Abstract: In het vertaalprocesonderzoek is het gebruikelijk om uitspraken over vertaalprocessen op te hangen aan de frequentie waarmee vertalers bepaalde handelingen uitvoeren. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat vertalers op verschillende momenten gedurende het verwezenlijken van een vertaling verschillend handelen, afhankelijk van de fase van het proces, maar ook van het stadium waarin de tekst verkeert. Breedveld stelt een onderzoek voor waarin die dynamiek van het vertaalproces een plaats krijgt.
Het gebied van vertaalprocesonderonderzoek, gericht op het verwerven van inzicht in de denkprocessen van vertalers tijdens het vertalen van zakelijke teksten, heeft de laatste vijftien jaar heel wat publicaties voortgebracht. Als eerste gezaghebbende studie geldt die van Krings, uit 1986, waarin hij onder de hoopvolle titel Was in den Köpfen von Übersetzern vorgeht de cognitieve strategieën in kaart bracht die vertalers (in zijn geval vreemde-taalstudenten) volgen bij het oplossen vertaalproblemen. Om deze strategieën zichtbaar te krijgen, bediende hij zich van een methode die daarvoor al in schrijfonderzoek was gebruikt: hij vroeg zijn studenten hardop alles te zeggen wat in hen opkwam terwijl ze hun vertaling maakten. Bandopnames hiervan werden vervolgens getranscribeerd tot zogenaamde ‘hardopdenkprotocollen’ en geanalyseerd. Krings had zich ten doel gesteld via empirische weg te komen tot een model van het vertaalproces, als tegenwicht tegen de vele theoretische modellen die er tot dan toe bestonden, en die geformuleerd waren vanuit linguïstisch, literatuurwetenschappelijk of communicatietheoretisch perspectief.
Sindsdien is het hardopdenkonderzoek naar vertaalprocessen op verschillende plaatsen voortgezet.1 De vraagstelling is door de jaren heen specifieker geworden en de gehanteerde notie van vertalen doordachter. In de laboratoriumsetting wordt zoveel mogelijk een ‘professionele’ omgeving nagebootst, waarbij de vertaalopdracht gepaard gaat met een briefing, de vertalers naslagwerken kunnen raadplegen en hen wordt gevraagd naar beste kunnen te vertalen. Doel van het onderzoek is verschoven van het formuleren van stroomschema’s, naar het achterhalen van de kenmerken van ‘professioneel’ vertalen, waaronder wordt verstaan de mate van betrokkenheid, zelfbewustzijn, verantwoordelijkheid, type beslissingscriteria die experts onderscheiden van novicen, enzovoort. Vaak worden hiertoe groepen beginnende en gevorderde vertalers vergeleken, en worden gevonden proceskenmerken aan de kwaliteit van de geproduceerde vertalingen gerelateerd. Met mijn onderzoek naar tekstproductieprocessen in vertalen haak ik aan bij deze laatste stroming.
Variabiliteit
Proceskenmerken worden in de regel weergegeven in termen van het aantal keren dat bepaalde activiteiten voorkomen (bijvoorbeeld 25 keer een analyse- of begripsoperatie op brontekst uitvoeren) en het aandeel daarvan in het totale aantal geobserveerde handelingen van één persoon (bijvoorbeeld 25%). Vervolgens worden de gemiddelden per groep berekend op de verschillende kenmerken. Een van de resultaten van het recente onderzoek van Jääskeläinen (1999) is bijvoorbeeld dat de vier niet-professionele vertalers in haar onderzoek vaker dan de vier professionals activiteiten uitvoeren die te maken hebben met brontekstverwerking (28% tegenover 20%). Als verklaring stelt Jääskeläinen dat de beginnende vertalers minder talenkennis hadden. Dat klinkt natuurlijk plausibel, maar een vraag die daar voor mij aan vooraf gaat is: wat vertelt een gemiddelde van de gemiddelden van vier personen? Hoewel Jääskeläinen zo voorzichtig is om op grond van deze percentages geen generaliserende uitspraken over vertalers van verschillende expertiseniveaus te doen, geeft zij toch deze percentages als relevant proceskenmerk van de onderzochte vertalers. Hierop zijn twee dingen aan te merken.
