Abstract: Over het project ‘meertalige communicatie’, waarbij de Universiteit Utrecht o.a. de Nederlandse, Engelse, Franse, Spaanse, Turkse en Arabische versies van de brochure over de motorrijtuigenbelasting van de belastingdienst doorlichtte.
‘Vertaalkwaliteit’ – voor de lezers van Filter een welbekend begrip, dat in het vorige nummer nog uitgebreid besproken is. Daar bleek opnieuw dat het weliswaar een belangrijk, maar zeker geen onproblematisch begrip is: wat versta je er eigenlijk onder, op welke manier wil je het vaststellen en wat voor normen leg je daarvoor aan? ‘Kwaliteit is wat de klant wil’, zo stellen (provocerend?) elders in dit nummer de heren van Teamwork – maar weet de klant wel wat hij precies wil, en belangrijker nog, is hij eigenlijk wel in staat om te controleren of hij gekregen heeft wat hij hebben wilde? Binnen de toegepaste vertaalwetenschap wordt uitvoerig aandacht besteed aan criteria en beoordelingsmethoden voor vertaalde teksten, waarbij het product – de doeltekst – vanuit verschillende perspectieven wordt belicht. Veel te beperkt, zo’n productgerichte benadering, vinden vertegenwoordigers van vertaalbureaus: kwaliteit garandeer je ook door duidelijke procedures af te spreken en vast te leggen. Dit uitgangspunt is terug te vinden in de voorwaarden voor certificering die zowel de ATA als de OVIN hanteren1.
Opvallend is dat de discussie over vertaalkwaliteit doorgaans intern, binnen het vakgebied, gevoerd wordt – dus binnen en tussen vertaalopleidingen, beroepsverenigingen, vertaalbureaus, examinerende instanties als de SNEVT – en slechts mondjesmaat daarbuiten, in wat wel het ‘afnemende veld’ wordt genoemd. En dat terwijl ‘kwaliteitszorg’ in brede zin hoog op de agenda van allerhande instellingen staat. Daarom is het des te verheugender dat we in deze bijdrage verslag kunnen doen van een project dat de Universiteit Utrecht uitvoert bij een grote overheidsorganisatie, waar inmiddels de noties ‘vertaalbeleid’ en ‘vertaalkwaliteit’ hoog in het vaandel staan. Die organisatie is de Belastingdienst en het project, dat officieel als titel ‘meertalige communicatie’ heeft, is in de wandelgangen ‘het belastingproject’ gaan heten.
Dat de Belastingdienst en de universiteit, in de persoon van twee experts op het gebied van de vertaalwetenschap en de communicatiekunde, nu samenwerken, komt doordat ze er beide belang bij hebben een duidelijke visie op het beleid ten aanzien van meertalige communicatie te ontwikkelen. Voor ons als onderzoekers is het project vooral vanuit een theoretisch perspectief interessant; voor de Belastingdienst staan praktische overwegingen centraal: alle burgers, dus ook anderstaligen, moeten zelfstandig aan hun belastingverplichtingen kunnen voldoen. Tot voor kort stond de geringe aandacht voor het vertalen in al zijn facetten niet in verhouding tot de tijd, financiën en moeite die werden uitgetrokken voor de optimalisering van de communicatie met Nederlandstalige belastingplichtigen.
Toen het project ‘meertalige communicatie’ eenmaal was opgestart, bleek de discussie over de hele vertaalproblematiek in een stroomversnelling terecht te komen, waardoor ons werkterrein zich steeds verder uitbreidde. Om dit geleidelijke proces voor de lezer inzichtelijk te maken zullen we de diverse fasen in chronologische volgorde behandelen. Daarbij zal blijken dat de verschillende invalshoeken (vertaling als proces, als product, en vanuit institutioneel oogpunt bezien) niet los van elkaar gezien kunnen worden.
