Quod licet Iovi...    39-43

Anthony Paul
Vertaling: Ans Kersbergen, Caroline Meijer

Abstract: Lovende bespreking van Dancing with Mister D. Notes on life and death, de door auteur Bert Keizer zelf vervaardigde Engelse vertaling van zijn veelgeroemde roman Het refrein is Hein. Leven en sterven in een verpleeghuis. ‘Dit boek is het lezen meer dan waard, in beide versies. Het verhaal dat Bert Keizer te vertellen heeft – hoe mensen sterven en hoe je tegen de dood en doodgaan aan kunt kijken – is uiterst boeiend en wordt, voor zover ik weet, in geen ander hedendaags boek beschreven. Keizer doet dat bedachtzaam, met mededogen, humor en intelligentie. Het is zo’n boek dat je het gevoel geeft uit pure noodzaak geschreven te zijn.’

 

Stel, je bent een consciëntieus vertaler uit het Nederlands in een andere taal. Wat zou je dan doen met deze passage (uit een boek waarin de au­teur over zijn eigen ervaringen vertelt)?

Katholieke middenstand in provinciestad. Een heel gewoon gezin. Mijn moeder droogde de was op een rekje rond de kachel. Een pissebed heette bij ons een beddepisser. Mijn vader had een schildersbedrijfje. ‘Hoe meer personeel hoe minder winst’, zei mijn moeder altijd. Van Elsschots lijm kon je in mijn vader nog geen atoom aantreffen. (...) Hartstocht werd smoorbaar geacht onder het deksel van een koekjestrommel waarop het melkmeisje van Vermeer. We hadden trouwens behang met ingeweven masturbatie­verbod, dus over seks hoefde niet eens gesproken te wor­den. Trouwen deed je immers buiten de deur.

Zou je exotiserend of naturaliserend te werk gaan? Waar vind je een over­tuigend equivalent voor pissebed? Hoe ga je Elsschots lijm oplossen? (Want die kun je natuurlijk niet zomaar exporteren. Die lijm hoort niet bij de zeer weinige culturele producten die overal in de (westerse) wereld verkrijgbaar zijn, zoals Prousts madeleine, Hamlets aarzeling en Kafka’s K.) Handhaaf je die oer-Hollandse koekjestrommel-met-melkmeisje? Hoe je deze vragen ook oplost, je kunt er als vertaler niet omheen. Hoe­veel specifieke ballast is nodig om in de tekst die sfeer te behouden van typisch rooms-katholieke bekrompenheid, zo herkenbaar voor de Neder­landse lezer of de lezer die min of meer met de Nederlandse context be­kend is? De Engelse vertaler van deze passage heeft het als volgt gedaan:

Dutch provincial town, Roman Catholic, lower middle or was it upper artisan class, plain folk. My mother dried the laundry on one of those wooden contraptions round the stove in the living room. My father had a modest painting and decorating business. He was not a very astute busi­nessman. (...) My parents reckoned even the most devou­ring of passions could be smothered beneath the lid of a biscuit tin with Vermeer’s Milkmaid on it. A heavy in­junction against masturbation was woven into the very fa­bric of our wallpaper and because marriage was something you did away from the parental home, we never needed to mention sex.

Deze vertaling heeft iets rustigs over zich. 105 woorden in plaats van 91, en dat terwijl de pissebed-beddepisser, Elsschots lijm en moeders motto allemaal spoorloos verdwenen zijn. In plaats daarvan geeft de vertaler de lezer haast terloops omschrijvingen van ‘middenstand’ en ‘rekje’. Een gewaagde aanpak. De meeste vertalers vinden waarschijnlijk dat het niet hun zaak is de tekst zozeer aan te passen. Maar hier voldoet deze aanpak uitstekend: door details en verwijzingen overboord te gooien die moei­lijk te vertalen zijn en die dus bijna zeker vertaald zouden klinken, heeft de vertaler een aantrekkelijke, leesbare versie geproduceerd die niet riekt naar gezwoeg, terwijl hij trouw blijft aan de geest van de tekst.