Om te beginnen is het zeer de vraag of een gemiddelde van vier personen (gegeven de grote verschillen tussen die personen waar Jääskeläinen op wijst) op enige manier betekenisvol kan zijn. Ten tweede, en dat is een fundamenteler probleem, valt te betwijfelen of het in zijn algemeenheid zinvol is om het gedrag van mensen tijdens het uitvoeren van een vertaal- of schrijftaak in gemiddelden uit te drukken. Zo’n gemiddelde suggereert immers dat gedurende het gehele proces een bepaalde activiteit in die mate voorkomt. Jääskeläinen’s vertalers besteedden tussen 20 minuten en anderhalf uur aan hun vertaling. Het lijkt niet erg aannemelijk dat zij gedurende die tijd alsmaar hetzelfde deden. Vanuit de cognitieve psychologie weet men dat personen bij het uitvoeren van een complexe taak, deze taak opdelen in deeltaken, zodat de taakuitvoering via de verwezenlijking van deeldoelen gebeurt (Anderson 1995). Ook in schrijf- en vertaalonderzoek is het gebruikelijk fases te onderscheiden, bijvoorbeeld ‘pre-writing’, ‘writing’ en ‘post-writing’. Jääskeläinen deed dat ook, maar presenteerde niettemin uitsluitend kwantitatieve data over het proces als geheel. Het gegeven dat de uitvoering van een vertaaltaak tijd vergt, dat er sprake is van een ‘verloop’, en dat vertalers kennelijk verschillende fases in hun taakuitvoering hebben, impliceert dat het onmogelijk zo kan zijn dat ze de hele tijd gemiddeld 20 of 28% van hun activiteiten aan het verwerken van de brontekst wijdden. Eerder valt te verwachten dat zo’n percentage voor de ene vertaler betekent dat hij aan het begin van het proces veel aandacht aan de brontekst besteedt en daarna nauwelijks nog, terwijl een ander deze activiteiten misschien pas op het laatst begint uit te voeren. Weer een ander zal misschien wel gedurende het hele proces de brontekst blijven raadplegen en analyseren. Dat dat ook bij Jääskeläinens vertalers het geval was, blijkt uit de beschrijving van de activiteiten die tijdens de verschillende fases werden uitgevoerd.
De variabiliteit van het proces tussen en binnen verschillende fases, is, hoewel gesignaleerd, bij mijn weten niet eerder expliciet een factor geweest in de analyse van vertaalprocessen. Toch ligt uitgerekend hier een mogelijkheid om inzicht te krijgen in welke cognitieve activiteiten het proces domineren tijdens de verschillende stadia waarin de vertaling-in-wording verkeert, en ook of en hoe deze distributie van activiteiten van invloed is op de kwalitatieve aspecten van de tekst. Vanuit het vertaalonderwijs en de vertaalpraktijk is het een bekend gegeven dat een tekst niet altijd beter wordt naarmate er langer aan gesleuteld wordt. Voor vertaal procesonderzoek is het een interessante vraag of er een omslagpunt valt aan te wijzen, waarop het uitvoeren van bepaalde activiteiten geen effect meer heeft op de kwaliteit van de vertaling, of zelfs een negatief effect heeft.
Functionele afhankelijkheid
Hiermee is een ander aspect aangeroerd van deze dynamische, tijdgerelateerde notie van ‘vertaalproces’. Tot nu toe heb ik het vooral in kwantitatieve termen over ‘variabiliteit’ gehad ‒ als de mate waarin bepaalde activiteiten op bepaalde momenten voorkomen. Een cognitieve activiteit staat echter nooit op zichzelf, maar gaat vooraf aan of volgt op andere cognitieve activiteiten, die medebepalend zijn voor de functie ervan. De noodzaak om deze relatie van functionele afhankelijkheid te betrekken in het onderzoek dient zich automatisch aan wanneer de factor ‘tijd’ als variabele meedoet. Behalve dat de frequentie van activiteiten tussen fases van het proces kan wisselen, zullen ook activiteiten zélf veranderen: hun betekenis verandert afhankelijk van het moment waarop en de context waarin ze worden uitgevoerd. De volgende protocolfragmenten illustreren dit.