Productevaluatie: de motorrijtuigenbelasting
Het project ging van start naar aanleiding van een concreet verzoek om de brochure over de motorrijtuigenbelasting door te lichten, een van de weinige brochures van de Belastingdienst die was vertaald. Om een aantal redenen moest er een nieuwe brochure komen met een bijgestelde Nederlandse tekst en dat leek een goed moment om ook de Engelse, Franse, Spaanse, Turkse en Arabische versies onder de loep te nemen. Bij eerdere herdrukken waren wel eens wat tikfouten verbeterd, maar een duidelijk beeld over de kwaliteit van de anderstalige teksten bestond er bij de verantwoordelijke ambtenaren niet. Dat is een rechtstreeks gevolg van het ontbreken van vertaalexpertise binnen de organisatie: vertalingen worden aan een extern tekstbureau uitbesteed.
Omdat het hier een zogenaamde ‘gebruikstekst’ betrof, was de belangrijkste vraag bij de evaluatie in hoeverre de anderstalige teksten voldeden om de beoogde communicatieve doelen te verwezenlijken. Met andere woorden: stelden de vertaalde brochures anderstalige inwoners van Nederland daadwerkelijk in staat om zelfstandig hun verplichtingen ten aanzien van de motorrijtuigenbelasting te voldoen? Om dat doel te kunnen bereiken moet de brochure een aantal functies vervullen. Allereerst moet de tekst de lezer informeren over de bestaande regelingen en over de toepasselijkheid daarvan op de eigen situatie (zelfselectie). Vervolgens moet de lezer gemotiveerd worden om tijdig en correct aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij het helpt als hij overtuigd wordt van het feit dat dit ook in zijn eigen voordeel werkt. Ten slotte moet de lezer geïnstrueerd worden over de manier waarop hij aangifte kan doen. Of deze doelen worden bereikt, hangt in belangrijke mate af van de manier waarop de lezer zijn weg kan vinden in de brochure: heldere kopjes en vetgedrukte passages helpen de lezer zich te oriënteren.
Bovenstaande ‘functionele analyse’ vormde de basis voor de evaluatie van de vijf vertaalde belastingteksten, die op twee manieren is uitgevoerd. Ten eerste is er door een team van vijf evaluatoren – die het ideaal van native speaker of near native, ‘geschoold in de vertaalwetenschap en -kunde’ en ‘deskundig op het terrein van tekstevaluatie’ zo dicht mogelijk benaderden – een bureau-analyse uitgevoerd op basis van de methoden zoals die beschreven staan in Lentz & Pander Maat (1993) en Hulst (1995). Daarbij wordt systematisch gekeken in hoeverre de inhoud, de opbouw en de stijl van de doeltekst in overeenstemming zijn met de beoogde doelen. Om duidelijk onderscheid te maken in de mate van ernst van de gevonden gebreken hebben we twee categorieën geïntroduceerd: fouten tegen de correctheid en fouten tegen de functionaliteit. De eerste categorie omvat grammaticale, lexicale, taal- en spelfouten, alsmede vergrijpen tegen de stijl (bijvoorbeeld zinslengte, de wijze waarop de lezer wordt aangesproken, formeel/informeel taalgebruik). Over het algemeen zijn dat tamelijk elementaire fouten, die in feite in een gepubliceerde vertaling niet zouden mogen voorkomen. Onder de tweede, veel zwaarder wegende, categorie vallen al die gebreken die het goed functioneren van de tekst in de weg staan, doordat bijvoorbeeld passages onbegrijpelijk geformuleerd zijn, kernbegrippen foutief zijn vertaald, irrelevante informatie is opgenomen of juist belangrijke informatie is weggelaten. Beide categorieën zijn natuurlijk niet geheel los van elkaar te zien: een hoge mate van incorrectheid zorgt automatisch voor problemen met de functionaliteit. Maar ook grammaticaal correct geformuleerde passages kunnen in functioneel opzicht tekort schieten, terwijl niet elke fout tegen de correctheid gevolgen heeft voor de functionaliteit – vaak valt dit type fout tamelijk eenvoudig te herstellen.
Omdat een evaluator, hoe goed toegerust voor zijn taak ook, nu eenmaal maar een paar ogen heeft (inclusief blinde vlekken) en uit kan gaan van (deels) foutieve vooronderstellingen, is er daarnaast een lezersonderzoek uitgevoerd onder de potentiële doelgroepen van de teksten. Elke tekst werd voorgelegd aan ongeveer twintig lezers die er hun mening over gaven, zowel de plus- als de minpunten, en er vervolgens een vragenlijst over invulden, waarin zowel de waardering voor de tekst (met betrekking tot: moeilijkheidsgraad, aantrekkelijkheid, toegankelijkheid e.d.) als het begrip ervan werd getoetst; dit laatste door middel van enkele toepassingsvragen.
