Abstract: Theo Hermans ageert tegen de praktijk, bij openbare optredens in het buitenland van Nederlandse auteurs, om het werk van hun vertalers te verdoezelen.
Eind maart werd de Nederlandse literatuur, in Engelse vertaling, uitgebreid voorgesteld in Londen. Het initiatief voor de reeks evenementen ging uit van de Stichting Frankfurter Buchmesse ’93, die er meer dan achthonderdduizend gulden voor uitgetrokken had. Een week lang traden iedere avond in diverse Londense zalen en theaters Nederlandse en Vlaamse auteurs op. Op zo’n schaal was de literatuur van de Lage Landen nog nooit voor het voetlicht gebracht in de Britse hoofdstad. Een reden tot juichen? Niet voor vertalers.
Bij het eerste evenement, zondagavond in een bovenzaaltje van het Institute of Contemporary Arts, op een steenworp van Buckingham Palace, was het al meteen raak. Over het thema ‘Taboo and Morality’ wisselden die avond Tom Lanoye, Kristien Hemmerechts en Arnon Grunberg van gedachten, in gezelschap van Rhidian Brook, die overigens niet op de affiche stond. Eerst gingen de auteurs voorlezen. Lanoye en Hemmerechts kwamen met voorspelbare seksscènes, Grunberg met leutige verhaaltjes, Brook met religie. Allen, ook de drie Nederlandstaligen, lazen in het Engels. Hemmerechts had daar niet zoveel moeite mee, Lanoye beduidend meer, Crunberg, ondanks zijn jaren in New York, al evenzeer.
Het gesprek over taboes verzandde. Daardoor trad het eigenlijke taboe van de avond des te scherper naar voren. Op geen enkel moment gaven Lanoye, Hemmerechts of Grunberg te kennen dat de Engelse teksten die ze hadden voorgelezen, door iemand anders dan henzelf vertaald waren. Gespreksleider Jean-Pierre Rondas, die bij wijze van inleiding het programmaboekje voorlas, nam die moeite evenmin. In dat boekje stonden trouwens geen vertalers vermeld. Vertalersnamen, gesproken of geschreven, waren blijkbaar te gering of te vunzig om in de mond te nemen.
Twee dagen later, Riverside Studios. Thema ‘The Green-Eyed Monster’, liefde en jaloezie, organisatie Behoud de Begeerte, met onder meer Connie Palmen, Midas Dekkers, Margriet de Moor, Adriaan van Dis en Hugo Claus, alsook Lanoye en Hemmerechts. Lanoye en Claus lazen als enigen in het Nederlands, een Engelse vertaling werd op de wand achter hen geprojecteerd. Voor namen van vertalers was er op die wand geen plaats. Maar ook de auteurs die zich met zichtbare moeite door hun Engelse teksten heen worstelden, repten niet van vertalers, al was overduidelijk dat zij die vaak lastige Engelse woorden niet zelf bedacht en opgeschreven hadden.
Vrijdagavond, British Library, Cees Nooteboom en Hugo Claus in gesprek met de Britse criticus Paul Binding. Eerst lazen de beide auteurs uit Engelse vertalingen van hun werk. Nooteboom koos een passage uit The Following Story, las met zwier en besloot met een woord van dank aan zijn vertaalster Ina Rilke, die zelf ook in de zaal zat. Tijdens het gesprek achteraf herhaalde hij dat hoffelijke gebaar. Hoe anders, helaas, Hugo Claus. Die bracht, hortend en haperend, vier Engelse gedichten ten gehore, alle voor driekwart onverstaanbaar wegens Claus’ gebrekkige greep op het Engels. Hoewel hij nà Nooteboom optrad, konden vertalersnamen hem blijkbaar gestolen worden. ‘It’s better in Dutch’, merkte hij domweg op na het derde gedicht, zich ervan bewust dat hij het contact met zijn publiek allang kwijt was; met die fraaie opmerking kon vertaalster Tanis Guest (niet in de zaal aanwezig) het doen.