De vertalers maakten onder hardopdenkcondities een vertaling van een Italiaans persbericht van een pastaproducent. De vertaalster die hier aan het woord is, heeft in de eerste fase de hele tekst doorgelezen en is in de tweede fase begonnen met het produceren van een vertaling. In tegenstelling tot sommige andere personen in het onderzoek produceerde deze vertaalster niet eerst een snelle eerste versie van de vertaling, maar reviseerde zij tijdens de eerste tekstproductiefase. De verschuivingen in functie van activiteiten zijn daarom in dit protocol binnen één fase waar te nemen, terwijl ze in andere protocollen soms tussen fases voorkomen.
Het protocolfragment heeft betrekking op de vertaling van een van de laatste zinnen van de tekst, die in totaal ongeveer driehonderd woorden telde, en begint met het lezen van deze zin. De activiteiten ‘Lezen brontekst’ en ‘Schrijven’ zijn ook typografisch gemarkeerd (respectievelijk cursief en onderstreept), overige activiteiten zijn ‘Lezen doeltekst’, ‘Formuleren’, ‘Evalueren’. 2
1. Alibert è anche un’azienda in continua evoluzione; la tradizione è una base fondamentale su cui lavorare per elaborare proposte sempre nuove. / [Lezen BT]De vertaalster leest deze zin hier voor de tweede keer. De eerste keer las ze hem toen ze in fase 1 de hele tekst doorlas. Nu, in fase 2, probeert ze hem voor het eerst te vertalen. Lezen BT speelt daarin een belangrijke rol. De vertaling komt in gedeelten tot stand (fragmenten 3/ 6/ 8/ 13) en voor elk deel wordt opnieuw de brontekst geraadpleegd. Lezen BT heeft hier dus duidelijk en uitsluitend de functie van input vinden voor het vertaal-/productieproces. Lezen BT wordt afgewisseld met Formuleren en Schrijven. Het enige evaluatieve moment in dit stadium (fragment 10) heeft niet zozeer betrekking op deze zin, als wel op de variatie in de tekst als geheel. Voor deze vertaalster geldt, zoals aangegeven, dat zij in deze tweede fase tot een vrijwel affe tekst komt. Zodra zij het einde van de zin heeft bereikt, begint ze eraan te sleutelen:
15. nou dat is dus een vreselijke zin ‘als bedrijf’ hoe kom je daar nou toch bij / [Evalueren]Tijdens deze tweede behandeling van de zin wordt al een verschuiving van functies zichtbaar. Lezen BT heeft niet langer de functie input te geven voor het formuleerproces, maar dient een meer evaluatief doel. Dat blijkt vooral uit de plaats die de activiteit inneemt in een sequentie van activiteiten. Begon in het vorige fragment een sequentie met Lezen BT, nu eindigt die ermee. Lezen BT wordt ingezet vanuit een evaluatieve behoefte, niet meer vanuit een producerende beweging. Daarnaast blijkt de veranderde functie van Lezen BT ook uit de grootte van de bron tekstsegmenten die worden gelezen. In de productiefase werden hele zinsdelen gelezen, nu nog enkele woorden.
Maar de zin is nog steeds niet af (in werkelijkheid worden in deze tweede fase achtereenvolgens negen complete versies van de zin geproduceerd, dat wil zeggen dat telkens een volledige zin is opgeschreven voordat de vertaalster hem terugleest of evalueert om nieuwe wijzigingen aan te brengen).
Bij het produceren van deze nieuwste versie (de vijfde) is lezen BT niet meer nodig. De vertaalster heeft een representatie daarvan verinnerlijkt en concentreert zich nu op het oppoetsen van de tekst. Daarbij is lezen DT belangrijk. Deze activiteit was aan het begin van het werken aan deze zin afwezig, maar neemt een steeds belangrijker plaats in. De functie ervan wisselt tussen input voor evaluatie (33, 40) en input voor productie (40, 42).