In beide analyses werden de vijf doelteksten dus allereerst op hun eigen merites bekeken, zonder vergelijking met de brontekst. Die vergelijking vond pas plaats nadat het (veelstemmige maar opvallend eensluidende) oordeel over de vertalingen als zelfstandige tekst was geveld. En dat oordeel was zonder uitzondering ronduit negatief, ofschoon er wel verschillen in gradatie waren.
Wat correctheid betreft lieten de Franse en de Engelse tekst het nodige te wensen over en was de Spaanse tekst onder de maat. Maar het absolute dieptepunt vormden de Turkse en de Arabische tekst, waarvan grote delen volstrekt onbegrijpelijk bleken. Turkse lezers raadpleegden regelmatig de Nederlandse tekst om te begrijpen wat er in het Turks bedoeld kon zijn en in de Arabische tekst was op sommige plaatsen zoiets elementairs als de leesrichting (van rechts naar links) niet in orde.
Bij een zo rampzalige toestand als van deze laatste twee teksten, is het volstrekt zinloos om de vraag naar de eventuele functionaliteit nog te stellen. Maar ook in de Engelse, Franse en Spaanse teksten, die er qua correctheid beter uitkwamen, was de communicatieve doelmatigheid ver te zoeken. Het begon al met de titel op de omslag: geen enkele vertaling bevatte de in de doeltaal gangbare vakterm voor motorrijtuigenbelasting. Daarbij waren de kopjes in de teksten vaak onduidelijk of onbegrijpelijk geformuleerd, zodat lezers zich moeilijk konden oriënteren op de inhoud van de brochure.
Die inhoud zelf, en daarmee de informativiteit van de brochures, was ook problematisch. In de eerste plaats bevat een publiekstekst als deze, over fiscaal-juridische wetgeving, een aantal vaktermen, zoals bijvoorbeeld ‘eigen massa’, ‘vrijwaringsbewijs’ of ‘grijs kenteken’, en worden er specifiek Nederlandse instellingen genoemd, zoals bijvoorbeeld de rdw (Rijksdienst voor het Wegverkeer). Het zal niet verbazen dat bij de weergave van deze begrippen veel mis is gegaan, wat de begrijpelijkheid van de teksten niet ten goede kwam. Verder ontbrak in de vertalingen enerzijds voor de doelgroepen relevante informatie (bijvoorbeeld over hoe iemand transacties kan verrichten voor familieleden die – al dan niet tijdelijk – in het buitenland verblijven), terwijl aan de andere kant onjuiste of verwarrende informatie wel was opgenomen (bijvoorbeeld letterlijk vertaalde titels van andere brochures die in werkelijkheid niet vertaald bleken te zijn). Informatief waren de teksten dus niet te noemen, en dat had onmiddellijk zijn weerslag op de functies ‘zelfselectie mogelijk maken’, ‘instrueren’ en ‘de lezer motiveren’.
Het eindoordeel in het rapport over de vijf vertalingen (Hulst & Lentz 1997) luidde dan ook dat de kwaliteit van de geproduceerde teksten en (daarmee) het niveau van beheersing van de vreemde taal van de betrokken vertalers onder de maat waren. De brontekst was letterlijk omgezet, zonder ook maar enige rekening te houden met mogelijke verschillen in de behoeften en/of voorkennis van de anderstalige doelgroep(en). Bovendien waren allerlei onvolkomenheden uit de brontekst klakkeloos overgenomen. Een kanttekening bij deze kritiek is dat een vertaler natuurlijk wel moet wéten dat hij of zij de vrijheid heeft om de tekst waar nodig aan te passen en zo een functionele doeltekst te produceren. Dit vereist duidelijke instructies van de opdrachtgever, een punt waar we verderop in dit artikel nog op terugkomen. Een zeer specifiek probleem bleek het vertalen van vakterminologie in de brochure. Een van de aanbevelingen uit het rapport luidt dan ook dat er een lijst moet komen met ‘gecertificeerde’ vertalingen van belangrijke termen, die door vertalers in nauw overleg met fiscalisten opgesteld zou moeten worden. De noodzaak hiervan bleek nogmaals bij een volgende evaluatie, van een nieuwe set vertalingen van een compleet herschreven brontekst over hetzelfde onderwerp (zie Hulst & Lentz 1998a). De kwaliteit van de vertaalde teksten – ditmaal in het Engels, Duits, Turks en Arabisch (op deze taalkeuze komen we in de volgende paragraaf terug) –, was mede dankzij het in acht nemen van de aanbevelingen uit het eerste rapport over de hele linie verbeterd, maar de terminologie bleef een struikelblok.