Tijdens het gesprek met Nooteboom en Binding deed Claus er vervolgens alles aan om, wat vertalingen van zijn werk betreft, de indruk van lompe botheid zijnentwege nog te versterken. Vertalingen in andere talen? Nooteboom verhaalde omstandig over zijn samenwerking met en respect voor vertalers. Claus niet. ‘I can’t be bothered’, was zijn commentaar. Slechts één keer had hij een Engelse vertaling ingekeken: bij het manuscript van The Sorrow of Belgium had hij een lijst van zo’n duizend fouten aangelegd, waarvan de vertaler er maar dertien had rechtgezet. Arnold Pomerans is een van de meest ervaren literair vertalers uit het Nederlands, Claus’ actieve beheersing van het Engels haalt ternauwernood de middelbare school. Het moet een interessante lijst zijn.
Met het eerste gedicht dat Claus op deze vrijdagavond voorlas, ‘Ten Ways of Looking at P B Shelley’, was nog iets anders aan de hand. In die tekst herkende ik de vertaling die Yann Lovelock en ik anderhalf jaar geleden in Modern Poetry in Translation publiceerden. Maar de woorden klopten niet, net of hier een andere versie voorlag. Claus heeft dus een nieuwe vertaling laten maken, dacht ik, jammer, maar het is natuurlijk zijn goed recht. De dag daarop zou blijken dat ik me vergiste.
Die dag was zaterdag, met een’ gala van de poëzie’ in het Peacock Theatre. Nederlandse en Vlaamse dichters traden op tezamen met Ariel Dorfman, Bei Dao, Margaret Atwood, Blake Morrison en anderen. Van de Nederlanders sprak alleen de Fries Tjêbbe Hettinga zijn verzen in de oorspronkelijke taal. Zijn sonore dictie werd de sensatie van de avond. De overige Nederlanders en Vlamingen lazen in het Engels, al liet Nooteboom de zaal ook een stukje Nederlands proeven. Claus verscheen nog voor de pauze met drie gedichten, alle even haperend gebracht: ‘Ten Ways of Seeing Shelley’ (een onverstandige titel, die de lezer of hoorder niet attent maakt op de echo’s uit ‘Thirteen Ways of Looking at a Blackbird’ van Wallace Stevens die verderop in het gedicht doorklinken), ‘In Flanders Fields’ en ‘The Traces’. Geen vertalersnamen. Het Shelley-gedicht klonk precies hetzelfde als de dag tevoren.
Na de pauze kwam, verrassend, de mededeling dat de gedichten van Claus van vóór de pauze vertaald waren door Theo Hermans, die ook de helft van de gedichten gelezen door Stefan Hertmans had vertaald, terwijl Yann Lovelock de vertaler was van de andere helft van Hertmans’ verzen. De mededeling was ongetwijfeld goed bedoeld. De grofheid zat in de achteloze slordigheid waarmee het werk van vertalers op een hoopje geveegd werd. Want het Shelleygedicht was, op de ongevraagde wijzigingen na, door Lovelock en Hermans vertaald, ‘In Flanders Fields’ door Hermans, en ‘The Tracés’ door iemand wiens naam ik niet ken. En de gedichten van Hertmans waren ten dele door Lovelock en Hermans, ten dele door Peter Nijmeijer vertaald. Zou iemand het in zijn hoofd halen voor een zaal van enige honderden mensen het werk van Kristien Hemmerechts in een terloopse aankondiging aan Connie Palmen toe te schrijven?
Toegegeven, het bovenstaande is niet meer dan een onbeduidende reeks ongelukkige voorvallen. Ik voel me gestoken omdat mijn naam er mee gemoeid is. Volgende keer beter. Maar het is een symptomatische reeks, die principiële vragen oproept.
Moet men zich er bij neerleggen dat vertalers niet of hooguit neerbuigend gekend worden in de publieke presentatie van vertaald werk? De veronachtzaming van de vertalers in het Londense festival van afgelopen maart was schrijnend, te meer omdat het hele evenement immers van begin tot eind op vertalingen draaide. Een dergelijke behandeling is echter ook symptomatisch in meer algemene zin, omdat zij voortspruit uit de manier waarop in brede kring over vertaling wordt gedacht, ook in kringen die professioneel met literair vertalen begaan zijn en beter horen te weten. Vertaling wordt nog vaak gezien als een dienende, ondergeschikte bezigheid, een reproductieve vaardigheid zonder gezicht. De auteur is soeverein, de vertaler gebonden. Wat telt is het woord van de meester, niet dat van de mindere.