Perspectieven
Hiermee is natuurlijk maar een klein gedeelte van mijn onderzoek beschreven. De notie van functionele afhankelijkheid van activiteiten en variabiliteit van processen lijkt echter een vruchtbaar terrein voor verdere exploratie. Bestudering van vertaalprocessen ‘als geheel’ houdt in dat er fases, momenten, cycli of anderszins tijdgebonden factoren worden onderscheiden, waardoor activiteiten die op een bepaald moment plaatsvinden kunnen worden begrepen in het licht van diezelfde of andere activiteiten op andere momenten in het proces.
Wanneer processen op deze manier in kaart zijn gebracht, is een volgende voor de hand liggende stap te onderzoeken of en hoe er een relatie met tekstkwaliteit te leggen valt. Eerder onderzoek waarin processen ‘als geheel’ worden beschreven, levert hierover geen uitsluitsel. Gerloff (1988) vond bijvoorbeeld wel een negatieve relatie, in de zin dat vertalers die overall weinig hadden gereviseerd ook degenen waren met ‘slechtere’ teksten, maar voor de vertalers die betere teksten hadden geproduceerd, was zo’n relatie niet te leggen. Mijn eigen bevindingen tot nu toe zouden aanleiding geven tot een andere vraagstelling, waarin tekstkwaliteit niet in relatie wordt gebracht met hoe vaak de vertalers reviseerden, maar wanneer. Met deze vraagstelling hoop ik lijnen uit te kunnen zetten voor een vorm van vertaalprocesonderzoek die rekening houdt met het dynamische karakter van cognitieve processen, waarbij verschillen tussen personen worden beschreven in het licht van de veranderingen tussen fases in de processen van afzonderlijke vertalers.
Noten
1 Over het gebruik van de hardopdenkmethode voor procesonderzoek zijn de meningen sterk verdeeld, vanwege de nadelen die eraan kleven. Om te beginnen is het natuurlijk maar de vraag of datgene wat proefpersonen zeggen ook datgene is wat ze denken, of de methode dus daadwerkelijk inzicht geeft in de ‘denkprocessen’ van de vertalers. Ook de mogelijke reactiviteit van de methode is een onderwerp van discussie: in hoeverre is de eis om hardop te praten van invloed op de manier waarop proefpersonen de taak uitvoeren. Ten derde is de protocolanalyse zelf, de manier waarop de geobserveerde handelingen worden gecategoriseerd, allerminst vanzelfsprekend. Op deze kwesties zal ik hier niet verder ingaan. Cognitieve processen zijn per definitie moeilijk toegankelijk voor onderzoek, en hardop denken is een manier om énig inzicht daarin te krijgen, niet bij voorbaat meer of minder waard dan andere methoden zoals vergelijking van tekstversies (Toury 1995) of neuropsychologisch onderzoek, die ieder ook zo hun beperkingen kennen.
2 Een kwestie waarop ik hier niet zal ingaan is de vraag hoe sluitend de labels van activiteiten zijn. Zo valt zeker te verdedigen dat er in de fragmenten 16 en 17 een evaluatief moment zit, dat niet als zodanig is gelabeld. In dit stadium beperk ik me echter tot observeerbare activiteiten, in dit geval schrijven en lezen. Een latere fase van het onderzoek zal gewijd worden aan het ‘duiden’ van deze activiteiten in termen van onderliggende cognitieve processen.
Bibliografie
Anderson, John R. 1995. Cognitive psychology and its implications. New York: Freeman and company.
Gerloff, Pamela. 1988. From French to English: a look at the translation process in students, bilinguals, and professional translators. UMI Dissertation services.
Jääskeläinen, Ritta. 1999. Tapping the process. An explorative study of the cognitive and affective factors involved in translating. Joensuu: University of Joensuu publications in the humanities, nr. 22.
Krings, Hans P. 1986. Was in den Köpfen von Übersetzern vorgeht: eine empirische Untersuchung zur Struktur des Übersetzungsprozesses an fortgeschrittenen Französischlernern. Narr: Tiibingen.
Toury, Gideon. 1995. Descriptive Translation Studies and Beyond. Amsterdam: John Benjamins.