Wanneer wat voor wie vertalen?
Waarom was de eerste brochure over motorrijtuigenbelasting waarop ons evaluatieteam zijn tanden stuk beet vertaald in het Engels, Frans, Spaans, Turks en Arabisch, en is de nieuwe versie niet in het Spaans en Frans verschenen, maar wel in het Duits? Het antwoord op deze vraag is dat er inmiddels een zogenaamd ‘beslissingsmodel’ is geïntroduceerd waarmee aan de hand van een aantal criteria beredeneerde vertaalbeslissingen kunnen worden genomen. Dit model is in eerste instantie ontwikkeld door Van Heest (1998a), en is inmiddels op basis van opgedane ervaringen ingrijpend herzien (Lentz & Hulst 1999).
Aanvankelijk leek de ontwikkeling van een dergelijk model vooral een noodzaak voor de Belastingdienst, toen bleek dat er absoluut geen consequent vertaalbeleid was en de beslissing om informatie in bepaalde talen te laten vertalen eigenlijk ad hoc genomen werd. Zo luidde het antwoord op onze vraag waarom de motorrijtuigenbelastingbrochure niet in het Duits was vertaald: geen idee, dat is ooit besloten en daar houden we aan vast. Al snel bleek dat de ontwikkeling van een dergelijk model ook in bredere zin – zowel vanuit theoretisch als praktisch oogpunt – interessant was. In de vertaalwetenschappelijke literatuur is er tot op heden geen structurele aandacht besteed aan de dilemma’s van de besluitvormingsprocedure omtrent het al dan niet vertalen van informatie; reflectie op vertaling begint vanaf het punt waarop de beslissing om te vertalen genomen is. Een uitgebreid vooronderzoek bij andere overheidsinstanties die enigszins vergelijkbaar zijn met de Belastingdienst (Van Heest 1998b), wees uit dat vrijwel nergens sprake is van een duidelijk vertaalbeleid. De kosten-batenverhouding geeft meestal de doorslag tot een beslissing om niet te vertalen, maar bij nader doorvragen bleek dat er bij de instellingen geen enkel inzicht bestaat in de mogelijke positieve effecten van het verspreiden van vertaald materiaal, zodat de afweging elke basis mist.
Reden genoeg om een aantal uitgangspunten ten aanzien van vertaalbeleid te formuleren van waaruit een werkbaar beslissingsmodel kan worden ontwikkeld. De beginsituatie daarvoor is dat er al besloten is in Nederland gevestigde particulieren of bedrijven via een bepaald medium schriftelijk in te lichten over een specifiek thema – bijvoorbeeld met een brochure over de motorrijtuigenbelasting. De keuze voor schriftelijkheid impliceert geletterdheid: analfabete cliënten van de belastingdienst (zowel Nederlanders als anderstaligen) worden geacht zich via hun netwerken op de hoogte te stellen.
Het beslissingsmodel is opgebouwd als een stroomdiagram: ieder antwoord leidt de gebruiker naar de volgende stap van de route. Allereerst moet de verantwoordelijke ambtenaar antwoord vinden op de meest fundamentele vraag: is het, gezien de aard van de informatie, wenselijk of noodzakelijk om deze te vertalen? Deze kernvraag is opgesplitst in een aantal deelvragen, waarin de criteria ‘wenselijk’ en ‘noodzakelijk’ vanuit het perspectief van de Belastingdienst (zender) én dat van de ontvanger worden geoperationaliseerd. De vraag is daarbij telkens of de investering in enerzijds de vertaalkosten en anderzijds de extra productie- en verspreidingskosten gelegitimeerd wordt door de omvang van de doelgroep en het belang van de tekst voor die doelgroep.