Mag daarom een auteur de woorden van zijn vertaler voorlezen alsof die van hemzelf zijn? Of maakt zo’n auteur zich dan schuldig aan plagiaat, aangezien hij de vruchten van de intellectuele arbeid van een ander als de zijne presenteert? En mag hij naar goeddunken en zonder overleg in de tekst van een vertaler gaan modderen en vervolgens diens naam al of niet noemen al naar het toevallig uitkomt? Ik denk dat er op deze vragen twee antwoorden mogelijk zijn, een auteursrechtelijk en een ander.
Ik ben geen jurist, maar als ik het goed begrijp is het antwoord dat het auteursrecht geeft tegelijk eenduidig en tegenstrijdig. Aangezien het auteursrecht de traditionele opvatting over het verschil tussen origineel en afgeleid werk weerspiegelt, verleent het de auteur het volledige recht op de vruchten van zijn arbeid, inclusief de daarvan afgeleide producten. De auteur kan bijgevolg auteursrecht la ten gelden op een vertaling en die voorstellen als zijn eigen werk. Dat is eenduidig, en het valt ten nadele van de vertaler uit. Tegelijk echter geeft het auteursrecht de vertaler rechten op zijn tekst, want de woorden van die tekst zijn het product van de intellectuele arbeid van de vertaler. Als ik het auteursrecht goed lees, zit de tegenstrijdigheid hierin dat de vertaler weliswaar auteursrechten kan laten gelden op de woorden, dus de uiterlijke vorm, van zijn vertaling, maar dat die rechten in genen dele de rechten van de auteur beperken. En indien de rechten van de auteur op de vertaalde tekst in geen enkel opzicht aangetast worden door de rechten van de vertaler, moet de conclusie wel luiden dat de auteur het recht bezit een vertaling van zijn werk als zijn eigen werk voor te stellen zonder ook maar in de geringste mate rekening te houden met de prestatie van de vertaler.
In termen van het auteursrecht kan zo’n opstelling dan wellicht te verdedigen zijn (en ik hoop dat mijn lezing te negatief is), in ieder ander opzicht is dat beslist niet het geval. Op zijn minst zou simpele eerlijkheid de auteur ertoe moeten nopen de vertaler als medeproducent van de tekst in de vreemde taal te erkennen. De rol van de vertaler in het tot stand brengen van de vreemdtalige tekst is even evident als cruciaal. Bovendien: vanaf het moment dat een tekst expliciet of impliciet als een vertaling wordt aangediend, weet de gebruiker dat er een interventie door een vertaler heeft plaatsgevonden – waarom dan die interventie verdoezelen? Meer dan dat: aangezien vertaalwerk door een menselijk brein gestuurd is en de uiteindelijke tekst die keuzes in zich draagt, ligt het voor de hand dat de auteur het unieke en creatieve van iedere vertaling naar waarde schat door er de naam van die vertaler aan te hechten. En tenslotte: zonder de vertaler stond de Nederlandse of Vlaamse auteur in het buitenland met lege handen en ontmond. Omdat het de vertaler is die de auteur in de anderstalige omgeving een stem geeft, een potentieel publiek en niet zomaar een nieuwe tekst maar een welbepaalde, doordachte, unieke nieuwe tekst, is voor de auteur het erkennen van de cruciale tussenkomst van de vertaler een voor de hand liggend blijk van elementair respect. Wanneer auteurs of organisatoren dat respect niet kunnen opbrengen, hebben vertalers het recht daar tegen te protesteren. Vertalers hoeven zich niet onder de mat te laten vegen.
Wat mij betreft: als direct gevolg van de luie onbeschoftheid die Claus afgelopen maart in Londen ten overstaan van zijn vertalers ten toon spreidde, hebben Yann Lovelock en ik inmiddels besloten nooit meer een woord van hem te vertalen. Mocht ons ooit gevraagd worden een van onze gepubliceerde vertalingen van Claus ergens te laten herdrukken, zullen we dat weigeren. Veel verschil zal het allemaal niet maken. Claus zal er niet wakker van liggen, de wereld evenmin. Maar ook een klein verschil is een verschil.
Londen, 23 juni 1999
Theo Hermans