De auteur in kwestie is Bert Keizer, het boek Het refrein is Hein, leven en sterven in een verpleeghuis, een meeslepende, ontroerende, vol humor beschreven confrontatie met de dood en het stervensproces, gebaseerd op de persoonlijke ervaringen van de auteur als arts in een verpleeghuis. De Engelse vertaling, Dancing with Mr D, notes on life and death, is van de hand van dezelfde Bert Keizer, een veelzijdige man, die aan Nottingham University filosofie heeft gestudeerd voor hij medicij­nen ging studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Vertalen in een taal die niet je moedertaal is, is een onnatuurlijke activiteit, die je, net als met je linkervoet aan een trapeze hangen, kunt aanleren, zodat het bijna natuurlijk lijkt. Dit soort kunststukjes kan maar beter worden overgela­ten aan degenen die daar een speciaal talent voor hebben. Maar zelf­vertaling in een vreemde taal is een geval apart: de auteur die zijn eigen vertaler is, beschikt over bepaalde mogelijkheden die de gewone vertaler niet zijn gegund. Anders dan de gewone vertaler, voelt de auteur­vertaler zich niet alleen vríj zijn tekst enigszins te herschrijven, hij is het bijna aan zichzelf verplicht, aangezien hij zowel vertaler als auteur van de tekst is. Iedereen die wel eens iets wat hij eerder heeft geschreven op­nieuw heeft moeten uitschrijven of uittikken, weet dat het bijna onmoge­lijk is dat te doen zonder veranderingen aan te brengen, al zijn het maar kleine: elke tekst is voor verbetering vatbaar; daarbij komt dat het ge­woon te saai is om twee keer precies hetzelfde te schrijven. De auteur­vertaler zal altijd de kans aangrijpen zijn tekst te herschrijven: zijn verta­ling zal in sommige opzichten eerder een verbetering zijn van het origineel dan de vertaling van een ander. (Mag een gewone vertaling eigenlijk een verbetering zijn van het origineel?) Bovendien krijgt deze waar­schijnlijk de status van een parallelle tekst – gelijkwaardig aan het origi­neel en bij uitstek geautoriseerd – en is hij niet zoals de meeste vertalin­gen gedoemd min of meer ondergeschikt en vervangbaar te zijn.

De geciteerde passage komt uit de eerste bladzijden van het boek, waar de auteur het denkklimaat wil schetsen en de culturele couleur locale er daarom nogal dik bovenop legt. Maar als hij zijn eigen woorden gaat vertalen, voelt hij zich vrij de lading te verlichten: de Engelse tekst is lang niet zo dicht en compact als de Nederlandse, en leest over het geheel genomen vloeiender. Het is het verschil tussen een Ne­derlandse auteur die zich richt tot Nederlandse lezers en een vertaler­auteur die zijn materiaal bewerkt voor een niet-Nederlandstalig publiek en daarom sommige specifiek Nederlandse elementen, die hij onvertaal­baar acht of niet de moeite waard vindt, weglaat. Een ander voorbeeld van dezelfde tactiek:

‘Je klinkt als Bomans,’ zeg ik. ‘Bizar eigenlijk dat het Ne­derlandse geloofsleven in het fietsenhok van de wereldge­schiedenis is blijven hangen. Bomans is altijd met een zachte G blijven denken en als hij zich in 1963 naar bui­ten waagt doet hij net of er een jungle voor hem ligt, ter­wijl het terrein in feite al sinds de achttiende eeuw begaanbaar is.’

In het Engels wordt dit:

‘I know, don’t worry, I won’t scoff, but to me it’s so funny that Roman Catholics in Holland tried for so long to hide away from the twentieth century. Then in the Sixties, when they hesitantly stuck their heads out of the door, they behaved as though there was nothing but jungle out there while in fact the area was already cleared in the eighteenth century.’