Als uit deze eerste fase een positieve beslissing rolt – en uit de keren dat het model al toegepast is, blijkt dit vaak het geval – leidt de tweede fase van het model tot uitsluitsel over de taal of talen waarin vertaald dient te worden. Van centraal belang is daarbij de vraag of het thema waarover gecommuniceerd wordt relevant is voor alle anderstalige belastingplichtigen of alleen voor specifieke groepen. In het eerste geval komt de zogenaamde ‘standaardoptie’ uit de bus: geadviseerd wordt om de informatie te vertalen in het Turks, Arabisch, Engels en Duits (zie Lentz & Hulst 1998). De voor de hand liggende reden voor dit advies is dat uit efficiency- en kostenoverwegingen gestreefd wordt naar een zo beperkt mogelijk aantal talen. Aan de invulling van dit principe zitten echter nogal wat haken en ogen. Je moet niet alleen weten welke groepen anderstalige burgers er in Nederland wonen – informatie die dankzij het CBS tamelijk eenvoudig verkregen kan worden –, maar ook welke talen deze groepen – schriftelijk – beheersen. Daarover is nog veel te weinig bekend. Een goed – want lastig – voorbeeld is dat van de grote groep Berbers-sprekende Marokkanen in Nederland. Het Berbers kent geen gestandaardiseerd schrift, waardoor de meest logische keuze lijkt om het modern Standaard Arabisch te gebruiken. Maar is dit eigenlijk wel een reële optie gezien het feit dat veel mensen uit deze doelgroep het Standaard Arabisch niet of heel moeilijk kunnen lezen? Om deze en andere vragen te beantwoorden is nader onderzoek nodig naar het niveau van leesvaardigheid (in het Arabisch, maar ook in het Nederlands) van de doelgroep. Voorlopig hebben we, puur op grond van de demografische aantallen, besloten het Arabisch en Turks in ieder geval deel uit te laten maken van de standaardoptie. Het Engels en het Duits zijn de andere talen uit de standaardoptie, omdat er grote aantallen Engels- en Duitstaligen in Nederland wonen en deze talen tevens dienst doen als lingua franca voor zeer diverse kleinere groepen anderstaligen. Van de Romaanse talen zou het Frans het meest voor de hand liggen, maar omdat het hierbij om veel kleinere groepen moedertaalsprekers gaat en er over de rol van het Frans als eventuele lingua franca nog weinig bekend is, is deze taal uiteindelijk niet in de standaardoptie opgenomen.
De reden om zo uitgebreid op deze standaardoptie in te gaan is dat de ervaringen met de toepassing van het model tot nu toe uitwijzen dat deze optie haar naam waardig blijkt. Eigenlijk rollen er alleen maar andere talen uit de bus als het gaat om zeer specifieke anderstalige doelgroepen die niet met een van de vier bovengenoemde talen bereikt kunnen worden.
Als de beslissing om te vertalen genomen is (fase 1) en bovendien duidelijk is om welke talen het gaat (fase 2) rest in fase 3 nog de kwestie van het medium en de communicatiestrategie. Hoewel er in principe al vóór het doorlopen van het beslissingsmodel een keuze is gemaakt uit het scala aan schriftelijke middelen die de Belastingdienst ter beschikking staan (formulier, brief, brochure, Internet), is het toch belangrijk te kijken in hoeverre de gekozen optie ook helt juiste middel is om de anderstalige doelgroep te bereiken. Zo valt te overwegen of de vertalingen als afzonderlijk product gepubliceerd moeten worden, zodat er bijvoorbeeld een Nederlandse en een ‘anderstalige’ brochure over het onderwerp verschijnen, of dat er één meertalig document gepubliceerd wordt voor zowel Nederlandse als anderstalige lezers. Ten slotte is het per situatie de vraag of een integrale vertaling noodzakelijk is, of dat volstaan kan worden met een samenvatting van de inhoud. In het allerzuinigste geval kan men zelfs kiezen voor één enkele themazin waarmee de inhoud van de brief wordt aangeduid, in de veronderstelling dat een lezer die van mening is dat het onderwerp voor hem of haar relevant is, gebruik zal maken van het eigen netwerk teneinde te achterhalen wat de boodschap is.
