het sterk religieus gedetermineerde Vlaamse plattelandsleven rond de vorige eeuwwisseling. Buysse stelde de kritiekloze geloofsbeleving aan de kaak door een overmatige beklemtoning van religieuze angsten en gewoonten. Ook dit stilistische kenmerk wordt door de vertalers vaak sterk gematigd. Een voorbeeld uit de novelle ‘Blanche’ van de bundel Te lande (1900). De vertaling van Georg Gärtner werd opgenomen in het Buysse-boek Arme Leute. Geschichten aus Flandern (1918).

Zij smeekte: ‘O! mijne God, mijne God! loat mij toch nog bij tijds komen! Loat mij hem toch nog keune redden!’ En onder ’t wilde hollen vouwde zij bevend haar handen om het van Hem af te smeken; om Hem te smeken, dat Hij die alles kon, Hij, die zóveel verleende aan ontelbare gelukkigen op aarde, haar niet het enig, het uniek geluk dat Hij aan háár verleend had, zou ontnemen.
(Verzameld Werk 4,p. 725)

Sie betete: “Oh, mein Gott, mein Gott, lafs mich doch noch rechtzeitig kommen! Lafs mich ihn noch retten!”
(Üb. Georg Gärtner, S. 213)

Uitvoerigheid en breedsprakigheid waren dus ongewenst. Dat blijkt in overvloed uit de tekstinterne analyse in het vijfde hoofdstuk van deze studie, dat verder nog categorieën behandelt als titels, namen, dialecten, realia, voetnoten, dramatiserende passages, herhalende passages, nationalistische passages, diminutieven, ellipsen en alliteraties. Buysse werkte dus zeker niet innoverend op de bestaande literaire tradities in het Duitse Keizerrijk. Integendeel juist, de meeste teksten werden, via de strategie van de functionaliserende en doeltaalgerichte vertaling, geïntegreerd in het conservatieve literaire model van de Dorfgeschichte.

 

Bibliografie
Buysse, Cyriel. Verzameld Werk (7 delen). Brussel: Manteau, 1974–82.

Buysse, Cyriel. ‘Teuer erkauft’, Übersetzt van Rhea Sternberg. Die neue Welt, 1905, nr. 16-17-18.

Buysse, Cyriel. Arme Leute. Geschichten aus Flandern. Übersetzt van Georg Gärtner. München: Georg Müller, 1918.

Van Doorslaer, Luc. Cyriel Buysse in deutscher Übersetzung. Eine Fallstudie zur Funktion von Übersetzungen der ‘kleinen’ flämischen in der ‘grolsen’ deutschen Literatur (1900–1920). Dissertatie KU Leuven, academiejaar 1999–2000.