Een interessante vertaling. Weg met Bomans en met zijn zachte G! Weg met het Nederlandse fietsenhok! Wat in het origineel een voor de Neder­landse lezer uiterst herkenbare flard van een nationale familieruzie is, wordt in het Engels een schets voor buitenstaanders van dat specifieke, kleingeestige deel van de natie. Het Nederlandse leven van binnenuit is vertaald in het Nederlandse leven van buitenaf. Is er iets verloren ge­gaan? Misschien; maar wat precies is niet meteen duidelijk, want de twee teksten verschillen wezenlijk. We hebben hier te doen met een vertaler die zich volledig rekenschap geeft van het feit dat de tekst door zijn lezer wordt getransformeerd: de specifiek cultureel-historische situatie die hier wordt beschreven is bekend terrein voor de Nederlandse lezer (en op een iets andere manier voor de geïnformeerde niet-Nederlandse le­zer); voor het grote buitenlandse publiek dat de auteur-vertaler hoopt te bereiken is het een onbekend gebied dat hij in deze vertaling bewust in grovere lijnen in kaart wil brengen.

Een van de charmes van Keizers onverwacht stimuleren­de boek is het feit dat hij zeer belezen is en geen reden ziet dit te verber­gen. Hij verwijst moeiteloos en zonder spoor van dikdoenerij, steeds op relevante en informatieve wijze, naar Proust, Chamfort, Wittgenstein, Karl May, Shelley, Leonardo da Vinci’s tekeningen, het dagboek van Pe­pys, Beckett. In zijn vertaling verandert hij culturele verwijzingen waar nodig: zo wordt een kerkhof dat eruit ziet alsof het door Anton Pieck ge­tekend is, een Engels kerkhof van Arthur Rackham: een uitstekende om­zetting.

Beckett, met zijn tragi-komische toon die zowel genade­loos als medelevend is, is een van Keizers helden. Hij is natuurlijk de grootste en uitzonderlijkste onder de literaire zelfvertalers, wiens voor­beeld Keizer ongetwijfeld heeft geïnspireerd. Niet dat wat hij zelf schrijft of vertaalt van een soortgelijk verheven literair niveau is. Zijn dialogen bijvoorbeeld hebben iets onhandigs, ze zijn wat al te uitvoerig voor ge­wone spreektaal. Dit wordt in de Engelse versie soms versterkt door on­idiomatisch taalgebruik. Hij vertaalt ‘want’ met ‘for’, waar ‘because’ na­tuurlijker zou zijn; hij gebruikt ‘such a’ als hij een constructie met ‘like’ zou moeten gebruiken (‘what’s it all about then, such an exam?’). Hij schrijft ‘What is the worth of my mission?’ als hij zou moeten schrijven ‘What is the point...’ of ‘What does my mission amount to?’ En zo verder. Het voornaamste bezwaar tegen vertalen of schrijven in een andere dan de eigen taal, althans als je literaire aspiraties hebt, is dat je waarschijn­lijk niet over een stijl beschikt, waarmee ik bedoel een geïntegreerde linguïstische persoonlijkheid. Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, in een vreemde taal een plaatsgebonden identiteit, een thuisbasis, te hebben. Dit staat de overdracht van parafraseerbare betekenis niet in de weg, maar het beperkt wel de expressiviteit. Bert Keizer is niet vrij van deze beperkingen. Hoe goed zijn Engels ook is, het is duidelijk dat die taal zijn moedertaal niet is. Maar bij zijn boek en zijn vertaling doen deze tekort­komingen er niet toe: in de Engelse versie blijft hij, of zijn verteller, steeds overtuigen als een Nederlandse arts wiens Engels zeer adequaat en vindingrijk is, al is hij dan geen native speaker en het zou ook onrede­lijk zijn dat van hem te verwachten. Het zou hem misschien zelfs minder geloofwaardig maken.

Dit boek is de moeite van het lezen meer dan waard, in beide versies. Het verhaal dat Bert Keizer te vertellen heeft – hoe mensen sterven en hoe je tegen de dood en doodgaan aan kunt kijken – is uiterst boeiend en wordt, voorzover ik weet, in geen ander hedendaags boek beschreven. Keizer doet dat bedachtzaam, met mededogen, humor en intel­ligentie. Het is zo’n boek dat je het gevoel geeft uit pure noodzaak ge­schreven te zijn.

Bert Keizer, Het refrein is Hein. Leven en sterven in een verpleeghuis, Nijmegen: SUN, 1994.
Bert Keizer, Dancing with Mister D. Notes on life and death, London: Doubleday, 1996.