Kwaliteitszorg: een totaalconcept
In de loop van het hierboven beschreven project zijn een drietal ernstige problemen aan het licht gekomen, namelijk: 1) er is sprake van willekeur bij het nemen van vertaalbeslissingen; 2) er is geen goede briefing en begeleiding van vertalers, en 3) de vertaalkwaliteit laat veel te wensen over. Voor het eerste probleem is een oplossing gezocht in de vorm van het beslissingsmodel, dat een basis biedt voor een meer beredeneerde werkwijze maar tevens laat zien dat er momenteel nog veel vragen onbeantwoord zijn. De twee andere problemen hangen nauw met elkaar samen en zijn rechtstreeks te verklaren uit het feit dat er binnen de Belastingdienst, althans tot voor kort, geen structurele aandacht bestond voor vertaalactiviteit. Zoals reeds gezegd worden vertalingen uitbesteed aan een extern tekstbureau, dat op zijn beurt weer externe vertalers zoekt, zodat de relatie tussen opdrachtgever en eindproduct zeer indirect is.
Om dit gat enigszins te dichten, hebben we als derde activiteit een aantal voorstellen ontwikkeld op het terrein van kwaliteitszorg voor vertalingen: een standaardmodel voor de briefing van vertalers, een procedure voor de controle van de vertaalkwaliteit, en een reeks aanbevelingen voor verdere optimalisering van de zorg voor meertalige communicatie.
Het briefingsmodel dwingt de opdrachtgever om expliciet te formuleren welke eisen aan de vertaling gesteld worden met betrekking tot de beoogde communicatieve doelen, de doelgroep en andere tekstkenmerken, en deze punten op schrift te stellen. Een voorbeeld van een uitgeschreven opdracht die aan de eisen voldoet is de volgende:
Vertaal de brochure ‘Motorrijtuigenbelasting’, die bestemd is voor alle particulieren die in het bezit zijn van een motorvoertuig (en dus ook voor alle anderstaligen die aan deze voorwaarde voldoen) in het Arabisch, Turks, Engels en Duits. De twee laatste talen doen tevens dienst als lingua franca. Voor het Arabisch is gekozen voor Standaard Arabisch met vocalisatie van technische en juridische termen.
Het doel van de brochure is de lezer in staat te stellen om tijdig, legaal, correct en zelfstandig te voldoen aan zijn verplichtingen t.a.v. de motorrijtuigenbelasting (nl. aangifte doen en betalen). Daartoe dient hij duidelijk geïnformeerd te worden, instructies te ontvangen over de wijze van aangifte en betaling, en overtuigd te worden van het belang om tijdig aangifte te doen. Ook moet duidelijk worden welke regels voor bijzondere situaties en specifieke voertuigen voor hem van belang zijn.
Dit vraagt om een helder geformuleerde en prettig leesbare tekst, waarin de lezer op correcte wijze tegemoet wordt getreden, en alle belangrijke informatie gemakkelijk is terug te vinden. Bij het schrijven van de brontekst is reeds zoveel mogelijk rekening gehouden met de specifieke communicatiebehoeften van de anderstalige doelgroep. Aarzelt u echter niet om contact met ons op te nemen als u van mening bent dat bepaalde zaken toch nadere aanpassing behoeven.
Bijgevoegd treft u de brontekst (de Nederlandse versie van de brochure), de tekst van de wettelijke regeling die aan de brontekst ten grondslag ligt, een meertalige woordenlijst, waarin specifieke technische, juridische en andere vaktermen zijn opgenomen. Maakt u hier a.u.b. gebruik van.
Daarnaast noemt het briefingsmodel een aantal zaken waarover afspraken gemaakt dienen te worden: bij wie kan de vertaler terecht met inhoudelijke vragen over de brontekst en tot wie kan hij zich richten voor overleg over vertaalbeslissingen die belangrijke afwijkingen van de brontekst tot gevolg hebben? Wat is de status van de aangeleverde vertaling – gereviseerd eindproduct of werkdocument –, en waar vindt de controle van de correctheid en de functionaliteit van de vertaalde tekst plaats? Het voordeel van een dergelijke lijst met expliciete afspraken is dat de opdrachtgever bewuster dan voorheen moet nadenken over wat voor product hij wenst en dat de vertalers beter weten waar ze aan toe zijn. Bovendien kan bij de controle van de vertaalkwaliteit worden teruggegrepen op de op schrift vastgelegde afspraken. De richtlijnen voor de evaluatie betreffen dan ook niet alleen het vertaalproduct, maar ook de gevolgde procedures. Zo ontstaat er een compleet beeld van zowel het vertaalproces als het uiteindelijke resultaat.
Toch lossen deze instrumenten de wezenlijke problemen niet op. Het maximale effect is dat de Belastingdienst een verantwoorde beslissing tot vertalen neemt, vervolgens zorgt voor een goede briefing (de opdracht gaat de deur uit) en controle op de output van de vertaler (controle op de tekst als die weer binnenkomt). Daarmee neemt de organisatie weliswaar de eigen verantwoordelijkheid serieus, maar die verantwoordelijkheid is gelokaliseerd in de marge van de organisatie, en niet in het hart. Daarom dringen we in de aanbevelingen van het rapport voor kwaliteitszorg sterk aan op het opbouwen van vertaalexpertise binnen de Belastingdienst zelf, door specialisten op het gebied van het vertalen en de meertalige communicatie aan te stellen die het vertaalbeleid gestalte kunnen geven en praktisch kunnen uitwerken. Op die manier ontstaat een institutionele basis voor een geïntegreerde benadering van tekst- en vertaalkwaliteit, en dat levert uiteindelijk alle partijen – de Belastingdienst én de anderstalige cliënten – pure winst op. Leuker kan toch niet?
Noot
1 Dit punt is aan de orde geweest tijdens een discussiemiddag van het Platform Vertalen & Vertaalwetenschap waaraan vertegenwoordigers van de ATA en de OVIN deelnamen (Utrecht, najaar 1996); uit de opzet van de ATA-kwaliteitsdag 1999 (april, Nieuwegein) blijkt eveneens hoe breed dit begrip wordt opgevat.
Bibliografie
Heest, Cocky van. 1998a. Beredeneerd beslissen. Een beslissingsmodel voor het vertalen van informatie. Utrecht: UiL OTS Universiteit Utrecht.
Heest, Cocky van. 1998b. Gissen of beslissen. Vooronderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van een beslissingsmodel voor het vertalen van informatie. Utrecht: UiL OTS, Universiteit Utrecht.
Hulst, Jacqueline. 1995. De doeltekst centraal. Naar een functioneel model voor vertaalkritiek. Amsterdam: Thesis publishers.
Hulst, Jacqueline & Leo Lentz. 1997. De tekst vertaald, de lezer verdwaald. Eindrapport. Samenvattend verslag van het onderzoek naar de kwaliteit van de brochure ‘Motorrijtuigenbelasting in Nederland’. Utrecht: UiL OTS, Universiteit Utrecht.
Hulst, Jacqueline & Leo Lentz. 1998a. Vertaling in revisie. Evaluatie van de Arabische, Duitse, Engelse en Turkse tekst over de Motorrijtuigenbelasting in Nederland. Utrecht: UiL OTS, Universiteit Utrecht.
Hulst, Jacqueline & Leo Lentz. 1998b. Kwaliteitszorg voor vertalingen. Voorstellen voor optimalisering van vertalingen van de Belastingdienst. Utrecht: UiL OTS, Universiteit Utrecht.
Lentz, Leo & Jacqueline Hulst. 1998. De standaardoptie voor vertaalbeslissingen. Een aanvulling op het beslissingsmodel. Utrecht: UiL OTS, Universiteit Utrecht.
Lentz, Leo & Jacqueline Hulst. 1999. Beredeneerd beslissen. Tweede versie van een beslissingsmodel voor het vertalen van informatie. Utrecht: UiL OTS, Universiteit Utrecht.
Lentz, Leo & Henk Pander Maat. 1993. Wat mankeert er aan die tekst? De evaluatie van voorlichtingsteksten over subsidieregelingen. Amsterdam: Thesis publishers.